Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 15/6 blz. 179-184
  • De koninklijke priesterschap

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De koninklijke priesterschap
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET GOEDE NIEUWS AAN DE NATIËN
  • DE GEESTELIJKE KONINKLIJKE PRIESTERSCHAP
  • VEREISTEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE KONINKLIJKE PRIESTERSCHAP
  • Een koninklijke priesterschap tot voordeel van de hele mensheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2012
  • De „gelijkenis van Melchizédek”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • De algemene priesterschap — De vergeten leerstelling van de christenheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Priester
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 15/6 blz. 179-184

De koninklijke priesterschap

„Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen autoriteit, doch zij zullen priesters van God en van de Christus zijn, en gedurende de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:6, NW.

1. Door wie wordt de koninklijke priesterschap gevormd, en welke voordelen vloeien voort uit de instelling en werking er van?

DE LEDEN van deze koninklijke priesterschap zijn de dienstdoende dienaren van Jehovah in alle aangelegenheden met betrekking tot zijn universele organisatie, en één grote dienst zal zijn, gedurende duizend jaar tezamen met Christus Jezus als koningen te regeren. Deze heerschappij zal van de hemel uit zijn en worden gevoerd over de bewoners der aarde, die dan onder het koninkrijk van God zullen leven. Door de instelling en werking van deze koninklijke priesterschap wordt aan mensen uit alle natiën de hoop gegeven dat Jehovah hun God is en dat er hoop bestaat met hem verzoend te worden. De koninklijke priesterschap wordt gevormd door Christus Jezus, de grote Hogepriester, en onderpriesters, wier aantal 144.000 is. Ze zal een eeuwige priesterschap zijn „naar de gelijkenis van Melchizédek” (Hebr. 5:6, NW). Geluk en heiligheid valt hun te beurt die deel uitmaken van deze priesterorde, want zij hebben deel aan de „eerste opstanding” en over hen „heeft de tweede dood geen autoriteit.” Gedurende de heerschappij van dit koninkrijk van priesters zullen vrede, geluk en leven het deel zijn van al degenen der mensheid die gezegend worden met het voorrecht onderdanen te zijn van Jehovah’s Koning-Priester der nieuwe wereld.

2. Wat dient de geestesgesteldheid te zijn van hen die een kennis hebben omtrent de koninklijke priesterschap?

2 De schriftuurplaats in Openbaring 20:6 geeft te kennen dat er twee klassen zijn: de regeerders, en zij die worden geregeerd. Ongeacht tot welke klasse gij hoopt te behoren, zijn gehoorzaamheid en getrouwheid ten opzichte van de waarheid voortdurende vereisten. De toekomstige leden van de koninklijke priesterschap moeten hun blik zuiver en hun hoop helder houden en volledig de wil van God doen. Zij die eeuwig leven op aarde hopen te verkrijgen in de theocratische nieuwe wereld, zijn verlangend de vereisten en getrouwheid te weten te komen van het koninklijke lichaam van priesters, dat gedurende de duizend jaar zal regeren, en te leren getrouw te zijn. Zij die tot de gezalfden behoren, zijn gelukkig Jehovah’s voornemen te leren kennen omtrent het zegenen van en het schenken van leven aan millioenen mensen. Insgelijks zullen ook zij die er naar uitzien voor altijd op aarde te wonen, gelukkig zijn kennis te bezitten omtrent de koninklijke priesterschap, aan wie zij onderworpen zullen zijn.

3. Wanneer maakte Jehovah voor het eerst zijn voornemen bekend een koninklijke priesterschap te hebben, en in welk opzicht was het een theocratie?

