Niet aan dovemans oortjes
OP EEN dag — ik was toen nog maar een klein meisje — kwam er een heer bij ons aan de deur in Coeburn (Virginia, VS), en terwijl hij met mijn vader sprak, praatte zijn metgezel met mij opdat ik het gesprek niet zou storen. Met zijn woorden schilderde hij een beeld van een paradijselijke aarde, waar ik met wilde dieren zou kunnen spelen die me geen kwaad zouden doen (Jesaja 11:6-9). Hij legde uit dat ik niet eens dood zou hoeven gaan maar eeuwig hier op aarde kon blijven leven. De toekomst zag er schitterend uit! Wat de man zei over leven op aarde, maakte diepe indruk op me. — Jesaja 25:8; Openbaring 21:3, 4.
Mijn vurige verlangen naar een geloof
Mijn ouders, die veel huwelijksproblemen hadden, scheidden enkele jaren later en ik bleef bij mijn moeder. Zij interesseerde zich helemaal niet voor godsdienst. Dus ging ik in mijn eentje naar de zondagsschool in een willekeurige kerk op loopafstand van ons huis. Weldra hertrouwde Moeder en wij verhuisden met mijn stiefvader naar Indiana. Iedere zomer keerde ik echter naar Virginia terug om mijn vader te bezoeken.
Vader werd kort na de scheiding mormoon en hij probeerde mij zijn pasgevonden geloof bij te brengen. In de zomer van 1960, toen ik acht jaar was, doopte hij me. Maar wanneer ik in Indiana was, ging ik naar elke willekeurige kerk bij ons in de buurt. Ze leerden allemaal dat als wij goede mensen waren, wij naar de hemel zouden gaan, en dat als wij slecht waren, wij naar de hel zouden gaan, waar wij gepijnigd zouden worden. Omdat ik niet dacht dat iemand zou begrijpen dat ik liever op aarde zou leven dan in de hemel, praatte ik er nooit met iemand over.
Toen ik elf was, verhuisde Vader naar Oregon. Ik was volkomen verslagen en erg verontwaardigd. Mijn stiefvader was atheïst en alcoholist en hij dreef de spot met mijn geloof. Hij noemde me Juffie Vroom, en als ik begon te huilen, zei hij: „Waarom vraag je niet aan je God of hij je helpt?” Niemand bij ons thuis scheen om God te geven. Dat waren donkere, moeilijke jaren. Ik werd mishandeld, beschimpt en seksueel misbruikt. Ik vond het vertroostend tot God te praten, want vaak dacht ik dat hij de enige was die van mij hield.
Moeder verliet mijn stiefvader, waarmee er een eind aan de vernederingen kwam. Wij waren echter heel arm en het viel Ma niet mee de eindjes aan elkaar te knopen. Toen ik dertien was, gingen wij naar Virginia terug voor een bezoek aan mijn tante. Zij was een vriendelijke, oprechte baptiste. Ik was erg op haar gesteld. Toen zij me vroeg met haar mee te gaan naar de kerk, nam ik die uitnodiging aan. Zelfs Ma ging mee en ik herinner me nog wat een heerlijk gevoel het was mijn familie daar bij me te hebben. Tegen het einde van ons bezoek zag ik er verschrikkelijk tegenop naar huis terug te gaan. Ik was bang dat als ik terugging, ik verwikkeld zou raken in immoraliteit. Dus smeekte ik mijn tante of ik bij haar mocht blijven en Moeder vond het goed.
Mijn tante kocht een King James-vertaling van de bijbel voor me. Ik was er erg trots op en las er elke avond een stukje in. In het laatste hoofdstuk van de bijbel las ik: „Indien iemand aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven staan” (Openbaring 22:18, 19, King James Version). Dus redeneerde ik: ’Hoe kan ik geloven dat het Boek van Mormon deel uitmaakt van de Heilige Schrift?’ Daarom besloot ik baptist te worden.
