Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g99 22/2 blz. 10-16
  • Een halve eeuw onder totalitaire tirannie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een halve eeuw onder totalitaire tirannie
  • Ontwaakt! 1999
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Tot een beslissing gedwongen
  • Ternauwernood ontsnapt
  • Naoorlogse activiteit
  • Ons protest aan Stalin
  • De vervolging wordt heviger
  • Het zware leven in Siberië
  • Veranderingen in het gevangenisleven
  • Een trouwe Getuige
  • Vrijlating en thuisreis
  • Onder druk in Estland
  • Doelwit van de KGB
  • Geestelijke honger gestild
  • Een voldoening schenkend christelijk leven
  • Ik leerde op God te vertrouwen
    Ontwaakt! 2006
  • Niets kon me ervan weerhouden God te dienen
    Ontwaakt! 2005
  • Een doelwit van de sovjetaanval
    Ontwaakt! 2001
  • Een belofte die ik beslist wil houden
    Ontwaakt! 1998
Meer weergeven
Ontwaakt! 1999
g99 22/2 blz. 10-16

Een halve eeuw onder totalitaire tirannie

Verteld door Lembit Toom

In 1951 werd ik tot tien jaar slavenarbeid in Siberië veroordeeld. Wij werden naar een kamp ver boven de noordpoolcirkel vervoerd, een tocht van duizenden kilometers. Het werk was afmattend, het weer bar en de leefsituatie verschrikkelijk. Graag wil ik uitleggen hoe ik daar terecht ben gekomen en waarom ons lijden niet zinloos was.

MIJN vader werd als een intellectueel beschouwd in Estland, de Baltische staat waar ik op 10 maart 1924 geboren ben. Op latere leeftijd beheerde hij echter de familieboerderij in Järvamaa in Centraal-Estland. Wij vormden een groot luthers gezin met negen kinderen, van wie er drie jong gestorven zijn. Ik was de jongste. Toen ik dertien was, stierf Vader.

Het jaar daarop kwam ik van de school voor basisonderwijs. Toen in september 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd mijn broer Erich opgeroepen voor militaire dienst en kon ik mijn opleiding niet voortzetten. In 1940 werd Estland geannexeerd door de Sovjet-Unie en een jaar later bezetten de Duitsers Estland. Erich werd door hen gevangengezet maar werd weer vrijgelaten en keerde in augustus 1941 naar Estland terug. In 1942 kon ik naar de landbouwschool.

Toen ik in 1943 voor de kerst van school naar huis mocht, vertelde mijn zus Leida me dat onze huisarts met haar over de bijbel had gepraat. Hij had haar een paar brochures gegeven die door de Watch Tower Bible and Tract Society waren uitgegeven. Ik las ze en ging onmiddellijk op zoek naar dr. Artur Indus, die toen de bijbel met me ging bestuderen.

Tot een beslissing gedwongen

Ondertussen werden de gevechten tussen Duitsland en de Sovjet-Unie heviger. In februari 1944 waren de Russen de Estlandse grens genaderd. Erich werd opgeroepen voor het Duitse leger en ook ik ontving mijn papieren om in dienst te gaan. Ik geloofde dat Gods wet het doden van onze medemensen verbiedt en dr. Indus zei dat hij me zou helpen een plaats te vinden waar ik me schuil kon houden tot de oorlog voorbij was.

Op een dag kwamen er een politieman en de leider van de plaatselijke burgerbescherming naar onze boerderij. Zij hadden orders gekregen mij te arresteren omdat ik ervan verdacht werd te proberen aan militaire dienst te ontkomen. Ik wist toen dat ik van huis weg moest vluchten om niet in een Duits concentratiekamp te belanden.

Ik vond onderdak op de boerderij van een van Jehovah’s Getuigen. Om sterker te worden in het geloof las ik in mijn schuilplaats zo veel mogelijk in de bijbel en in de lectuur van het Wachttorengenootschap. Op een avond ging ik stilletjes naar huis terug om wat voedsel op te halen. Het huis was vol Duitse soldaten, omdat mijn broer Erich met een stel vrienden was teruggekomen voor een paar dagen verlof. Ik kon die avond in het geheim met Erich praten op de dorsvloer. Het was de allerlaatste keer dat ik hem gezien heb.