3 Jehovah’s voornemen een koninkrijk van priesters te hebben, werd tot uitdrukking gebracht tegenover zijn voorbeeldige volk Israël bij de berg Sinaï. Mozes werd geïnspireerd hen van het volgende in kennis te stellen: „Indien gij mijn stem nu strikt zult gehoorzamen en mijn verbond werkelijk zult houden, zult gij stellig mijn speciale bezit worden uit alle andere volken, want de gehele aarde behoort mij toe. En gij zelf zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden” (Ex. 19:5, 6, NW). Israël zou een heilig koninkrijk zijn onder Jehovah, een werkelijke theocratie, een koninklijke natie, die onder de regels en ritus van de Allerhoogste zou leven. Het woord „koninkrijk” zoals het in dit vers is gebruikt, heeft de betekenis van koningschap, dynastie, souvereiniteit. Het betekende dat Jehovah zich voornam een koninklijk, priesterlijk geslacht, een dynastie van priesters te hebben, en dat elk lid de bekwaamheden en hoedanigheden van koningen en priesters zou hebben.

4. Wat deden de Israëlieten in werkelijkheid toen zij om een koning vroegen? Hoe behandelden zij Jehovah’s Koning-Zoon?

4 Het volk Israël werd ontevreden en vroeg richter Gideon als koning over hen te regeren. Gideon antwoordde: „Ik zelf zal niet over u regeren, noch zal mijn zoon over u regeren. Jehovah is degene die over u zal regeren” (Richt. 8:23, NW). In Samuels tijd zeiden de oudsten van Israël tot hem: ’Zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken hebben. Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuël, . . . doch Jehovah zeide tot Samuël: . . . zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen’ (1 Sam. 8:5-7). In het voorbeeld was Israël het koninkrijk van Jehovah, maar zij waren ontrouw en ongehoorzaam. Toen Jehovah later zijn Zoon, Christus Jezus, de erfgenaam van het Koninkrijk, naar hen zond, verwierpen zij hem, de Steen van Zion. Dit voorbeeldige huis van Israël had het voornemen van Jehovah uit het oog verloren en bouwde in strijd met Gods wil. Jezus zeide tot hen: „’De steen die de bouwlieden hebben verworpen, is de hoofdhoeksteen geworden. Dit is van Jehovah geschied, en het is wonderbaarlijk in onze ogen.’ Daarom zeg ik u: Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten er van voortbrengt.” — Matth. 21:42, 43, NW.

HET GOEDE NIEUWS AAN DE NATIËN

5. Hoe verklaarden de apostelen Petrus en Paulus het voornemen van Jehovah dat er in bestond het goede nieuws van het koninkrijk naar de heidenen te brengen?

5 Doordat Jehovah de natie Israël verwierp en het Koninkrijk van hen wegnam, werd de deur geopend voor mensen uit de natiën zodat zij het grote voorrecht konden hebben een deel van de priesterlijke natie te worden. Cornelius van de onbesneden heidenen was de eerste, en toen hij door Petrus werd bezocht, zeide deze: „’Gij weet zeer goed hoe onwettig het voor een Jood is zich bij een man van een ander ras te voegen of deze te naderen; en toch heeft God mij getoond dat ik geen mens verontreinigd of onrein zou noemen.’ . . . ’Wezenlijk bemerk ik dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, hem aangenaam’” (Hand. 10:28-35, NW). Paulus had de opdracht gekregen naar de natiën te gaan, zoals Jezus over hem zeide: „Deze man is mij een uitverkoren vat om mijn naam zowel naar de natiën als naar koningen en de zonen Israëls te brengen.” Wederom, tot de Joden: „Paulus en Barnabas zeiden: ’Het was noodzakelijk dat het woord Gods eerst tot u werd gesproken. Aangezien gij het van u afwerpt en u het eeuwige leven niet waardig oordeelt, ziet! wij keren ons tot de natiën. Jehovah heeft ons trouwens het gebod daartoe opgelegd in de volgende woorden: „Ik heb u aangesteld als een licht voor natiën, opdat gij het verst verwijderde gedeelte der aarde tot redding zoudt zijn.”’” — Hand. 9:15; 13:46, 47, NW.

