Waarom zal een liefdevolle God wraak oefenen?
„God is liefde.” — 1 Joh. 4:8.
1. Wat zal ons helpen een ogenschijnlijke tegenstelling in ons thema te begrijpen?
WRAAK? Van een liefdevolle God? Hoe is dat mogelijk? Is de gedachte dat een liefdevolle God iets wraakgierigs zal doen, niet tegenstrijdig? Dat lijkt misschien zo. Laten wij de liefdevolle hoedanigheden die de Schepper ten toon spreidt echter eens beschouwen, want dan zullen wij beter begrijpen hoe deze verband houden met zijn wraak.
2. Waarom kunnen wij zeggen dat Gods liefde alles overtreffend is, en wat zijn enkele van zijn liefdevolle voorzieningen waar wij dankbaar voor dienen te zijn? (Ps. 136:1-6)
2 Als wij over Gods liefde spreken, kunnen wij zeggen dat deze alles overtreffend is. En ze wordt op talloze manieren jegens ons tot uitdrukking gebracht. Neem bijvoorbeeld eens de aarde waarop wij wonen. De bijbel zegt dat de aarde ’Gods gave’ aan de mensen is (Ps. 115:16). En wat is het een wonderbaarlijke gave! Sta er eens bij stil hoe liefdevol God deze aardbol voor ons heeft toebereid. God plaatste haar zodanig in de ruimte dat ze precies de juiste hoeveelheid warmte en licht van de zon kan ontvangen, en hij bekleedde haar met een liefelijk groen tapijt, te zamen met een grote verscheidenheid van prachtig gekleurde bloemen. En als een uiting van Gods liefde voorzag hij onze aarde rijkelijk van dierlijk leven — viervoetige dieren, vogels en vissen — en verschafte hij een overvloed aan graan en ander voedsel. — Ps. 104:1, 13-15.
3. Hoe spreidde God liefde ten toon in de wijze waarop hij ons, mensen heeft geschapen?
3 Gods liefde wordt echter niet alleen tot uitdrukking gebracht in de dingen die hij voor ons heeft gemaakt; ze wordt ook tot uitdrukking gebracht in de wijze waarop hij ons heeft gemaakt. Hij heeft ons gemaakt opdat wij van zijn scheppingswerken zouden kunnen genieten. Hoe goed bracht de psalmist dit onder woorden toen hij zei: „O Jehovah, . . . Ik zal u prijzen omdat ik op een vrees inboezemende wijze wonderbaar ben gemaakt”! (Ps. 139:1, 14) In zijn edelmoedigheid en liefde gaf God ons ogen om de schoonheid van de wereld om ons heen te kunnen zien. Hij gaf ons oren waarmee wij van verschillende geluiden, zoals muziek en menselijke stemmen, zouden kunnen genieten. Hij gaf ons een neus waarmee wij het aroma van voedsel en de geur van bloemen zouden kunnen opsnuiven. En de kroon op alles vormt wel het menselijke brein, waarmee wij redeneren, dingen onthouden en de lichaamsbewegingen coördineren. Wij moeten ons werkelijk verbazen over de rijke voorzieningen waarmee God ons lichaam heeft uitgerust. Inderdaad, „God is liefde”. — 1 Joh. 4:8.
Gods liefde komt te hulp
4. Hoe werd Gods liefde in het paradijs van Eden tot uitdrukking gebracht?
4 Toen God de eerste mens, Adam, schiep, plaatste hij hem in het schitterende paradijs van Eden. Wat moet Adam een vreugde hebben geput uit de overvloed van Gods liefdevolle voorzieningen waardoor hij werd omringd! Later formeerde God Eva en bracht haar bij Adam. Hoe uitermate vreugdevol moet het voor Eva zijn geweest op haar eerste levensdag verenigd te zijn met iemand die haar als echtgenoot en hoofd zou koesteren en leiden! Samen konden zij ernaar uitzien Gods wil ten uitvoer te brengen om de aarde te verfraaien en te bevolken en om liefdevolle heerschappij over de dierlijke schepping te hebben. Wat een schitterende toekomst stelde God hun in het vooruitzicht!
5. (a) Hoe toonden onze eerste voorouders dat zij het niet waard waren Gods liefde te ontvangen? (b) Maar hoe strekte Gods liefde zich niettemin tot hun nakomelingen uit?