Ternauwernood ontsnapt

Diezelfde nacht, nadat ik naar de boerderij waar ik mij verborgen hield was teruggekeerd, werd daar een inval gedaan. De plaatselijke politieagent en mannen van de burgerbescherming gingen af op een bericht dat er zich iemand op de boerderij verborgen hield. Ik glipte in de kruipruimte onder de vloer en al gauw hoorde ik het geluid van beslagen laarzen boven mijn hoofd. De politieman bedreigde de boer met een geweer en schreeuwde: „Er verbergt zich een man in dit huis! Hoe komen we bij de kruipruimte onder de vloer?” Ik kon de speurende lichtstraal van hun zaklantaarn zien. Nog iets verder schoof ik terug en bleef daar liggen wachten. Nadat zij vertrokken waren, bleef ik nog een poosje in de kruipruimte om er zeker van te zijn dat het gevaar geweken was.

Voordat de dag aanbrak, verliet ik het huis, Jehovah dankbaar dat ik niet ontdekt was. Christelijke broeders hielpen me een andere schuilplaats te vinden, waar ik tot het einde van de Duitse bezetting bleef. Later hoorde ik dat de politieman en de plaatselijke leider van de burgerbescherming gedood waren, kennelijk door Russische partizanen. Op 19 juni 1944 symboliseerde ik mijn opdracht aan God door de waterdoop en mijn zus Leida werd eveneens een van Jehovah’s Getuigen.

In juni 1944 begon de herbezetting van Estland door de Sovjets en enkele maanden later was ik vrij om naar huis terug te gaan om te helpen bij het werk op de boerderij. Maar in november, niet lang na mijn terugkeer, kreeg ik bevel me bij het Russische leger te melden. Onverschrokken gaf ik vrijmoedig getuigenis aan de rekruteringscommissie. Zij deelden me mee dat het sovjetsysteem niet geïnteresseerd was in mijn geloof en dat iedereen in het leger moest dienen. Maar het lukte me de rest van de oorlog vrij te blijven en ik wijdde me aan het verschaffen van bijbelse lectuur aan mede-Getuigen.

Naoorlogse activiteit

Toen de oorlog in mei 1945 eindigde en gewetensbezwaarden amnestie werd verleend, ging ik weer naar school. Begin 1946 kwam ik tot de slotsom dat er geen toekomst voor mij was in de landbouw in Estland, omdat het collectivisatiesysteem van de Sovjets de privé-sector had overgenomen. Dus ging ik van school af en begon mij vollediger te wijden aan de Koninkrijksprediking.

Onder het sovjetbewind kon onze bediening niet langer openlijk verricht worden. In feite was het contact met het Wachttorengenootschap al tijdens de Tweede Wereldoorlog verbroken. Daarom hielp ik met behulp van een oude stencilmachine de lectuur te dupliceren die wij bewaard hadden. Ook deden wij ons best om gemeentevergaderingen te houden.

De vervolging van Jehovah’s Getuigen door de KGB (het Russische Comité voor Staatsveiligheid) begon in augustus 1948. Vijf van de broeders die het werk leidden, werden gearresteerd en gevangengezet en weldra was het zonneklaar dat de KGB iedereen wilde arresteren. Er werd een comité van vier van ons gevormd om de prediking te organiseren, onze christelijke broeders en zusters aan te moedigen en degenen die gevangenzaten bij te staan. Omdat ik nog steeds een betrekkelijk grote bewegingsvrijheid genoot, werd ik gebruikt om contact met mede-Getuigen te leggen.

Aan de sovjetautoriteiten in Estland werd een officieel schriftelijk protest gestuurd gedateerd 22 september 1948. Daarin werd onze organisatie en het doel van ons werk beschreven en werd de vrijlating van onze gevangengezette geloofsgenoten geëist. De reactie? Verdere arrestaties. Op 16 december 1948 stuurden wij een protestverklaring naar de hoogste rechterlijke instantie van de SSR Estland om de vrijspraak en vrijlating van onze broeders te eisen. Kopieën van deze en andere petities bevinden zich nog steeds in de stadsarchieven van Tallin.