6. Op welke wijze begon Jehovah zijn beloften aan Abraham te vervullen?

6 Terwijl Paulus de nadruk legde op natiën, schreef hij: „Er staat geschreven: ’Daarom zal ik u [Jehovah] openlijk erkennen onder de natiën en uw naam lof toezingen.’ En wederom zegt hij: ’Verheugt u, gij natiën, met zijn volk.’ En wederom: ’Looft Jehovah, al gij natiën.’” Tot de Kolossenzen zeide Paulus: „Terwijl gij u niet laat afbrengen van de hoop van dat goede nieuws hetwelk gij hebt gehoord, en hetwelk in de gehele schepping die onder de hemel is, werd gepredikt. Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een bedienaar geworden” (Rom. 15:9-11; Kol. 1:23, NW). „De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën ten gevolge van geloof rechtvaardig zou verklaren, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Via u zullen alle natiën worden gezegend.’” Wederom: „Dat de zegen van Abraham via Jezus Christus voor de natiën verwezenlijkt mocht worden” (Gal. 3:8, 9, 14, NW). Jehovah gebruikte de toekomstige koninklijke priester Paulus om zijn grootse voornemen ten uitvoer te brengen dat het grote nieuws tot mensen gericht zou worden die in andere natiën woonden dan het Israël naar het vlees.

7. Wat wil het zeggen het „goede nieuws” te ontvangen? Noem enkele van de voordelen.

7 Deze ’geroepenen’ valt eendracht met Christus, de Koninklijke Priester, ten deel. Paulus schreef: ’Vroeger waart gij met betrekking tot het vlees mensen uit de natiën; „onbesneden” zonder Christus, vervreemd van de staat Israël en vreemdelingen ten aanzien van de verbonden der belofte, en gij hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. Maar nu gij in eendracht met Christus Jezus zijt, zijt gij, die eens ver waart, nabijgekomen door het bloed van de Christus.’ En wederom zegt hij: „Want gij zijt allen één in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen ten aanzien van een belofte” (Ef. 2:11-13; Gal. 3:28, 29, NW). Het goede nieuws aan de natiën wil zeggen dat ze in overeenstemming met Jehovah God worden gebracht en worden gezegend met de verzekering van zijn beloften. Dit is ware dienst door bemiddeling van Gods grote Hogepriester, Christus Jezus, want hij brengt de mensen uit de natiën niet alleen dicht bij God maar brengt ook God dicht bij hen. Dit heeft een zuivere en heilige gemeenschap tot gevolg. Dit goede nieuws werd aan alle natiën bekendgemaakt, maar niet alle mensen aanvaarden het. Ten aanzien van hen die het wel aanvaarden, doet Jehovah zijn belofte in vervulling gaan, dat vanwege Abraham en zijn zaad ’alle natiën gezegend zullen worden.’ Dit goede nieuws wordt nog steeds bekendgemaakt. In werkelijkheid wordt het tegenwoordig op een uitgebreidere schaal verkondigd en over een groter gebied verbreid dan ooit tevoren. In de tegenwoordige tijd wordt door het goede nieuws een andere klasse uit het midden der natiën geroepen, maar het werk wordt nog steeds door de koninklijke priesterschap verricht.

DE GEESTELIJKE KONINKLIJKE PRIESTERSCHAP

8. Licht toe hoe Gods voornemen een koninklijke priesterschap te hebben, wordt verwezenlijkt, alhoewel het natuurlijke Israël heeft gefaald.

