„En ben ik het niet.” Lett.: „en ik [ben] hij.” Hebr.: wa·ʼani-hoeʼʹ; Gr.: eʹgo eiʹmi. De uitdr. ʼaniʹ hoeʼ, „ik ben het (hij)”, wordt hier door een mens, David, gebruikt. Elders in M wordt deze uitdr. door God gebruikt. Zie De 32:39; Jes (41:4; 43:10, 13; 46:4; 48:12; 52:6).