Het was gevaarlijk om te reizen, daar wij niet aan de juiste documenten konden komen. Toch bezochten wij de gemeenten in Aravete, Otepää, Tallin, Tartoe en Võroe op een zware motorfiets met zijspan die van een Russische officier was gekocht. Het was een motorfiets met een viercilinderblokmotor en wij noemden hem liefkozend de Strijdwagen.

Ons protest aan Stalin

Op 1 juni 1949 werd er een petitie gestuurd aan het hoogste orgaan van de Socialistische Republiek Estland en ook aan Nikolaj Sjvernik, de voorzitter van het presidium van de Opperste Sovjet. Dat document, waarvan wij een kopie in de archieven in Tallin hebben teruggevonden, draagt het stempel van Nikolaj Sjvernik, wat aantoont dat hij het heeft ontvangen en een kopie ervan naar Josif Stalin, de regeringsleider van de Sovjet-Unie, heeft gestuurd. Het laatste deel van de petitie luidt:

„Wij eisen dat Jehovah’s Getuigen uit de gevangenis worden vrijgelaten en dat er een eind komt aan de tegen hen gerichte vervolging. De organisatie van Jehovah God, vertegenwoordigd door de Watchtower Bible and Tract Society, moet ongehinderd het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk aan alle inwoners van de Sovjet-Unie mogen prediken; anders zal Jehovah de Sovjet-Unie en de Communistische Partij volkomen vernietigen.

Wij eisen dit namens Jehovah God en de Koning van zijn koninkrijk, Jezus Christus, en ook namens alle gevangengezette geloofsgenoten.

Getekend: Jehovah’s Getuigen in Estland (1 juni 1949).”

De vervolging wordt heviger

Begin 1950 ontvingen wij drie uitgaven van De Wachttoren van iemand die uit Duitsland terugkwam. Opdat al onze christelijke broeders en zusters van dit geestelijke voedsel konden profiteren, werd besloten op 24 juli 1950 een grote vergadering te organiseren in de hooischuur van een bijbelonderzoeker bij het dorp Otepää. Op de een of andere manier hoorde de KGB echter van onze plannen en er werden voorbereidingen voor grootscheepse arrestaties getroffen.

Twee vrachtwagens vol soldaten werden opgesteld aan het station in Paloepera, waar de broeders moesten uitstappen. Tevens lag er een soldaat met een radiozender op de loer langs de weg van Otepää naar Paloepera, op korte afstand van de vergaderplaats. Toen enkele broeders die wij vroeg verwachtten niet op tijd kwamen opdagen, vermoedden wij dat onze plannen uitgelekt waren.

Ik nam mede-Getuige Ella Kikas mee en scheurde per motorfiets naar het spoorwegstation twee haltes voor Paloepera. De trein was net binnengereden en dus stapten Ella en ik er elk aan een kant in en holden door de rijtuigen, roepend dat iedereen moest uitstappen. Toen de Getuigen uitgestapt waren, troffen wij regelingen om de vergadering de dag erop in een andere schuur te houden. Zo werd het plan van de KGB om de Getuigen en masse te arresteren verijdeld.

Twee maanden na deze vergadering begonnen er echter grootscheepse arrestaties. Ik werd op 22 september 1950 opgehaald voor een verhoor en datzelfde gebeurde met de andere drie leden van het comité dat het opzicht had over de prediking in Estland. Wij zaten acht maanden vast in de KGB-gevangenis in Tallin aan de Pagaristraat. Daarna werden wij overgebracht naar de gewone gevangenis aan de Kaldastraat, die de Batterij werd genoemd. Daar werden wij drie maanden vastgehouden. Vergeleken bij de KGB-gevangenis, waar wij in een kelder hadden gezeten, was deze aan de Oostzee net een vakantieoord.

Het zware leven in Siberië

Kort daarna werd ik veroordeeld tot tien jaar kamp in het verre Noril’sk in Siberië, samen met Harri Ennika, Aleksander Härm, Albert Kose en Leonhard Kriibi. Daar gaat de zon in de zomer twee maanden lang niet onder en komt ze ’s winters twee maanden niet boven de horizon.

