Voetnoot
b Andere gevallen waar God met een eed of met opgeheven hand zwoer, zijn: Aan de voorvaders: Numeri 11:12; 32:11; Deuteronomium 1:8, 35; Micha 7:20. Aan Israël: Numeri 14:16, 28, 30; Nehemía 9:15; Psalm 95:10, 11; Hebreeën 3:17, 18; 4:3; Ezechiël 20:5, 6. Aan Mozes: Deuteronomium 4:21.
Het is interessant op te merken dat Jehovah God bij zijn eigen naam zweert (Jer. 44:26, 27, NW), bij zijn eigen ziel (Jer. 51:14; Amos 6:8, NW), bij zijn heiligheid (Amos 4:2), bij de „Superioriteit van Jakob” (Amos 8:7, NW), bij zich zelf (Jes. 45:23; Jer. 49:13; 22:5), evenals hij eeuwig leeft (Deut. 32:40, 41), betreffende zijn voornemen (Jes. 14:24), betreffende een andere vloed (Jes. 54:9) en betreffende het eten en drinken van zijn dienstknechten. — Jes. 62:8, 9.