-
Aantekeningen Johannes — Hoofdstuk 19Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
de voorbereidingsdag: De dag vóór de wekelijkse sabbat. Op die dag bereidden de Joden zich op de sabbat voor door extra maaltijden klaar te maken en werk af te maken dat niet tot na de sabbat kon wachten. In dit geval viel de voorbereidingsdag op 14 nisan (Mr 15:42; zie Woordenlijst). Volgens de wet van Mozes mochten dode lichamen ‘niet de hele nacht aan de paal blijven hangen’ maar moesten ze ‘dezelfde dag nog’ worden begraven (De 21:22, 23; vergelijk Joz 8:29; 10:26, 27).
of de benen (...) gebroken mochten worden: In het Latijn werd dit gebruik crurifragium genoemd. Het was een wrede vorm van straf, die in dit geval waarschijnlijk werd toegepast om de dood te bespoedigen. Iemand die aan een paal hing, had moeite met ademhalen. Als zijn benen werden gebroken, kon hij zich niet meer oprichten om de druk op zijn longen te verlichten en zou hij stikken.
het was een grote sabbat: De dag na het pascha, 15 nisan, was altijd een sabbat, ongeacht welke dag van de week het was (Le 23:5-7). Als deze speciale sabbat samenviel met de gewone sabbat (de zevende dag van de Joodse week, van zonsondergang op vrijdag tot zonsondergang op zaterdag), was het ‘een grote’ sabbat. Zo’n sabbat volgde op de dag van Jezus’ dood, die op een vrijdag viel. In de periode van 31 tot 33 n.Chr. viel 14 nisan alleen in het jaar 33 op een vrijdag. Dat leidt tot de conclusie dat Jezus op 14 nisan 33 is gestorven.
-