In augustus 1951 begonnen wij de eerste etappe van onze reis van Tallin naar Noril’sk per trein. Wij legden zo’n 6000 kilometer af, via Pskov, Sint-Petersburg (voorheen Leningrad), Perm, Jekaterinboerg (voorheen Sverdlovsk), Novosibirsk en Krasnojarsk aan de rivier de Jenisej. Uiteindelijk, begin oktober, gingen wij in Krasnojarsk aan boord van een praam, die ruim 1600 kilometer in noordelijke richting werd gesleept. Twee weken later bereikten wij de stad Doedinka, ver boven de noordpoolcirkel. In Doedinka stapten wij weer op een trein voor het volgende 120 kilometer lange traject van de reis naar Noril’sk. Vanaf het station van Noril’sk liepen wij in zware sneeuw de laatste 15 kilometer naar het werkkamp buiten de stad.

Daar mijn winterkleding was gestolen toen wij op de praam zaten, had ik niets dan een zomerjas, een pet en open schoenen. Wij waren verzwakt door de wekenlange reis vanaf Tallin en wij hadden ons schrale dagelijkse voedselrantsoen niet gekregen. Sommige gevangenen vielen dan ook flauw. Wij hielpen hen verder totdat er paarden werden gehaald, waarna wij hen op paardensleeën zetten.

Bij aankomst in het kamp werden wij ingeschreven en naar een sauna gebracht en kregen wij ons voedselrantsoen voor die dag. De barakken waren warm en ik viel al gauw in een diepe slaap. Maar midden in de nacht werd ik wakker van hevige pijn veroorzaakt door een dubbele oorontsteking. De volgende ochtend werd ik door de dokter onderzocht en vrijgesteld van werk. Maar er waren gevangenisfunctionarissen die kwaad werden dat ik niet kon werken en mij afranselden. Ik werd voor een maand in eenzame opsluiting gegooid, omdat ik, zoals zij zeiden, „de rust in het kamp verstoorde”. Gelukkig werden door de ziekenafdeling medicijnen verstrekt en de tijd in eenzame opsluiting gaf me de kans om mijn gezondheid te herwinnen.

De eerste winter in het kamp was het zwaarst. Het werk, overwegend in de bovengrondse nikkelmijn, was afmattend en het weinige voedsel dat wij kregen was inferieur. Toen velen symptomen van scheurbuik vertoonden, kregen wij vitamine-C-injecties om de ziekte tegen te gaan. Gelukkig ontmoetten wij veel mede-Getuigen in het kamp, die uit Moldavië, Polen en Oekraïne kwamen.

Veranderingen in het gevangenisleven

In het voorjaar van 1952 begonnen gevangenen een klein salaris te krijgen, dat ons in staat stelde voedsel te kopen om ons rantsoen aan te vullen. Ook begonnen sommige Getuigen voedsel te ontvangen in dozen met een dubbele bodem, waarin bijbelse lectuur verborgen zat. Een Getuige uit Moldavië ontving eens een blik reuzel. Toen de reuzel werd opgegeten, bleek er een varkensmaag in te zitten met drie uitgaven van De Wachttoren erin!

Toen op 5 maart 1953 Stalin stierf, veranderde het gevangenisleven drastisch. Aanvankelijk braken er stakingen en opstanden uit omdat gevangenen vrijlating eisten. Er werden militairen gestuurd om daar een eind aan te maken. In Noril’sk kwamen 120 gevangenen bij een opstand om het leven; maar de Getuigen raakten er niet bij betrokken en geen van hen kwam om of raakte gewond. In de zomer van 1953 kwam het werk in de nikkelmijn twee weken stil te liggen. Daarna werd het gevangenisleven lichter. Sommige gevangenen werden in vrijheid gesteld en van andere werd de straftijd verkort.

Een trouwe Getuige

Na die roerige kampperiode werd ik overgeplaatst naar een zuidelijker gelegen kamp bij de stad Tajšet in de provincie Irkoetsk. Daar trof ik Artur Indus, die in het begin de bijbel met me bestudeerd had. Hij had geweigerd als arts in het kamp te werken en er de voorkeur aan gegeven fysiek zwaarder werk te doen. Hij legde uit: „Mijn geweten liet niet toe ziekteverlof te verlenen aan gezonde gevangenen die een verantwoordelijke positie hadden gekregen terwijl echt zieke gevangenen werden gedwongen te werken.”

