Voetnoot
d In Josephus’ Joodsche Oudheden, Boek 6, Hoofdstuk 5, paragraaf 223, lezen wij: Samuël „beval hem zijn knecht wat vooruit te zenden, omdat hij hem alleen iets te zeggen had. Saul deed zulks, en daarop goot Samuël hem olie, welke hij in eene kruik met zich genomen had, op het hoofd, omhelsde hem, en zeide: ’God stelt u tot Koning aan over zijn volk [basileùs hypò tuû Theuû kheirotonētheís], om hun leed op de Filistijnen te wreken.’” In Oudheden, Boek 6, Hoofdstuk 14, paragraaf 250, lezen wij: „[David] ging dan in de tent des Konings, die ook sliep, en nam zijn schicht van zijne hoofdpeluw weg. Abisaï wilde Saul dooden, maar David weerhield zijnen arm, en belette zulks, zeggende dat hoe ondeugend Saul ook ware, men echter zonder misdaad eenen Koning, van God aangesteld [kheirotoneîn] het leven niet benemen kon, en dat het Gode zelven toekwam hem te straffen, wanneer Hij het oordeelde tijd te zijn.” Zie de vertaling door Sigebert Haverkamp, Leiden, van 1648, de bladzijden 78 en 90. Vergelijk ook 1 Samuël 10:1, 20-24; 26:5-12.