Voetnoot
a Reeds in 383 G.T., het jaar waarin Eusebius Hiëronymus aan zijn Latijnse Vulgaat-vertaling van de Heilige Schrift uit de oorspronkelijke talen begon, populariseerde hij onder de Latijn-sprekende en -lezende christenen ’ministeriële’ termen (uitdrukkingen die met de bediening verband houden) door vanaf Matthéüs 20:26 het Latijnse zelfstandige naamwoord minister ([be]dienaar), vanaf Lukas 10:40 het Latijnse zelfstandige naamwoord ministerium („bediening”) en vanaf Matthéüs 4:11 het Latijnse werkwoord ministrare („[be]dienen”) te gebruiken.
Latijn was vroeger de internationale diplomatieke taal van de westerse wereld. In 1378, het jaar van het „Grote schisma van het Westen”, waarbij het pausdom was betrokken, publiceerde John Wycliffe zijn Engelse vertaling van het Nieuwe Testament (de christelijke Griekse Geschriften). „Wycliffe vertaalde rechtstreeks uit de Latijnse Vulgaat, aangezien hij zich niet competent achtte om de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse originele handschriften als basis te gebruiken. Zijn vertaling is erg letterlijk en eenvoudig van stijl, maar stijf en gelatiniseerd; evenwel minder dan veel van de andere geschriften van Wycliffe” (Cyclopædia van M’Clintock en Strong, Deel X, bladzijde 1043, kolom 1, onder „Wycliffe”). Destijds in de veertiende eeuw gebruikte Wycliffe dus het woord minister in zijn vertaling. William Tyndale heeft het ongetwijfeld „veelvuldig in zijn vertaling uit de oorspronkelijke talen gebruikt”. In Romeinen 13:4 luidt de vertaling van Wycliffe: „He is the mynystre of God” (Hij is de bedienaar van God). In Romeinen 11:13: „I schal onoure my mynysterie” (Ik zal mijn bediening eren). — Oxford – Clarendon-pers.