Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w60 15/9 blz. 564-568
  • Aanvaardt u werkelijk Christus’ leringen?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Aanvaardt u werkelijk Christus’ leringen?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ZIJN HOUDING TEN AANZIEN VAN DE SCHRIFT
  • ZIJN GOD
  • ZIJN HOUDING TEN AANZIEN VAN ANDERE RELIGIËN
  • HET KONINKRIJK GODS
  • MEER DAN EEN „GOED LEVEN”
  • Het werkelijke leven stevig vastgrijpen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1973
  • „Komt achter mij en ik zal u vissers van mensen maken”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • God de Zoon of „de Zoon van God”?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1984
  • Hoe de ware religie te identificeren
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
w60 15/9 blz. 564-568

Aanvaardt u werkelijk Christus’ leringen?

Moet men, om een christen te zijn, alles geloven wat er in de bijbel staat? Is het niet voldoende een „goed” leven te leiden?

VERRE VAN iemand te zijn die de oren streelt en geen opschudding verwekt, was Christus Jezus ronduit wat de waarheid betreft. Zijn toehoorders vonden zijn woorden niet altijd aangenaam; dat was zelfs het geval met hen die beleden zijn discipelen te zijn. Hij maakte er geen aanspraak op intergeloof-bewegingen te bevorderen, maar verdedigde zonder te schipperen de zuivere aanbidding van de enige waarachtige God. Jezus beoefende geen „gemakkelijke” religie en evenmin stond hij dat soort van religie voor anderen voor. Hij was een energieke dienaar Gods.

Nadat hij in de herfst van het jaar 29 (n. Chr.) door Johannes de Doper was gedoopt, begon hij eerst zijn discipelen te onderwijzen. Toen hij in de lente daarop het pascha in Jeruzalem bijwoonde, stelde hij de commerciële praktijken die daar in de tempel werden bedreven, aan de kaak door de tafels van de geldwisselaars omver te werpen. Het was ongeveer in de tijd dat Johannes de Doper wegens zijn vrijmoedige prediking in de gevangenis was geworpen, waar hij tot aan zijn terechtstelling, ruim een jaar later, verbleef. Jezus werd door Johannes’ gevangenneming niet afgeschrikt. Hij begon een intensieve, twee jaar durende, openbare predikingsveldtocht in Galiléa, en in de synagoge van zijn eigen woonplaats Nazareth las hij hoorbaar voor alle aanwezigen uit de rol van Jesaja zijn opdracht voor.

In het tweede jaar van zijn Galilése bediening wees Jezus twaalf personen aan die apostelen zouden worden. Hij nam hen met zich mee en zond hen ook twee aan twee uit om toewijzingen te behartigen en hen in de bediening van het evangelie, welke zij na zijn dood zouden moeten voortzetten, te trainen. Zijn prediking bracht hem in de buurt van Foenicië, door Judea en Perea en naar Jeruzalem om daar zijn aardse loopbaan in de lente van 33 (n. Chr.) tot een hoogtepunt te brengen.

ZIJN HOUDING TEN AANZIEN VAN DE SCHRIFT

Jezus aanvaardde de Schrift als het geïnspireerde Woord van God. Hij was geen hogere criticus, die beweert de bijbel te onderwijzen maar de inhoud ervan bestrijdt. Hij beschouwde het verslag over Adam en Eva niet als een fabeltje, maar deed over deze aangelegenheid een aanhaling uit het gezaghebbende Genesisverslag, zeggende: „Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? En Hij zeide: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn”. Hij geloofde het verslag over Jona en de grote vis en sprak over de vloed van Noachs dagen als over een geschiedkundig feit. Nooit heeft Jezus de waarheidsgetrouwheid van enig deel van de bijbel in twijfel getrokken. Hoewel delen van de Schrift betrekking hadden op gebeurtenissen die meer dan vierduizend jaar voor de tijd dat hij ernaar verwees, hadden plaatsgevonden, kwam hij toch niet met het voorstel deze door modernere opvattingen te vervangen. Evenmin zal iemand die een ware volgeling van Christus wil zijn, er zulk een zienswijze op na houden. — Matth. 19:4, 5; 24:37, 38; Luk. 11:30.