Hoewel ik ervan overtuigd ben dat Vader het erg vond toen ik hem schreef over mijn beslissing, was zijn enige commentaar dat hij blij was dat ik naar een kerk ging. Vaak vergezelde ik onze baptistenpredikant naar de huizen van de mensen om hen uit te nodigen voor onze opwekkingsbijeenkomsten, die in een tent werden gehouden. Ik had het gevoel dat ik Gods wil deed door mensen thuis op te zoeken en met hen te praten zoals Jezus dat deed.
Toch liet het verlangen mij niet los in een aards paradijs te leven in plaats van in de hemel. Maar toen las ik de volgende bijbelpassage, die mij hoop gaf: „Vraagt, en het zal u gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en er zal u opengedaan worden: want een ieder die vraagt, ontvangt; en hij die zoekt, vindt; en hem die klopt, zal opengedaan worden.” — Mattheüs 7:7, 8, KJ.
Huwelijk en gezin
Het jaar daarop ging ik weer bij mijn moeder in Indiana wonen. Toen ik nog maar vijftien was, was ik getrouwd, in verwachting en per bus op weg naar het zuiden van Californië. Ik kende de familie van mijn man niet goed, maar ik wilde door hen geaccepteerd worden. Zij waren bij de Pinksterbeweging en de zus van mijn man vertelde me over de gave van het spreken in tongen. Toen ik op een avond met hen meeging naar hun gebedsdienst, bad ik dus of ik in tongen mocht spreken.
Tijdens de dienst kwam er plotseling een vreemd gevoel over me. Ik begon over mijn hele lichaam te schudden en mijn tong begon onbeheersbaar onbegrijpelijke klanken te vormen. De prediker schreeuwde dat de geest in mij gevaren was en hij begon me op de rug te kloppen. Later omhelsde iedereen me en vertelde me hoe geweldig het was dat God me op die manier had gebruikt. Maar ik voelde me in de war en bang. Ik had geen idee wat ik gezegd had.
Kort daarna deden zich bij mijn bevalling van ons eerste kind complicaties voor. De voorganger van de kerk zei tegen mijn man dat God mijn weeën verergerde omdat hij geen christen was. Mijn man kwam met tranen in zijn ogen naar me toe en zei dat als ik dacht dat het zou helpen, hij zich zou laten dopen. Ik vertelde hem dat ik zeker wist dat God geen chantage gebruikt om mensen tot het dienen van hem te brengen.
Ik verlaat de kerk
Op een zondag vroeg de voorganger de gemeente na zijn preek om bijdragen. Er moesten reparaties aan de kerk verricht worden omdat ze bij een recente aardbeving schade had opgelopen. Toen de collecteschaal rondging, deed ik er al het geld in dat ik had. Na het geld geteld te hebben, bedankte de voorganger de gemeente niet maar spoorde hij hen in plaats daarvan aan hun portemonnee en hun hart te openen voor dit goede doel. Daarop liet hij de schaal weer rondgaan. Ik had geen geld meer en gaf de schaal dus heel erg opgelaten haastig door. De voorganger telde het geld snel nogmaals en zei, opnieuw zonder hen te bedanken, dat het gewoon niet genoeg was. „Er gaat hier niemand weg voordat wij het geld hebben dat nodig is om Gods werk te doen”, zei hij.
Mijn man stond buiten te wachten en ik wist dat hij ongeduldig werd. Hij was niet de enige. Ik verloor mijn geduld met het gebrek aan waardering van de voorganger. Dus liep ik voor het oog van allen, terwijl de tranen mij over de wangen stroomden, met mijn baby in mijn armen de kerk uit. Ik zwoer toen dat ik mij nooit meer met een kerk zou inlaten. Hoewel ik niet meer naar de kerk ging, zei ik niet mijn geloof in God vaarwel. Ik las nog steeds in mijn bijbel en probeerde een goede echtgenote te zijn.