5 Maar droevig genoeg werd die toekomst niet verwezenlijkt, althans niet voor hen. Een opstandig geestelijk schepsel onttrok zich zelfzuchtig aan Gods liefde en maakte zich tot Satan de Duivel. Deze Duivel bracht Eva, en via haar Adam, ertoe ’te doen waar zij zelf zin in hadden’. Aldus volgden zij, onafhankelijk van hun Schepper, een zelfzuchtige handelwijze. Hierdoor toonden zij echter dat zij de liefde van hun Schepper absoluut niet waard waren. Daarom sprak God terecht het doodvonnis over die opzettelijke zondaars uit. Maar uit liefde voor de mensheid stond hij hun toe in leven te blijven totdat zij kinderen hadden voortgebracht, want anders zouden wij nu niet in leven zijn. Hoewel het mensengeslacht van onze eerste ouders zonde en de dood had geërfd, verschafte de liefdevolle God bovendien een basis voor hoop. — Gen. 3:16-23; Rom. 8:20, 21.
6. Welke uitspraken in Eden lieten Gods liefde zien, en hoe?
6 Op welke wijze? Welnu, direct toen de opstand begon, maakte God bekend dat hij een ’Zaad’, dat wil zeggen, een nakomeling, zou verwekken. Hij zou deze Persoon vanuit zijn eigen loyale hemelse organisatie zenden om alle schade die door de Duivel, en Adam en Eva, was aangericht, teniet te doen. Daar in Eden maakte de liefdevolle God echter ook bekend dat hij zijn wraak zou voltrekken aan Satan en alle anderen die zich tot een deel van het nageslacht van Satan zouden maken door Gods liefde de rug toe te keren. — Gen. 3:15; Openb. 12:9.
EEN GOD VAN LIEFDE EN VAN WRAAK
7. Welke reden voor blijdschap hebben wij in overeenstemming met Deuteronomium 32:43?
7 De God van liefde maakte dus bekend dat hij ook een God van wraak is. Dat hij wraak zou oefenen aan zijn vijanden, zou echter juist zijn. Waarom? Omdat hierdoor voor allen die God liefhebben de weg zou worden gebaand om blij te zijn, om zich te verheugen. Wij kunnen er thans beslist blij om zijn dat God het voor ons mogelijk zal maken ons in zijn voorziening van eeuwig leven te verheugen. Merk op wat God Mozes onder inspiratie liet zeggen: „Weest vrolijk, gij natiën, met zijn volk, want hij zal het bloed van zijn dienaren wreken, en hij zal wraak oefenen aan zijn tegenstanders.” — Deut. 32:43.
8, 9. (a) Welke twee dingen neemt God zich wegens zijn liefde voor? (b) Welke wonderbare gave heeft God als een uiting van zijn liefde geschonken?
8 Ja, onze liefdevolle God is voornemens de rechtmatigheid van zijn heerschappij te rechtvaardigen en degenen die hem liefhebben, van hun tegenstanders te bevrijden. Ja, hij zal ons zelfs bevrijden van de grote vijand, de dood, die wij van onze eerste ouders hebben geërfd (Rom. 5:12). Maar hoe doet God dit? De bijbel vertelt ons dat hij dit doet door de gave van zijn Zoon: „God is liefde. Hierdoor werd de liefde Gods in ons geval openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven. De liefde bestaat in dit opzicht niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als zoenoffer voor onze zonden.” — 1 Joh. 4:8-10; 1 Kor. 15:25, 26.
9 God schonk derhalve zijn Zoon Jezus Christus om ons te bevrijden van de dood waaraan wij zijn onderworpen wegens de zonde die wij van Adam hebben geërfd. Ja, zoals de bijbel in Eén Timótheüs 2:6 zegt, heeft Christus „zichzelf gegeven . . . als een overeenkomstige losprijs voor allen” die geloof in hem zouden oefenen. Jezus kon derhalve over zijn met schapen te vergelijken volgelingen zeggen: „Ik ben gekomen opdat zij leven zouden hebben en het in overvloed zouden hebben”, ja, eeuwig leven. — Joh. 10:10.
10. (a) Waarom is de ’God van liefde’ ook een God van „wraak”? (b) Waarom is het thans zo belangrijk dat wij God kennen en gehoorzamen?
10 De bijbel vertelt ons echter herhaaldelijk dat de ’God van liefde’ ook een ’God van wraak’ is. Waarom? Omdat Gods liefde niet eeuwig kwaad kan tolereren (Nah. 1:2; Deut. 32:35, 41). Daarom schrijft de apostel Paulus over de „openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” (2 Thess. 1:6-9). Hoe belangrijk is het derhalve dat wij God leren kennen! Hoe gebiedend noodzakelijk is het in deze verwarde wereld, waarin zoveel verschillende religies zijn, de raad van de bijbel op te volgen en ’de ware God te zoeken en hem werkelijk te vinden!’ — Hand. 17:27.