Toen Jezus de goddeloze voorstellen van de Duivel van de hand wees, zei hij: „Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat”. Evenals hij dit gedurende zijn menselijke leven had gedaan, bleef hij zijn volgelingen ook na zijn opstanding uit de doden van de belangrijkheid en betrouwbaarheid van de Schrift doordringen. „Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had”. Hij wist dat de enige manier waarop zij een sterk geloof zouden kunnen ontwikkelen, was, een nauwkeurige kennis van Gods Woord te verzamelen. Aanvaardt u de gehele bijbel als Gods geïnspireerde Woord en weet u wat erin staat? Dit vormt een onderdeel van het leven van een christen. — Matth. 4:4; Luk. 24:27.

ZIJN GOD

Wil iemand de onderwijzingen van Christus geloven, dan moet hij stellig de God die Christus heeft aanbeden, eveneens kennen en aanbidden. Maak niet de onjuiste gevolgtrekking dat christenen Chrístus moeten aanbidden; dat heeft hij hun niet geleerd. Inderdaad is hij een god, een machtige, maar hij heeft zichzelf niet aanbeden en evenmin leerde hij zijn discipelen hem te aanbidden. Op de dag dat hij uit de dood werd opgewekt, zei hij veeleer tot Maria Magdalena: „Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God”. De Vader werd niet genegeerd alsof hij precies dezelfde was als de Zoon. Jezus zei: „Hij die mij heeft gezonden, bestaat werkelijk”. — Joh. 20:17; 7:28, NW.

Het is waar dat Jezus’ tegenstanders hem ervan beschuldigden zichzelf gelijk aan God te maken, door God zijn eigen Vader te noemen; hierdoor gaven zij echter een verkeerde voorstelling van zaken, evenals de aanhangers van de leerstelling der drieëenheid dit thans doen. Jezus beantwoordde hun leugens door te zeggen: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf”. Neen, hij was niet gelijk aan God, en hij legde nog meer de nadruk op deze waarheid door te zeggen: „De Vader is meer dan Ik” (Joh. 5:18, 19; 14:28). Zijn discipelen begrepen deze aangelegenheid zeer goed, en toen hij hun vroeg, „Wie zegt gij, dat Ik ben?” verwarden zij zijn identiteit niet met die van de Vader en zeiden zij evenmin dat hij een lid van een drieënige godheid was. Neen, Petrus zei: „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God!” Zijn Vader had hem naar de aarde gezonden om God te verheerlijken en „zijn leven te geven als losprijs voor velen”. — Matth. 16:15-17; 20:28.

Wie aanbad Jezus dan en wie moeten wij volgens hem aanbidden? Hij geeft ten antwoord: „Er staat geschreven: ’Jehovah uw God moet gij aanbidden, en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten’” (NW). Mogelijk staat er in uw bijbelvertaling in Matthéüs 4:10 niet „Jehovah” maar „Here”. Indien dit het geval is, gelieve dan op te merken dat Jezus deze tekst uit een ander deel van de bijbel aanhaalde; hij zei namelijk: „Er staat geschreven”. Hij deed deze aanhaling uit Deuteronomium 6:13, waar in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap het woord „HERE” met kapitale letters is gedrukt. Waarom is dit gedaan? Omdat in de oorspronkelijke tekst op deze plaats de Hebreeuwse lettertekens voor de naam van God, Jehovah, staan. Jezus gebruikte deze naam en kende hem een belangrijke plaats toe; zijn eigen naam betekende „Jehovah is redding”. Hij leerde ons bidden: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd”. In zijn gebed tot de Vader zei hij: „Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt”. Jezus aanbad Jehovah God, en zijn discipelen volgen zijn voorbeeld. — Matth. 6:9; Joh. 17:6.

ZIJN HOUDING TEN AANZIEN VAN ANDERE RELIGIËN

Onder de zogenaamde christenen in onze tijd is het de algemene opvatting dat men een lidmaat van welke kerk dan ook kan zijn mits men het maar oprecht is. Daarom getuigt het volgens hen van een slechte smaak de religie van een ander te kritiseren. Zij die deze mening zijn toegedaan, denken misschien dat zij er een verdraagzame, christelijke zienswijze op na houden. Vindt dit enige ondersteuning in de feiten?