Hoe ik de bijbelse waarheid leerde kennen
Nadat ons tweede kind was geboren, haalden vrienden van ons die naar Texas verhuisden, hun huisbaas ertoe over het huis waarin zij woonden aan ons te verhuren. Toen mijn vriendin Pat vertrok, zei ze dat een vrouw haar nog geld schuldig was en langs zou komen om het te brengen. Pat vroeg me het naar haar adres in Texas op te sturen. Enkele dagen later klopten er twee vrouwen aan. In de veronderstelling dat zij het geld kwamen brengen, nodigde ik hen onmiddellijk binnen. Ik legde uit dat Pat verhuisd was maar dat zij me verteld had dat zij langs zouden komen. „Zo, dat was aardig van Pat”, zei Charlene Perrin, een van de vrouwen. „Wij vonden het erg prettig om met haar te studeren.”
„Wat?”, vroeg ik. „Studeren? U moet u vergissen.” Charlene legde uit dat zij een bijbelstudie met Pat waren begonnen. Na gehoord te hebben dat Pat verhuisd was, vroeg Charlene mij of ik geïnteresseerd was in een bijbelstudie. „Zeker”, antwoordde ik vol zelfvertrouwen. „Ik zal u alles leren wat u wilt weten.” Ik was trots op het bijbellezen dat ik had gedaan en ik dacht dat ik hen kon aanmoedigen.
Charlene liet me het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt zien en wij lazen Psalm 37:9: „Boosdoeners zullen worden afgesneden, maar wie de HERE verwachten, die zullen de aarde beërven.” Ik was totaal verrast. Daar, in mijn eigen bijbel, stond dat mensen de aarde zouden beërven. Vervolgens spuide ik een hele reeks vragen. Charlene glimlachte en zei: „Ho, ho, kalm aan! Eén tegelijk.” Zij wees mij op de noodzaak van een geregelde, systematische bijbelstudie. Onmiddellijk nodigde zij me uit naar de Koninkrijkszaal te komen, de naam van de vergaderplaats van Jehovah’s Getuigen.
Ik vertelde Charlene over mijn ervaring met de collecteschaal en dat ik niet naar de kerk terug wilde. Zij liet me Mattheüs 10:8 lezen, waar staat: „Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet.” Zij legde uit dat er op de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen geen collecteschaal rondgaat en dat alle schenkingen vrijwillig zijn. Zij vertelde ook dat er in de zaal een bijdragenbus is en dat mensen die dat willen, er bijdragen in kunnen doen. Ik besloot het geloof nog één kans te geven.
Al studerend kwam ik te weten waarom ik mij zo onprettig had gevoeld toen ik in de kerk van de Pinksterbeweging in tongen sprak. Gods gave van het spreken in verschillende talen was aan de vroege christenen geschonken als bewijs dat zij zijn heilige geest bezaten. Deze wonderbare gave diende ook een praktisch doel: bijbelse waarheden konden gedeeld worden met mensen uit verschillende landen die met Pinksteren 33 G.T. bijeen waren gekomen (Handelingen 2:5-11). De bijbel vermeldt echter dat Gods gave van het spreken in tongen zou ophouden, wat kennelijk is gebeurd na de dood van de apostelen (1 Korinthiërs 13:8). Maar om de geest van mensen te verblinden, hebben Satan en zijn demonen bewerkt dat sommigen onsamenhangende klanken uitbrengen, op een manier die velen heeft doen geloven dat zij Gods heilige geest bezitten. — 2 Korinthiërs 4:4.
Tegenstand van familie
Weldra ging ik begrijpen wat Gods voornemen met de aarde is en dat ik geen deel van de goddeloze wereld moest zijn (Johannes 17:16; 18:36). Ook leerde ik dat ik alle banden moest verbreken met Babylon de Grote, een symbool dat in de bijbel gebruikt wordt voor het wereldrijk van valse religie (Openbaring 18:2, 4). Toen ik Vader vertelde dat ik mij liet dopen, deze keer als een van Jehovah’s Getuigen, was hij totaal verslagen. Hij smeekte me geen Getuige te worden. Het was de allereerste keer dat ik hem zag huilen. Ik huilde met hem mee, want ik wilde hem echt geen pijn doen. Maar ik wist dat ik de waarheid had gevonden en dat ik Jehovah nooit de rug kon toekeren.