8 Jehovah’s voornemen een koninklijke priesterschap te hebben, wordt ten uitvoer gebracht, ook al heeft het natuurlijke Israël gefaald. Paulus schrijft: „Want niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël’. Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn. . . . Het is zoals hij ook in Hosea zegt: ’Zij die niet mijn volk zijn, zal ik „mijn volk” noemen, . . . zij zullen „zonen van de levende God” worden genoemd.’” „God heeft zijn volk dat hij eerst erkende, niet verworpen. . . . Juist hetgeen Israël ernstig zoekt, heeft het niet verkregen, maar de uitverkorenen hebben het verkregen. De overigen hadden hun gevoeligheid afgestompt” (Rom. 9:6, 7, 25, 26; 11:2, 7, NW). De verwerping van de Joden bracht rijkdommen aan anderen, want alhoewel enkelen van de ware koninklijke priesterschap uit het natuurlijke Israël werden gekozen, moest de meerderheid uit de natiën worden gekozen. Op deze wijze wordt Jehovah’s oorspronkelijke voornemen, een koninklijke natie van priesters te hebben, verwezenlijkt. Met betrekking tot hen schreef Paulus: „God [doet] al zijn werken . . . samenwerken voor het welzijn van degenen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn; want die hij oorspronkelijk heeft erkend, heeft hij ook tevoren verordineerd om naar het beeld van zijn Zoon te worden gevormd, opdat hij de eerstgeborene onder vele broeders zou kunnen zijn. . . . die hij heeft geroepen, zijn [bovendien] degenen die hij ook rechtvaardig heeft verklaard. Tenslotte, die hij rechtvaardig heeft verklaard, die heeft hij ook verheerlijkt.” „Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen: ja erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij tezamen lijden opdat wij ook tezamen verheerlijkt mogen worden.” — Rom. 8:28-30, 17, NW.

9. Hoe identificeert de apostel Petrus de koninklijke priesterschap?

9 De apostel Petrus schrijft „aan degenen die overeenkomstig de voorkennis van God de Vader zijn gekozen” en zegt: „Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u, die door Gods macht door middel van geloof wordt beschermd tot een redding welke gereed is om in de laatste tijd geopenbaard te worden.” Petrus zegt verder tot hen: „Komend tot hem [Christus] als tot een levende steen, weliswaar door mensen verworpen, maar uitverkoren, kostbaar, in de ogen van God, wordt gij zelf ook als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd met het doel een heilig priesterschap te vormen, ten einde geestelijke offers op te dragen die door bemiddeling van Jezus Christus voor God aanvaardbaar zijn. Want er staat in de Schrift: ’Zie! ik leg in Zion een uitverkoren steen, een kostbare hoeksteen van het fundament; en hij die zijn geloof er op grondt, zal geenszins teleurgesteld worden’” (1 Petr. 1:3-5; 2:4-6, NW). Dit geestelijke gebouw is het koninklijke huis omdat het op het ware fundament is gebouwd, namelijk, Jehovah’s gezalfde Koning, de koninklijke Zoon, de Erfgenaam van God. De apostel identificeert hier de koninklijke natie van priesters, Gods koninklijke priesterschap, als zijnde Christus Jezus en zijn lichaamsleden, een priesterschap van de hemelen.

10. Toon met schriftuurplaatsen aan hoe iemand de hoop krijgt een deel van de hemelse koninklijke priesterschap te zijn.

10 Zulk een wonderbaarlijke hoop gaat de menselijke verbeeldingskracht verre te boven. Ze kon alleen door Jehovah zijn ingegeven en door de macht van heilige geest mogelijk zijn gemaakt. Het is deze geest van de Schepper die de geest opwekt en levend maakt ten aanzien van hemelse verwachtingen. Derhalve wordt aan degenen die zulk een hoop hebben, geschreven: „God [heeft] u levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden.” „Indien gij echter met Christus werd opgewekt, gaat voort de dingen te zoeken die boven zijn, waar de Christus aan de rechterhand van God is gezeten,” en „wegens de hoop die voor u in de hemelen is weggelegd.” Zij die deze hoop bezitten, zijn een geestelijke tempel in Christus: „In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, dat harmonisch is samengevoegd, op tot een heilige tempel voor Jehovah. . . . een plaats waarin God door geest woont.” De heilige, hemelse tempel is de koninklijke priesterschap. — Ef. 2:1; Kol. 3:1; 1:5; Ef. 2:21, 22, NW.