Broeder Indus was toen al uitgemergeld en ziek, omdat hij voordien niet veel zwaar lichamelijk werk had gedaan. Toch vertelde hij me dat hij het gevoel had dat zijn lijden zijn hart in geestelijke zin had gelouterd. Wij waren een week of drie samen. Toen werd hij naar het kampziekenhuis overgebracht, waar hij in januari 1954 overleed. Ergens in het oneindige subarctische woud ligt zijn naamloze graf. Hij stierf als een trouw christen en hem wacht een opstanding.

Vrijlating en thuisreis

In 1956 werd er een hoge Russische commissie naar ons kamp gestuurd om de gegevens van de gevangenen door te nemen. Toen ik voor de commissie verscheen, vroeg de bevelvoerend generaal: „Wat gaat u doen na uw vrijlating?”

„Dat zien we wel als het zover is”, antwoordde ik.

Ik moest de kamer verlaten en toen ik weer binnen werd genodigd zei de generaal: „U bent de ergste vijand van de Sovjet-Unie — u bent een ideologische vijand.” Hij voegde er evenwel aan toe: „Wij gaan u in vrijheid stellen, maar wij zullen u in de gaten houden.” Op 26 juli 1956 kwam ik vrij.

Twee dagen bleef ik bij Oekraïense Getuigen in Soejeticha, een dorp bij Tajšet, waarnaar zij in 1951 verbannen waren. Vervolgens verbleef ik vier dagen in het district Tomsk, niet zo ver van de plaats waarheen Moeder was verbannen. Vanaf het station liep ik twintig kilometer naar het dorp Grigorjevka. Daar trof ik toestanden aan die nog erger waren dan de omstandigheden die velen van ons in de kampen hadden meegemaakt! Mijn zus Leida was vrijgelaten uit een gevangenkamp in Kazachstan en was enkele maanden voordien naar de streek gekomen om bij Moeder te zijn. Maar omdat haar paspoort in beslag was genomen, had zij nog niet naar Estland kunnen terugkeren.

Onder druk in Estland

Mettertijd kwam ik weer in Estland, waar ik rechtstreeks naar de boerderij van mijn ouders ging. Daar ontdekte ik — en dat nieuws had in Siberië al de ronde gedaan — dat de regering al onze gebouwen had verwoest! Enkele dagen later liep ik polio op. Ik lag lang in het ziekenhuis en kreeg daarna nog therapie. Tot op de huidige dag trek ik met mijn been.

Weldra vond ik een baan bij een bedrijf waarvoor ik in de zomer van 1943 had gewerkt, de Lehtse Turfmaatschappij. Via hen kreeg ik een flat en toen Moeder en Leida in december 1956 uit hun ballingschap terugkeerden, kwamen zij bij mij in Lehtse wonen.

In november 1957 trouwde ik met Ella Kikas, die ook onlangs uit een gevangenkamp in Siberië was teruggekeerd. Twee maanden later verhuisden we naar Tartoe, waar we een klein appartement in een privé-woning kregen. Ten slotte slaagde ik erin een baan te vinden als chauffeur bij de verbruikscoöperatie van het district in Tartoe.

In Siberië had ik tien Wachttoren-studieartikelen van het Russisch in het Estisch vertaald en had die mee naar huis genomen. Later ontvingen wij het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs, dat wij ook in het Estisch vertaalden. Vervolgens maakten wij op een schrijfmachine kopieën van het boek. Ondertussen bleef de KGB ons in de gaten houden. Omdat wij hun speurmethoden kenden, waren wij altijd op onze hoede en voorzichtig, als dieren waarop jacht werd gemaakt.

Doelwit van de KGB

In het begin van de jaren ’60 zette de KGB een lastercampagne tegen de Getuigen op touw. Mijn vrouw en ik waren een belangrijk doelwit. Er begonnen lasterlijke artikelen in de kranten te verschijnen en wij werden gehekeld op radio en televisie. Tweemaal hield de KGB een openbare bijeenkomst op mijn werk. Ook werd er door beroepsacteurs een satirische komedie over me opgevoerd in het Estonia Theater in Tallin. De situatie deed me denken aan Davids woorden: „Zij die in de poort zitten, gingen zich met mij bezighouden, en ik was het onderwerp van de liedjes der drinkers van bedwelmende drank.” — Psalm 69:12.

