Voetnoot
„Nazarener.” J17,18,22(Hebr.): Nots·riʹ. Gr.: Na·zo·raiʹos; waarschijnlijk van Hebr. neʹtser, wat „spruit” en dus, overdrachtelijk, „nakomeling” betekent. Zie Jes 11:1 en vtn., „Spruit”.
„Nazarener.” J17,18,22(Hebr.): Nots·riʹ. Gr.: Na·zo·raiʹos; waarschijnlijk van Hebr. neʹtser, wat „spruit” en dus, overdrachtelijk, „nakomeling” betekent. Zie Jes 11:1 en vtn., „Spruit”.