11. Waarom dienen allen van Jehovah’s volk zeer dankbaar te zijn voor de voltooiing van het Koninkrijk? En wat zal de positie er van zijn in het universum?

11 Al degenen die van deze klasse nog op aarde zijn, tezamen met de honderdduizenden andere schapen des Heren, zijn zeer dankbaar voor deze wonderbaarlijke voorziening van Gods werkmanschap, namelijk, het koninkrijk der hemelen. Het betekent een plaats waarin Jehovah door geest woont, en dit is iets wat de Allerhoogste voordien niet heeft gehad. Ja, hoezeer het onze verbeeldingskracht ook te boven moge gaan, toch is het waar. Het is de heilige hemelse tempel. Het koninkrijk van priesters is de tempel en het zal de hoogste plaats in het universum zijn, want betreffende Christus staat er geschreven dat God hem een plaats heeft gegeven „ver boven elke regering en autoriteit en macht en heerschappij en iedere naam die wordt genoemd, niet alleen in dit samenstel van dingen, maar ook in het toekomende. Ook heeft hij alles onder zijn voeten onderworpen, en hij heeft hem tot hoofd over alles aangesteld voor de gemeente, welke zijn lichaam is.” In de Bijbel wordt hij daarom „De Regeerder over de koningen der aarde” genoemd. De apostel Johannes spreekt over hem als iemand „die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft bevrijd door zijn bloed — en hij heeft ons tot een koninkrijk gemaakt, priesters voor zijn God en vader.” Schenk speciaal aandacht aan de uitdrukking „en hij heeft ons tot een koninkrijk gemaakt,” in werkelijkheid een koninkrijk van priesters. Deze koninklijke en heilige waardigheden zijn de twee hoogste die mogelijkerwijs onder de mensen kunnen bestaan en er wordt duidelijk door te kennen gegeven welk een bovenmate hoge staat het deel zal zijn van de zonen van God. — Ef. 1:21-23; Openb. 1:5, 6, NW.

12. Hoe weten wij dat Jehovah’s lof in hemel en op aarde gezongen zal worden, en maakt dit ons gelukkig, en waarom?

12 De toekomstige leden van de koninklijke priesterschap hebben een verterende ijver om het gebouw van God in de hemelen voltooid te zien met zichzelf als een deel er van. Want het zal het permanente heiligdom van Jehovah zijn, de tempel, waar zijn naam voor eeuwig geloofd zal worden, en het blijkt een heilige opstelling te zijn van 144.000 priesters onder Jezus Christus, die Jehovah lof toezingen. Overal in de hemel zal hun blijde en dankbare lied worden gehoord en alle bewoners der aarde zullen deze zoetste melodie van het universum leren kennen, want allen zullen worden geleid door de zoetste zanger in het hemelse Zion, de Here Jezus, de Koninklijke Priester. Dat zal waarlijk een koor der koren zijn, waardoor Jehovah in heilige opstelling en kledij aanbeden zal worden, in de schoonheid van heiligheid; ja in de heiligheid van zijn heiligdom! In die gelukkige dag zal alles op zijn juiste plaats zijn, want de theocratische regering zal alles doordringen. Al het geschapene zal spreken van de heerlijkheid en majesteit van de Heilige, de Allerhoogste God, Jehovah. De dag waarin alle onheiligheid weggedaan zal worden, waarin elke vorm en uitdrukking van ongerechtigheid zal ophouden en er geen boosheid zal bestaan is thans zeer dicht nabij! In die heerlijke dag zullen vrede, rust en geluk het deel zijn van allen die leven. „Gij zijt het waardig, Jehovah, ja onze God, de heerlijkheid en de eer en de macht te ontvangen, want gij hebt alles geschapen, en om uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11, NW.

13. (a) Wat bedoelde de psalmist toen hij een „woning voor den Machtige Jakobs” verlangde te vinden? (b) Hoe gaat dit profetische beeld in vervulling, en wat zijn de heilige verlangens van Jehovah’s volk?