Die pogingen om ons te schande te maken gingen door tot 1965, toen er een laatste bijeenkomst plaatsvond in het Volksgezondheidsgebouw voor de Arbeider in Tartoe. Ella en ik waren er allebei, evenals KGB-agenten; de zaal zat vol. Toen Ella werd ondervraagd, reageerde het publiek meermalen met applaus. Het was duidelijk dat het publiek aan onze kant stond. De KGB-agenten waren teleurgesteld en kwaad wegens de uitkomst.

Geestelijke honger gestild

Hoewel de communisten probeerden de verspreiding van onze lectuur een halt toe te roepen, konden wij na omstreeks 1965 onze christelijke broeders en zusters betrekkelijk goed van het nodige voorzien. Maar de clandestiene vertaalactiviteiten en daarna het drukken in geheime schuilplaatsen kostten veel tijd en energie. Doelend op mijn ondergrondse activiteit en methode om lectuur te vervoeren, zei een KGB-agent eens tegen me: „Jij, Toom, bent net een koffer met een dubbele bodem.”

Onze vergaderingen moesten uiteraard in het geheim en in kleine groepjes worden gehouden. En onze prediking gebeurde informeel. Onze broeders en zusters moesten erop voorbereid zijn dat hun woning elk moment doorzocht kon worden. De lectuur van het Wachttorengenootschap moest dus heel zorgvuldig verborgen worden. Toch werden er zelfs onder die omstandigheden veel mensen gevonden die de bijbelse waarheid liefhadden en hun standpunt voor het Koninkrijk innamen.

Toen de partijleider van de Sovjet-Unie, Michail Gorbatsjov, in de jaren ’80 met zijn hervormingen begon, kregen wij meer vrijheid om God te dienen. Uiteindelijk, in 1991, viel de Sovjet-Unie uiteen en kregen Jehovah’s Getuigen wettelijke erkenning. Op het moment hebben wij vier gemeenten in Tartoe en onlangs is de bouw van ons eigen Koninkrijkszalencomplex voltooid. Er nemen in Estland nu ruim 3800 Getuigen aan de bediening deel, vergeleken met misschien 40 of 50 toen ik ruim een halve eeuw geleden met prediken begon.

Een voldoening schenkend christelijk leven

Nooit heb ik eraan getwijfeld of ik wel de juiste beslissing had genomen toen ik mij vast voornam Jehovah te dienen. Ik kijk terug met een hart vol innige voldoening, blij te zien dat Jehovah’s organisatie krachtig voorwaarts blijft gaan en dat er steeds meer mensen komen die Jehovah willen dienen.

Ik ben Jehovah heel dankbaar dat zijn liefde en bescherming mijn vrouw en mij door al deze jaren heen hebben gebracht. Steeds hebben wij voor ogen gehouden dat Jehovah’s rechtvaardige samenstel zeer nabij is, en dat heeft ons geestelijke kracht geschonken. Als wij de geweldige groei zien in de aantallen aanbidders van Jehovah, zijn wij er ten volle van overtuigd dat het lijden dat wij hebben meegemaakt, niet zinloos is geweest. — Hebreeën 6:10; 2 Petrus 3:11, 12.

[Kaart op blz. 12, 13]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Kaart met de twee maanden lange tocht van Tallin naar het beruchte kamp in Noril’sk

Tallin

Pskov

Sint-Petersburg

Perm

Jekaterinboerg

Novosibirsk

Krasnojarsk

Doedinka

Noril’sk

POOLCIRKEL

[Verantwoording]

Mountain High Maps® Copyright © 1997 Digital Wisdom, Inc.

[Illustratie op blz. 14]

Artur Indus, een standvastige christelijke martelaar

[Illustratie op blz. 14]

Gevangenen in Siberië, 1956. Ik ben de vierde van links in de achterste rij

[Illustratie op blz. 15]

Met mijn vrouw, voor het voormalige KGB-hoofdkwartier waar wij vaak ondervraagd werden

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen