Voetnoot
„Jehovah’s.” J3,4,7-14,16-18,22-24,28(Hebr.): יהוה (Jeho·wahʹ); Gr.: Κυρίου (Kuʹri·ou), zonder het bep. lw., „’s Heren”. In Het Nieuwe Testament, herziene Voorhoeve-uitgave, 1982 (alsook in The Holy Scriptures, door J. N. Darby, 1920), staat in een vtn. bij Mt 1:20: „’Heer’, zonder lidwoord in het Gr., duidt hier, zoals [zeer] dikwijls in het N.T., de naam Jahweh [Jehovah] aan.” Dit is de eerste van 237 plaatsen in de christelijke Griekse Geschriften waar de goddelijke naam „Jehovah” in de tekst zelf van de NW voorkomt. Bovendien komt hij op 72 plaatsen wel in de vtnn. maar niet in de tekst zelf voor. Zie App. 1D.