13 De leden van de koninklijke priesterschap verlangen deze wonderbaarlijke dingen te zien geschieden, en daarom werken zij ijverig tot dat doel. Er zal geen bevrediging, geen rust zijn totdat alles wat leeft, Jehovah’s lof spreekt, totdat „ieder schepsel dat in de hemel is en op aarde en onder de aarde en op de zee, en alles wat er in is, [zegt]: ’Aan degene die op de troon zit en aan het Lam zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid’” (Openb. 5:13, NW). De toenmalige koning van Zion, David, die een voorbeeld was van de grote Koninklijke Priester, had soortgelijke verlangens en ze werden tot ons welzijn opgetekend. Het was zijn wens en verlangen te zien dat de ark van God, welke een voorstelling van Gods tegenwoordigheid was, een veilige en rustige plaats kreeg in het heiligdom. Luister naar de wijze waarop hij zich uitdrukt: ’Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, totdat ik voor Jehovah een plaats gevonden heb, een woning voor den Machtige Jakobs’ (Ps. 132:3-5, NBG). Ja, een rustplaats voor Jehovah! Wat een wonderbaarlijk verheffende en inspirerende gedachte! Jehovah’s geest doet deze verlangens in de gedachten en het hart opkomen. De psalmist vervolgt: ’Sta op, Jehovah, naar uw rustplaats, Gij en de ark uwer sterkte. Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid, . . . Want Jehovah heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd’ (Ps. 132:8, 9, 13, 14, NBG). Zion is de koninklijke stad, de „hoofdstad” van het universum bestaande uit de Koning Christus Jezus en de 144.000 „levende stenen” en is Jehovah’s uitverkoren, permanente en innig geliefde woonplaats. Het heeft duizenden jaren gekost zijn vaste woonplaats of tempel voor te bereiden en te bouwen. Door bemiddeling van de koninklijke priesterschap zal hij in contact staan met al zijn schepselen. Hij maakt de koninklijke priesterschap van Zion tot een reddingsinstituut, want hij bekleedt haar priesters met redding. Hun gehele voorkomen getuigt van redding. De leden die in deze tijd op aarde verblijven, verkondigen redding aan duizenden en nog eens duizenden. „En redders op den berg Sion zullen optrekken om Ezau’s gebergte te richten, en aan Jahwe zal de heerschappij toevallen.” — Obadja 21, LV.

VEREISTEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE KONINKLIJKE PRIESTERSCHAP

14. Noem het eerste vereiste dat Jehovah zijn volk stelt. Zullen wij enkel en alleen vanwege de beloning dienen? Licht dit toe.

14 Het eerste vereiste was en is nog steeds gehoorzaamheid. Toen er voor het eerst over de koninklijke priesterschap werd gesproken tot de Israëlieten bij de berg Sinaï, zeide Jehovah: „Welnu, indien gij terdege naar mij luistert en mijn verbond in acht neemt, zult gij uit alle volkeren mij ten eigendom zijn; want mij behoort de gansche aarde. Zoo zult gij mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie zijn” (Ex. 19:5, 6, LV). Jehovah zeide tot Israëls eerste hogepriester, Aäron: „Gij zult in hun land niet erven, en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis” (Num. 18:20). Zij die tot de getrouwe, koninklijke priesterschap behoren, mogen niet enkel en alleen om de hemelse beloning dienen, alhoewel zij hun hart er op gericht moeten hebben. Maar de grote hemelse beloning zal hun alleen ten deel vallen wanneer zij Jehovah in volledige gehoorzaamheid dienen en Hem tot hun erfenis maken.

15. Wat waren, met betrekking tot de voorbeeldige priesterschap, enkele van de gebreken die iemand ongeschikt zouden maken om priester te zijn? Is iemand thans ongeschikt wanneer hij physieke gebreken heeft? Indien niet, wat voor soort van gebreken of onheiligheid, maken iemand dan wel ongeschikt?

15 In de voorbeeldige priesterschap weerspiegelde de gehele verschijning van de priester de hoogste zuiverheid en exclusieve toewijding aan Jehovah. De wet was specifiek met betrekking tot de lichamelijke conditie en levensvoorschriften. Physieke gebreken zoals blindheid, kreupelheid, een platte neus, gebroken voeten, een gebrek aan de ogen, of wanneer iemand dwergachtig was, enz., maakten iemand ongeschikt voor het priesterschap (Lev. 21:16-24). Volgens zeggen waren er honderd en twintig gebreken die iemand ongeschikt maakten een priester te worden. Indien er zulke strikte vereisten werden vastgesteld voor de voorbeeldige priesterschap, hoeveel te meer voor de tegenbeeldige? Weliswaar maken physieke gebreken of smetten iemand niet ongeschikt voor lidmaatschap in de hemelse koninklijke priesterschap, maar andere smetten wel, want niets wat is verontreinigd, zal ooit de hemel binnengaan. „Ook de Christus [heeft] de gemeente . . . liefgehad . . . haar reinigend met het bad van water door middel van het woord, opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen voorstellen, zonder een vlek of een rimpel of iets dergelijks, maar opdat ze heilig en smetteloos zou zijn.” ’Geen hoereerder of onreine of inhalig persoon — hetgeen betekent een afgodendienaar te zijn — heeft enig erfdeel in het koninkrijk van de Christus en van God.’ „Jaag vrede na met alle mensen, en de heiliging zonder welke geen mens de Heer zal zien.” — Ef. 5:25-27; 5:5; Hebr. 12:14, NW.

16. Hoe blijft Jehovah’s volk in een gereinigde toestand?

16 Het is een vreselijke, ontzagwekkende gedachte ook maar de mogelijkheid te overwegen van ongeschikt te zijn voor lidmaatschap in de koninklijke priesterschap. De toekomstige leden moeten Jehovah’s vereisten daarom ernstig, onder gebed en op juiste wijze overdenken. Allen moeten in een gereinigde toestand blijven, in een gezuiverde staat door de kostbaarheid van het bloed van Christus Jezus en zijn ter beschikking staande rechtvaardigheid. Zij die in aanmerking komen voor de koninklijke priesterschap dienen, eveneens door de onverdiende goedgunstigheid van onze hemelse Vader, het volgende in gedachten te houden: „Aangezien wij vrijmoedigheid hebben betreffende de weg des ingangs in de heilige plaats door het bloed van Jezus, welke hij voor ons heeft geopend als een nieuwe en levende weg door het voorhangsel, namelijk, zijn vlees, en aangezien wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij met een oprecht hart in de volle verzekerdheid des geloofs toetreden, terwijl ons hart door besprenkeling is gezuiverd van een boos geweten en ons lichaam is gewassen met rein water” (Hebr. 10:19-22, NW). De grote Koninklijke Priester, Christus Jezus, is onze bescherming.

