Voetnoot
Lett.: „die de broeder van een van deze dingen heeft gedaan”, M; T: „die zijn broeder een van deze dingen heeft aangedaan”; SyVg: „die één van deze dingen heeft gedaan.”
Lett.: „die de broeder van een van deze dingen heeft gedaan”, M; T: „die zijn broeder een van deze dingen heeft aangedaan”; SyVg: „die één van deze dingen heeft gedaan.”