WRAAK MET LIEFDE IN EVENWICHT BRENGEN
11, 12. (a) Welke situatie ontwikkelde zich in het begin van de menselijke geschiedenis, en hoe moest God als gevolg daarvan optreden? (b) Hoe was Gods wraak destijds in evenwicht met zijn liefde?
11 Maar laten wij tot het begin van de menselijke geschiedenis teruggaan. Dit zal ons helpen het verband tussen Gods liefde en zijn wraak beter te begrijpen. Op liefdevolle wijze had God de nakomelingen van Adam toegestaan zich te vermenigvuldigen. Maar eigenzinnige mensen reageerden niet gunstig op die liefde. Na ongeveer vijfhonderd jaar zond Jehovah derhalve zijn profeet Henoch om over goddeloze mensen het goddelijke oordeel uit te spreken wegens hun goddeloze daden en de ergerlijke dingen die zij tegen God spraken (Jud. 14, 15). Er gingen nog eens duizend jaar voorbij, en die wereld uit de oudheid bereikte het toppunt van immoraliteit en geweldpleging. Vandaar dat Gods Woord zegt: „De aarde werd verdorven in de ogen van de ware God en de aarde werd met geweldpleging vervuld. God zag de aarde dus en zie! ze was verdorven.” — Gen. 6:11, 12.
12 Wat zou God nu doen? Zou hij wraak oefenen? Ja! Maar zelfs hierin trad zijn eigenschap liefde op de voorgrond. Waarom zeggen wij dit? Destijds was één gezin op aarde toegewijd aan het doen van Gods wil. Dat was het gezin van Noach, de man die in de bijbel „een prediker van rechtvaardigheid” wordt genoemd. Op liefdevolle wijze liet Jehovah Noach een ark bouwen „tot redding van zijn huisgezin.” Toen kwam de wereldomvattende vloed, waarin Noachs goddeloze medemensen werden verdelgd (2 Petr. 2:5; Hebr. 11:7). De gehele aarde werd van ruïneus geweld en immoraliteit gereinigd, zodat ze weer een geschikte plaats werd waarop de families der mensheid zich konden vermenigvuldigen. — Gen. 6:9, 22; 7:21-23; 8:15-17.
13. Was Jehovah’s oordeelsvoltrekking aan Sodom en Gomorra liefdeloos, en waarom antwoordt u zo?
13 De van Adam geërfde zondige neigingen bleven echter bestaan, en het duurde dan ook niet lang of goddeloze mensen begonnen weer slechte eigenschappen aan de dag te leggen (Ps. 51:5). Neem bijvoorbeeld de mensen van Sodom en Gomorra, die in een district woonden dat eens „als de tuin van Jehovah” was. De bijbel vertelt ons dat ’de mannen van Sodom slecht waren en op grove wijze tegen Jehovah zondigden’. Zij waren homoseksuelen en schroomden niet zich van geweld te bedienen om hun lusten maar te kunnen bevredigen (Gen. 13:10, 13; 19:4-11). De liefdevolle God, Jehovah, besloot die steden te vernietigen. Als gevolg hiervan behoefden de rechtvaardige Abraham en zijn neef Lot zulke verachtelijke naasten niet langer te dulden. Zoals Genesis 18:25 zegt, deed de „Rechter van de gehele aarde”, Jehovah, wat juist of „recht” was. Hij bevrijdde Lot en zijn twee dochters, maar vernietigde Sodom en Gomorra door een regen van vuur, waardoor hij een eind maakte aan de verontreiniging van dat gehele district. — Luk. 17:29; Jud. 7.
14, 15. (a) Hoe onschuldig waren de Kanaänieten? (b) Handelde God juist door wraak aan hen te voltrekken?
14 Jaren later deed Jehovah wederom wat juist of „recht” was ten aanzien van zijn volk Israël. Hoe? Door er regelingen voor te treffen dat de Kanaänieten uit het Beloofde Land werden verdreven (Deut. 18:9-12). ’Maar was dat niet unfair tegenover die onschuldige Kanaänieten?’ zou iemand kunnen vragen. Onschuldige Kanaänieten? Zij waren verre van onschuldig! Die Kanaänieten waren walgelijk geworden doordat zij zich aan bloedschande en seksuele onreinheid schuldig maakten, overspel pleegden, kinderen offerden en homoseksualiteit en bestialiteit bedreven. In de aanbidding van hun valse goden offerden zij bijvoorbeeld hun kinderen door hen levend in het vuur te werpen. Ook hadden zij vrouwelijke en mannelijke tempelprostitués.a Daarom gaf Jehovah zijn volk de volgende instructies: „Maakt u door geen van deze dingen onrein, want door al deze dingen hebben de natiën die ik van voor uw aangezicht wegzend, zich onrein gemaakt. Dientengevolge is het land onrein, en ik zal het straf doen ondergaan voor zijn dwaling, en het land zal zijn bewoners uitbraken.” — Lev. 18:1-25.
15 Opnieuw zien wij dus dat het uit liefde voor zijn eigen volk was dat Jehovah Israël gebood die boosdoeners uit te roeien. Hun smerige levenswijze vormde een gevaar voor Gods volk en was volgens de bijbel „iets verfoeilijks voor Jehovah”. Gods wraak woedde dan ook terecht tegen hen. — Ps. 106:34-40; Deut. 18:12.
16. Hoe werden Gods liefde en geduld ten aanzien van Israël tot uitdrukking gebracht?
16 Hoe handelde God daarentegen ten aanzien van het volk Israël? Jehovah bracht een zeer tedere liefde jegens hen tot uitdrukking. In Deuteronomium 32:11 en 12 beschreef Mozes deze liefde in de volgende schitterende bewoordingen: „Juist zoals een arend zijn nest opwekt, boven zijn jongen blijft zweven, zijn vleugels spreidt, ze opneemt, ze draagt op zijn wieken, zo bleef Jehovah alleen hem leiden, en er was geen buitenlandse god bij hem.” Maar helaas! Mettertijd drongen er toch buitenlandse goden in Israëls aanbidding binnen. Daarom was de God die had bekendgemaakt dat hij zich op hun tegenstanders zou wreken, gedwongen wraak ten aanzien van zijn eigen volk te oefenen. Maar hoe geduldig was Jehovah jegens Israël! Ja, negenhonderd jaar lang verdroeg hij hun eigenzinnigheid! Gedurende die gehele tijd strekte Jehovah barmhartig zijn handen naar hen uit. „Ik heb geen behagen”, verklaarde Jehovah God, „in de dood van de goddeloze, maar daarin dat een goddeloze zich afkeert van zijn weg en werkelijk blijft leven. Keert u af, keert u af van uw slechte wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis van Israël?” — Ezech. 33:11.
17. (a) Welke waarschuwing gaf God aan Israël? (b) Hoe werd Gods voltrekking van wraak aan Israël gematigd door zijn liefde?
17 Herhaaldelijk waarschuwde God zijn volk voor de gevolgen van hun afgoderij, hun immoraliteit en hun vergieten van onschuldig bloed. Uiteindelijk was Jehovah echter gedwongen wraak te oefenen ten opzichte van Israël door toe te staan dat koning Nebukadnezar van Babylon de stad Jeruzalem en haar tempel vernietigde. De overlevenden werden naar Babylon weggevoerd. Zeventig jaar later manoeuvreerde God echter de omverwerping van Babylon, zodat een van waardering vervuld Israëlitisch overblijfsel naar hun eigen land kon terugkeren om daar de reine aanbidding weer ter hand te nemen. — 2 Kon. 24:3, 4; 2 Kron. 36:12-21; Ezra 1:1-3; Hebr. 12:6.
JEZUS SPREEKT OVER LIEFDE EN WRAAK
18. Wat verklaarde Jezus over (a) Gods liefde en (b) Zijn wraak?
18 Wat had Jezus Christus over deze kwestie van Gods liefde en wraak te zeggen? In de eerste plaats sprak hij met warmte over de liefde van zijn Vader, zeggende: „God heeft de wereld [der mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Aarzelde hij echter om over Gods wraak te spreken? Beslist niet! De bijbel zegt namelijk dat Jezus, evenals zijn Vader, ’rechtvaardigheid liefhad en wetteloosheid haatte’. Jezus haatte vooral de wetteloosheid en bloedschuld van de religieuze leiders (Hebr. 1:9; Ps. 11:5, 7). Hij nam nooit een blad voor de mond wanneer hij tot of over de joodse geestelijken van zijn tijd sprak. Driemaal in zijn Bergrede noemde hij hen „huichelaars” (Matth. 6:2, 5, 16). Hij zei tot die geestelijken: „Gij zijt uit uw vader de Duivel” en verbond hen aldus met ’het zaad van de slang’ (Joh. 8:44; Gen. 3:15). Vervolgens sprak Jezus slechts drie dagen voordat hij werd vermoord een openlijke veroordeling over die joodse religieuze leiders uit door te zeggen: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” — Matth. 23:13-33.
19. (a) Waarom waren Jezus’ houding en waarschuwende boodschap uiterst liefdevol? (b) Hoe handelde Jehovah echter juist?
19 Betekende dit dat Jezus liefdeloos was? Volstrekt niet, want hoewel Jezus wist dat die joden op het punt stonden hun bloedschuld te vergroten door hem te doden, zei hij in Matthéüs hoofdstuk 23 toch: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38; Hand. 3:13-15). Zevenendertig jaar later plunderde het Romeinse leger Jeruzalem en verwoestte het de tempel. Dit was een rampspoed waarin 1.100.000 opstandigen stierven! Op dat tijdstip werd de volledige betekenis van Jezus’ profetische woorden duidelijk. Jehovah had terecht wraak geoefend!
20. Welke interessante aspecten in verband met liefde en wraak worden in Jesaja 61:1, 2 aangetroffen?
20 Eeuwen voordien had Jesaja, een van de profeten die naar verluidt in het oude Jeruzalem werd vermoord, de volgende woorden uitgesproken: „De geest van de Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen . . . om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God; om alle treurenden te troosten.” — Jes. 61:1, 2.
21. (a) Wat kan de reden geweest zijn waarom Jezus Jesaja 61:1, 2 slechts gedeeltelijk citeerde? (b) Welke vraag rijst er, waarbij Jesaja 2:2-5 betrokken is?
21 Aan het begin van zijn aardse bediening las Jezus deze profetie gedeeltelijk voor en paste hij ze op zichzelf als de Voornaamste Gezalfde van Jehovah toe (Luk. 4:18-21). Toen Jezus die woorden van Jesaja aanhaalde, las hij echter niet zo ver door dat hij ook melding maakte van de dag van Gods wraak. Waarom? Klaarblijkelijk zou „in het laatst der dagen”, zoals Jesaja hoofdstuk 2 dit onder woorden brengt, de grootste nadruk worden gelegd op het verkondigen van Gods wraak. Hebben wij die tijd nu bereikt?
[Voetnoten]
a Zie ook Aid to Bible Understanding, uitgegeven door het Wachttorengenootschap, de bladzijden 76, 145 en 287, onder „Anath”, „Ashtoreth” en „Canaan, Canaanite”.
[Inzet op blz. 3]
„HOE talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen. . . . Zegen Jehovah, o mijn ziel. Loof Jah!” — Ps. 104:24, 35.
[Kader op blz. 4]
DE GROOTSTE GAVE VAN GODS LIEFDE
Wegens Gods innige liefde voor de lijdende mensheid, is hij bereid geweest zijn kostbaarste bezit te offeren, ja, zijn intiemste metgezel, de „meesterwerker” die tijdens de schepping bij hem was, „degene op wie hij dag aan dag bijzonder gesteld was”. Hij was bereid zijn eerstgeboren hemelse Zoon naar deze aarde te sturen, om alle smaad, beledigingen en wreedheden te ondergaan die de Duivel en degenen die door hem zijn misleid over hem zouden kunnen brengen. Onder beproeving zou de Zoon bewijzen dat hij, als een volmaakt mens, Gods soevereiniteit onder de hevigste beproevingen, zelfs tot de dood aan toe, hoog kon houden. Bovendien zou hij aldus „zijn ziel . . . geven als een losprijs” ten behoeve van de velen van de zondige mensheid die geloof in hem zouden oefenen (Spr. 8:30; Matth. 20:28). Jezus kon derhalve over zijn met schapen te vergelijken volgelingen zeggen, zowel over de „kleine kudde” als over zijn „andere schapen”. „Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen stellig nooit worden vernietigd.” De meesten zouden dat leven door middel van een opstanding uit de doden verwerven (Luk. 12:32; Joh. 10:16, 28; 5:28, 29). Wat is dit een onverdiende goedheid die ten behoeve van de hulpeloze mensheid ten toon wordt gespreid! Als wij deze liefdevolle voorziening met verachting zouden afwijzen, verdienen wij het inderdaad dat God zijn wraak aan ons voltrekt!
[Kader op blz. 7]
JEHOVAH’S UITNEMENDE HOEDANIGHEID BARMHARTIGHEID
Zelfs toen Jehovah het opstandige Israël op een bijzonder krachtige wijze streng onderricht toediende, toonde hij zijn barmhartigheid door bij monde van zijn profeet Jeremia te zeggen: „Niet tot onbepaalde tijd zal Jehovah blijven verstoten, Want hoewel hij droefheid heeft veroorzaakt, zal hij ook stellig barmhartigheid betonen naar de overvloed van zijn liefderijke goedheid. Want niet uit zijn eigen hart heeft hij gekweld of bedroeft hij de mensenzonen.” — Klaagl. 3:31-33.