17. Verklaar Paulus’ woorden in Hebreeën 5:1 en licht toe hoe ze op Christus Jezus van toepassing zijn.

17 Nu worden enkele van de voornaamste verantwoordelijkheden genoemd. Paulus schrijft: „Want iedere hogepriester die uit het midden der mensen wordt genomen, wordt ten behoeve van mensen aangesteld over de dingen die met God in verband staan, opdat hij gaven en offers kan brengen voor de zonden” (Hebr. 5:1, NW). Deze beschrijving toont een goddelijke aanstelling van de priesterschap, de voornaamste gedachte zijnde die van het dienen ten behoeve van God en voor de gevallen mensen, en dit is ook het wezen van de priesterschap. Er staat verder geschreven: „Want iedere hogepriester wordt aangesteld om zowel gaven als offers te brengen; waarom het noodzakelijk was dat deze ook iets had om te offeren.” „Toen Christus als hogepriester van de goede dingen die zijn geschied, is gekomen door de grotere en volmaaktere tent die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen, niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en jonge stieren, maar met zijn eigen bloed eenmaal voor altijd in de heilige plaats ingegaan en heeft een eeuwige verlossing voor ons verkregen.” ’Christus is in de hemel zelf ingegaan, om thans ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen’ (Hebr. 8:3; 9:11, 12; 9:24; 10:12, NW). Het offer dat door hem werd gebracht, was zijn leven, dat hij vrijwillig had opgegeven, en de waarde van het volmaakte menselijke leven bood hij aan zijn hemelse Vader aan, terwijl hij dit alles deed tot eer van Jehovah en opdat wij de gunst van God konden ontvangen.

18. Maak duidelijk hoe de ’lippen van de priester kennis bewaren.’

18 Zij die tot de koninklijke priesterschap behoren, moeten onderwijzers en beschermers van de wet van God zijn. ’Want de lippen van den priester bewaren kennis en uit zijn mond zoekt men onderricht in de wet, want een bode van Jehovah der heerscharen is hij.’ ’Opdat gij de Israëlieten kunt onderwijzen in al de inzettingen die Jehovah door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft’ (Mal. 2:7; Lev. 10:11, NBG; Deut. 33:10; 17:9-11). Deze aangestelde onderwijzers moesten theocratische leraars zijn want er lag een zeer grote verantwoordelijkheid op hun schouders en God hield hen hiervoor verantwoordelijk. Zij pasten Jehovah’s wet toe en daarom was hij de werkelijke rechter in Israël. Getrouwe priesters leerden de wet en hielden het volk van Jehovah op de juiste paden. Zij zorgden werkelijk voor de „schapen.”

19. Toon aan hoe de priesterschap in Gods heilige natie de taak had in de wet te onderrichten.

19 De hogepriester had in Gods heilige natie de taak in de wet te onderrichten krachtens het beginsel van theocratie, want alle machten van de staat zijn in Jehovah verenigd. Zelfs wanneer de gemeente handelend optreedt, doet ze dit in naam van Jehovah. Hij is de Wetgever. „Want Jehovah is onze rechter, Jehovah is onze wetgever, Jehovah is onze koning; hij zal ons redden” (Jes. 33:22, AS). Evenals de wetgevende macht door bemiddeling van Mozes werd uitgeoefend en alleen de fundamentele wet van kracht was, wordt ook in de ontwikkeling van de theocratie door de Profeet die groter is dan Mozes, Christus Jezus, de wet van Jehovah uitgedeeld. „Gij moet naar hem luisteren overeenkomstig alle dingen die hij tot u spreekt. Voorwaar, elke ziel die niet luistert naar die Profeet, zal volledig worden verdelgd uit het midden van het volk” (Hand. 3:22, 23, NW). Vreugdevolle gehoorzaamheid wordt tegenwoordig vereist.

20. Noem enkele van de hoedanigheden van de priesterschap en vermeld waarom wij ze dienen te beschouwen.

20 Beschouw zorgvuldig de bekwaamheden en plichten van de grote Koning-Priester, die het voorbeeld stelt voor zijn onderpriesters. Hij was „in staat mild met de onwetenden en de dwalenden te handelen”, kon „ook degenen die door hem God naderen, volledig redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Want zulk een hogepriester als deze was geschikt voor ons, een die goedertieren is, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaren”; iemand die altijd ter beschikking staat voor dienst omdat „iedere priester van dag tot dag zijn positie inneemt om openbare dienst te verrichten.” Zijn onderpriesters moeten eveneens offers brengen: „Laten wij door hem God altijd een offerande des lofs toebrengen, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken. Vergeet bovendien niet het goeddoen en het delen van dingen met anderen, want zulke offers behagen God.” — Hebr. 5:2; 7:24-26; 10:11; 13:15, 16, NW.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen