Voetnoot
„Een god.” Gr.: theʹos, in tegenstelling met ton Theʹon, „de God”, in dezelfde zinsnede; J17,22(Hebr.): weʼ·lo·himʹ, „en een god [was het Woord]”. Zie voor de weergave „een god” App. 6A.
„Een god.” Gr.: theʹos, in tegenstelling met ton Theʹon, „de God”, in dezelfde zinsnede; J17,22(Hebr.): weʼ·lo·himʹ, „en een god [was het Woord]”. Zie voor de weergave „een god” App. 6A.