Christus was niet van mening dat iedereen dezelfde God aanbidt, of dat elke religie juist is. Tot de geestelijken van zijn tijd zei hij openlijk: „Noch Mij, noch mijn Vader kent gij. . . . Gij hebt den duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. . . . Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt”. — Joh. 8:19, 44, 47.

Daar Jezus terdege met de goddelijke vereisten voor redding op de hoogte was, wist hij dat niet alle religiën naar het leven leiden, en hij zorgde ervoor dat hij die indruk nooit bij anderen achterliet. In zijn bergrede zei hij: „Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid”. — Matth. 7:13, 14, 22, 23.

Jezus berispte de religieuze leiders omdat zij ten opzichte van de kudde tekort waren geschoten. „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen. Immers, gij gaat er niet binnen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen”. Zij waren erin tekortgeschoten de mensen naar het Koninkrijk Gods te leiden. Ja, zij deden zich vroom voor, en beweerden dienstknechten van God en de religieuze leraars van het volk te zijn; zij waren echter bedriegers. Jezus zei daarom tot hen: „Zo ook gij, van buiten schijnt gij den mensen wel rechtvaardig, doch van binnen zijt gij vol huichelarij en wetsverachting”. — Matth. 23:13, 28.

Dergelijke uitspraken doen sommige vrome mensen rillen, maar waarom zou men zich geërgerd voelen? Wij dienen juist een afkeer van religieuze huichelaars te hebben, van hen die het leven van anderen in gevaar brengen door hen te belemmeren het Koninkrijk binnen te gaan, of dit nu in Jezus’ dagen het geval was of dat het in deze twintigste eeuw gebeurt. Personen die er juiste beginselen op na houden, keuren het niet alleen goed dat onrechtvaardigheid aan de kaak wordt gesteld, maar nemen er zelfs aan deel ten einde hun naasten te beschermen.

Liefde, mededogen, geduld en vrede zijn belangrijke hoedanigheden. Christenen dienen deze hoedanigheden in hun betrekkingen met elkaar en met buitenstaanders, zelfs wanneer dezen hen niet vriendelijk bejegenen, te ontwikkelen en te oefenen. God heeft deze hoedanigheden ten opzichte van ons aan de dag gelegd en op ons rust de verplichting ze jegens anderen tentoon te spreiden. Wij moeten liefde voor de naaste echter niet met liefde voor godonterende zonde en onschriftuurlijke religieuze leerstellingen verwarren. Wij mogen het verkeerde niet vergoelijken. Liefde voor God zal ons ertoe bewegen een positief standpunt voor zijn rechtvaardige beginselen in te nemen. Liefde voor onze naaste spoort ons ertoe aan hem voor de valstrikken die hem omringen, te waarschuwen. Dat is christelijke liefde — liefde die zich in de eerste plaats in loyaliteit jegens God uit, en vervolgens het eeuwige welzijn van de naaste zoekt. — Luk. 10:27.

Evenals Jezus’ onderwijs geen aantrekkingskracht uitoefende op hen die onoprecht aan valse praktijken en leringen bleven vasthouden, liet het ook de onverschilligen en luien koud. Zij moesten de waarheid werkelijk willen bezitten om haar te krijgen. „Daarom zeg ik u”, aldus Jezus, „blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen en u zal worden opengedaan”. Ons verlangen om de bijbel te begrijpen, moet sterk zijn, zodat wij blijven studeren, vragen en zoeken totdat wij het punt begrijpen. — Luk. 11:9, NW.

Behalve de luie onverschilligen die het onderwijs van Jezus niet aantrekkelijk vinden, zijn er ook mensen die naar de geleerden van deze wereld opkijken om van hen richtlijnen te ontvangen en die op de wijsheid van deze wereld als hun gids vertrouwen. Zeer geschokt door de doeltreffendheid van Jezus’ onderwijs, betoogden de Farizeeën: „Zijt gij soms ook verleid? Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën?” (Joh. 7:47, 48) Hun argument was in het geheel niet ter zake dienend, terwijl het de redelijkheid snel uit het oog doet verliezen. De mensen kijken voor bewijs naar wereldse goedkeuring op. Jezus nam echter het tegenovergestelde standpunt in; hij zei: „Ik dank u, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U” (Matth. 11:25, 26). Gods Woord is op de enige werkelijke Bron van wijsheid, Jehovah God, gebaseerd. Het is volkomen betrouwbaar en in harmonie met bewezen waarheden die door onderzoekingen op welk terrein dan ook, ontdekt zijn. Het is echter niet op de verkeerde denkwijze en filosofieën van deze oude wereld gebaseerd, en daarom oefent het geen aantrekkingskracht uit op hen die naar dat soort van intellectualisme opzien. Indien u uw aanvaarding van Jezus’ onderwijs laat afhangen van de goedkeuring van wereldse intellectuelen, bent u geen christen.