Mijn hele familie was erop tegen dat ik een van Jehovah’s Getuigen werd. Een tijdlang ging ik niet meer naar de vergaderingen. Daardoor nam de tegenstand van familieleden af, maar ik voelde me ellendig. Ik wist dat ik nooit vrede zou hebben voordat ik Jehovah’s wil deed. Op een dag ging ik in mijn lunchpauze bij Charlene langs en vertelde haar dat ik gedoopt wilde worden. „Denk je niet dat je eerst weer naar de vergaderingen moet komen?”, vroeg zij. Ik vertelde haar dat ik deze keer vastbesloten was dat er niets tussen mij en Jehovah zou komen. Op 19 september 1973 werd ik gedoopt.
Dat is nu ruim 23 jaar geleden. Gelukkig is mijn familie sindsdien mijn beslissing gaan respecteren en geen van hen oefent druk op me uit om mij de waarheid te doen verlaten, wat ik erg op prijs stel. Toch is mijn oudste dochter, Kim, de enige die tot dusver een Getuige is geworden. Haar loyale dienst voor Jehovah is door de jaren heen een grote bron van aanmoediging voor me geweest.
Een gedenkwaardige ontmoeting
Toen ik in 1990 naar Coeburn (Virginia) terugkeerde voor een bezoek, vroeg ik Moeder bij de Koninkrijkszaal te stoppen zodat ik kon zien hoe laat de vergaderingen op zondag zouden beginnen. Terwijl wij de oprit inreden, zei ze dat wij vroeger in een huis vlak achter de zaal hadden gewoond, aan de overkant van het spoor. Het huis was geruime tijd geleden afgebrand en er was alleen nog een bakstenen schoorsteen van over. „Je was toen nog maar een klein meisje,” zei ze, „hooguit drie of vier jaar oud.”
Op zondag werd ik hartelijk welkom geheten in de Koninkrijkszaal. Toen ik met Stafford Jordan stond te praten, vertelde ik terloops dat ik als kind in het huis had gewoond dat vroeger achter de Koninkrijkszaal stond. Hij bekeek me aandachtig. „Ik herken je!”, riep hij uit. „Je was een vlasblond meisje van ongeveer zo groot [hij gebaarde met zijn hand]. Wij werkten in dit gebied toen de broeder met wie ik was, in gesprek raakte met je vader. Ik probeerde jou bezig te houden door je over het Paradijs te vertellen.”
Ik was sprakeloos. Mijn stem begaf het toen ik hem vertelde over mijn speurtocht naar de bijbelse waarheid. „Toen ik nog maar een klein kind was, hebt u de waarheidszaden in mijn hartje geplant!”, zei ik. Daarop vertelde hij me dat ik een familielid van grootvaders kant had gehad, Stephen Dingus, die een getrouwe Getuige was geweest. De familie had nooit over hem gesproken, omdat zij er erg op tegen waren. „Hij zou bijzonder trots op je geweest zijn!”, zei broeder Jordan.
Als ik terugkijk op mijn jaren in Jehovah’s organisatie, ben ik echt dankbaar voor de liefde en goedheid die mij is betoond. Ja, het komt nog voor dat ik me een beetje verdrietig voel wanneer ik in de Koninkrijkszaal gezinnen zie die Jehovah samen dienen, want vaak ben ik er alleen. Maar dan breng ik me snel te binnen dat Jehovah bij me is. Hij sloeg me altijd gade, en toen mijn hart de waarheid aankon die zo veel jaren geleden aan de oren van een klein kind was toevertrouwd, liet hij die ontkiemen en tot bloei komen.
„Dank u wel, broeder Jordan,” zei ik, „dat u de tijd hebt genomen om over het Paradijs te praten met een druk klein meisje!” — Verteld door Louise Lawson.
[Illustratie op blz. 13]
Met Stafford Jordan toen ik hem in 1990 weer ontmoette