Goede bedoelingen zijn niet voldoende!
DE ARTSEN meenden het werkelijk goed. Per slot was hun patiënt de aanzienlijkste burger van hun nieuwgeboren natie. Gewetensvol volgden de geneesheren de destijds gangbare medische handelwijze — aderlating. Maar in plaats dat zij een genezing tot stand brachten, verhaastten zij in werkelijkheid de dood van hun beroemde Amerikaanse patiënt, George Washington.
In die dagen waren artsen even sterk geneigd hun toevlucht te nemen tot aderlaten als velen tegenwoordig geneigd zijn opdracht te geven tot een bloedtransfusie — een behandeling die de patiënt vaak in werkelijkheid schaadt. Hoe onderstreept dit alles de waarheid van het gezegde: „Goede bedoelingen zijn niet voldoende!”
Maar laten wij ons van de wereldlijke geschiedenis tot de bijbelse geschiedenis wenden. In zijn evangelieverslag tekende de apostel Matthéüs een voorval op waarin wij ditzelfde punt geïllustreerd zien.
Jezus had zijn apostelen gevraagd wie hij naar hun mening was, en Petrus reageerde met de krachtige uitspraak: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus prees Petrus voor deze verklaring. Maar toen Jezus zijn discipelen vertelde dat hem in Jeruzalem veel lijden te wachten stond en dat hij ter dood gebracht zou worden, was dit zo onverwacht dat Petrus Jezus terzijde nam en verwijtend tot hem zei: „Wees goed voor uzelf, Heer; u zult deze bestemming geenszins hebben.” Jezus antwoordde hem met de woorden: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (Matth. 16:13-23). Kennelijk schoot Petrus te kort in kennis en inzicht. Hij bedoelde het goed, maar dat was niet genoeg.
Inzicht en evenwichtigheid van essentieel belang
Het is niet voldoende om goede bedoelingen te hebben. Wij moeten ook kennis en inzicht bezitten. In overeenstemming daarmee schreef de apostel Paulus zijn geliefde medechristenen in Filippi: „Dit blijf ik bidden, dat uw liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, dat gij u van de belangrijkere dingen moogt vergewissen, zodat gij tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt.” — Fil. 1:9-11.
Ja, als wij anderen — en vooral degenen die wij liefhebben — werkelijk goed willen doen, dan moeten wij het niet alleen goed bedoelen, maar ook ons gevoel in evenwicht brengen met wijsheid en een goed oordeel. Dit is vooral belangrijk voor vaders en moeders.
Ouders zijn vaak geneigd zich in de manier waarop zij hun kinderen behandelen, alleen te laten leiden door gevoel en vriendelijkheid, zonder zich er in voldoende mate van te vergewissen welke invloed dit op de kinderen zal hebben. Gevoel brengt vele ouders ertoe hun kinderen te veel te vertroetelen, toegeeflijk te zijn en hen te verwennen. Ouders vinden het goed dat de kinderen hun eigen gang gaan, of staan hun veel meer vrijheid toe dan verstandig is. Toegegeven, zulke ouders denken hun kinderen daarmee gelukkig te maken. Het resultaat is echter maar al te vaak dat de kinderen gefrustreerd raken, terwijl het hen ook in moeilijkheden brengt als zij ouder en eigenzinniger worden.
Als ouders hun kinderen werkelijk liefde willen betonen, zullen zij wijselijk die liefde in evenwicht brengen met vastberadenheid en streng onderricht. Aangezien ’dwaasheid aan het hart van een knaap gebonden is’, zijn er momenten dat het betonen van liefde betekent hem streng onderricht toe te dienen. Gods Woord zegt hierover: „Wie zijn roede inhoudt, haat zijn zoon, maar wie hem liefheeft, die zoekt hem werkelijk met streng onderricht” (Spr. 22:15; 13:24). En neemt u maar gerust aan, dat dit beginsel op zonen en op dochters van toepassing is.
Is dit feitelijk ook niet de manier waarop God met zijn onvolmaakte aardse kinderen handelt? „Die Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht, ja, hij geselt een ieder die hij als zoon aanneemt” (Hebr. 12:5, 6). Jehovah geeft ons streng onderricht omdat hij weet dat wij het nodig hebben en het voor ons bestwil is. Natuurlijk is streng onderricht op zich niet plezierig. „Geen enkel streng onderricht schijnt weliswaar op het ogenblik zelf vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — Hebr. 12:11.
Dat onze goede bedoelingen niet voldoende zijn, is een beginsel dat ook geldt voor de verhouding tussen man en vrouw. Een voedingsdeskundige heeft eens de opmerking geplaatst dat de man die een goede kokkin trouwt, zich in levensgevaar begeeft. Waarom? Omdat iemand zich een veelheid van fysieke kwalen op de hals kan halen door te veel of te vetrijk te eten. Een echtgenoot die al een goede eetlust heeft, aanmoedigen nog meer te eten, kan best goed bedoeld zijn. Maar is het verstandig?
Bij de echtgenoot kunnen de misplaatste goede bedoelingen weer een andere vorm aannemen. Sommige mannen zetten zich zo voor hun werk in, dat zij weinig tijd en energie overhebben voor hun gezin. Een christelijke echtgenoot zou ook zo veel ijver kunnen ontplooien in het helpen van anderen in de gemeente, dat hij zijn eigen gezin verwaarloost en hun niet die aandacht schenkt die hij anderen geeft. Goede bedoelingen zijn niet voldoende. Een echtgenoot moet zijn verplichtingen tegenover anderen in evenwicht brengen met die welke met zijn eigen gezin te maken hebben.
Wat wordt nu door al deze voorbeelden beklemtoond? De noodzaak van evenwichtigheid. Onze Schepper, Jehovah God, is evenwichtig. Zijn handelingen zijn altijd volmaakt in harmonie met zijn vier belangrijkste eigenschappen, wijsheid, rechtvaardigheid, macht en liefde. Zo vinden wij dit bijvoorbeeld terug in de beschrijving die God van zichzelf gaf toen zijn dienstknecht Mozes vroeg zijn heerlijkheid te mogen zien. Nadat Mozes te horen had gekregen dat geen mens God zou kunnen zien en in leven blijven, hoorde hij hoe een stem de volgende beschrijving van God gaf: „Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft.” Maar liet Jehovah het daarbij? Neen, opdat niet sommigen misbruik zouden maken van Jehovah’s barmhartigheid en liefderijke goedheid. Terecht hoorde Mozes hoe de kwestie door de volgende worden in evenwicht werd gebracht: „Maar hij [Jehovah] zal geenszins vrijstelling van straf geven.” — Ex. 34:6, 7.
Hetzelfde beginsel is op al onze activiteiten als christenen van toepassing. Willen wij het meeste goed doen, dan moeten wij het niet alleen goed menen en onzelfzuchtig liefde en vriendelijkheid tot uitdrukking brengen, maar deze eigenschappen ook laten besturen door wijsheid en rechtvaardigheid. Dit is van essentieel belang, want louter goede bedoelingen zijn niet voldoende.