HET KONINKRIJK GODS

Vanaf het moment dat Jezus in het jaar 30 (n. Chr.) zijn Galilése bediening begon, maakte hij vrijmoedig bekend dat het Koninkrijk Gods nabij was, en dat was ook passend, daar hij als de gezalfde Koning ervan tegenwoordig was. Het was er echter nog niet de tijd voor dat hij zijn koninklijke macht zou opnemen en zou beginnen te heersen. Neen, hij moest naar de hemel opstijgen en aan zijn Vaders rechterhand zitten totdat in 1914 n. Chr. de tijden der natiën zouden aflopen. Dan zou de Zoon des mensen — in vervulling van de door hemzelf uitgesproken profetie — „met grote macht en heerlijkheid” „op de wolken des hemels” komen (Matth. 22:44; 24:30). Zijn koninkrijk zou hemels zijn. In dit koninkrijk zou hij tegen de grote onderdrukker der mensheid, Satan de Duivel, krachtdadig kunnen optreden en hem en zijn demonen kunnen vernietigen. Als hemelse koning zou hij voor zijn aardse onderdanen op een grootsere schaal de dingen kunnen doen die hij op wonderbaarlijke wijze gedurende zijn aardse bediening verrichtte. „Want dit is de wil mijns Vaders”, zei Jezus, „dat een ieder, die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” (Joh. 6:40). Hij zal de ogen van de blinde openen en de oren van de dove ontsluiten. De kreupele en de zieke zullen genezen, en hij zal zijn onderdanen overvloedige voorspoed schenken.

Laat niemand door de beweringen van politieke bedriegers die zeggen dat het wereldcommunisme de mensen een voorspoedige en gelukkige nieuwe wereld zal brengen, in verwarring worden gebracht. Laat ook niemand denken dat het Koninkrijk waarover Jezus sprak, in de democratie zijn vervulling vindt. Democratie is een regering door het volk; Jezus leerde ons echter voortdurend het koninkrijk Gods, Zijn koninkrijk dat door Zijn gezalfde Zoon wordt geregeerd, te zoeken. Een christen te zijn, betekent dat men moet erkennen dat Christus inderdaad degene is die door Jehovah God als Koning is gezalfd, en dat men zich aan de wetten van zijn Koninkrijksheerschappij onderwerpt en te allen tijde de belangen van dat koninkrijk bevordert.

MEER DAN EEN „GOED LEVEN”

Het is duidelijk dat een christen te zijn, meer inhoudt dan alleen maar een „goed leven” te leiden. Het omvat meer dan zijn ouders te eren en zich van moorden, overspel, diefstal en leugens te onthouden. Aan een man die beweerde dat hij al deze geboden had gehouden, gaf Jezus de raad: „Ga, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom, wees mijn volgeling” (Mark. 10:17-22, NW). Ja, „wees mijn volgeling”. Aanvaard Jezus’ onderwijzingen, geloof de bijbel en geef Jehovah God exclusieve toewijding evenals Jezus dit deed. Volg het voorbeeld van Christus, ontdoe u van uw zuiver zelfzuchtige streven in de oude wereld en word net als Jezus een ijverige dienaar van God.

Gelukkig zijn zij die dit doen! De rampspoeden die in de toekomst over het menselijke geslacht zullen komen, zullen niet in staat zijn hen in hun overtuiging te doen wankelen. Geen vervolging die hen als dienaars van God kan treffen, noch de dood zelf, kan hen van de verwezenlijking van hun hoop beroven. „Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest” (Matth. 7:24, 25). Zij die werkelijk Christus’ onderwijzingen geloven, bezitten een dergelijk geloof.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen