Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w82 15/2 blz. 18-22
  • Een bescheiden rechter die zekerheid wilde hebben

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een bescheiden rechter die zekerheid wilde hebben
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GOD KIEST DE „KLEINSTE”
  • VOORBEREIDINGEN VOOR EEN ONGEWONE STRIJD
  • „HET ZWAARD VAN JEHOVAH EN VAN GIDEON!”
  • WAARDEVOLLE LESSEN VOOR ONS IN DEZE TIJD
  • Gideon
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Gideon — bescheiden en dapper strijder voor Jehovah
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Gideon
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • „Het zwaard van Jehovah en van Gideon!”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2005
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
w82 15/2 blz. 18-22

Een bescheiden rechter die zekerheid wilde hebben

HET gebeurde in de dertiende eeuw v.G.T., ongeveer 200 jaar na de dood van Mozes’ opvolger, Jozua. De plaats was de vlakte van Jizreël in het noordelijke deel van het land dat God aan de Israëlieten had beloofd.

Wat deed zich daar voor dat voor ons in deze tijd van belang is? Eén van de rechters van Israël dreef met een leger van slechts 300 man een vijandelijke strijdmacht van ongeveer 135.000 man op de vlucht.

Hoe was dat mogelijk? Een belangrijke factor was dat deze rechter alles had gedaan om er zeker van te kunnen zijn dat God achter hem stond.

Het bijbelse verslag van deze verbazingwekkende gebeurtenis, dat wij vinden in het boek Rechters, de hoofdstukken 6 tot en met 8, begint als volgt: „Toen gingen de zonen van Israël doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah. Daarom gaf Jehovah hen zeven jaar lang in de hand van Midian. En Midian kreeg de overhand over Israël” (Recht. 6:1, 2). Steeds wanneer Israël zaaide, kwamen de Midianieten en andere plunderaars en „legerden . . . zich tegen hen en vernielden de opbrengst van het land helemaal tot aan Gaza, en zij lieten niets wat tot levensonderhoud strekt, noch schaap noch stier noch ezel in Israël over”. — Recht. 6:4.

GOD KIEST DE „KLEINSTE”

In zijn wanhoop riep Israël „wegens Midian tot Jehovah om hulp” (Recht. 6:7). Daarom verwekte God hun als rechter en bevrijder een man uit de familie van Abiëzer (een onderafdeling van de stam Manasse), namelijk Gideon, de zoon van Joas. Terwijl Gideon in de wijnpers heimelijk graan aan het dorsen was, zodat dit niet door de vijand zou worden gezien, verscheen hem een engel die zei: „Jehovah is met u, gij dappere, sterke man.” Verbaasd vroeg hij hoe God met Israël kon zijn, aangezien zij zich in zulke benarde omstandigheden bevonden. „Toen keek Jehovah [vertegenwoordigd door zijn engel] hem aan en zei: ’Ga in deze kracht van u, en gij zult Israël stellig uit Midians handpalm redden. Zend ik u niet?’” — Recht. 6:11-14.

Gideon toonde door zijn reactie op deze opdracht van God zijn bescheiden aard. Hij antwoordde: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah. Waarmee zal ik Israël redden? Zie! Mijn duizendtal is het geringste in Manasse, en ik ben de kleinste in het huis van mijn vader.” God verzekerde hem echter: „Omdat ik met u zal blijken te zijn, en gij zult Midian stellig verslaan als ware het één man.” — Recht. 6:15, 16.

Gideon was zich er niettemin van bewust, dat het heel wat moeilijkheden met zich zou brengen om de strijd aan te binden met Midian en de natiën die zich bij Midian zouden kunnen aansluiten. Hij verzocht daarom om een „teken” ten einde er zeker van te zijn dat deze opdracht werkelijk van God afkomstig was. Hij bracht een gave in de vorm van vlees, ongezuurde koeken en vleesnat, legde het vlees en de koeken op een grote rots en goot het vleesnat uit. De hemelse boodschapper raakte met zijn staf het vlees en de ongezuurde koeken aan. Er begon vuur uit de rots op te stijgen en het offer te verteren, waarop de boodschapper verdween. „Dientengevolge besefte Gideon dat het Jehovah’s engel was.” — Recht. 6:17-22.

Die nacht stelde Jehovah de door hem gekozen rechter op de proef. God gebood hem het altaar, dat zijn vader voor de god Baäl had opgericht, omver te halen, de heilige paal die ernaast stond om te hakken, daarvoor in de plaats een altaar voor Jehovah te bouwen en uit de dieren van zijn vader Joas de jonge stier van zeven jaar te nemen (klaarblijkelijk een stier die aan Baäl was gewijd) en die daarop te offeren. De heilige paal zou hem het brandhout opleveren. Moedig nam Gideon deze taak op zich. Maar hij ging voorzichtig te werk en voerde zijn opdracht ’s nachts uit. — Recht. 6:25-27.

Toen de mannen van de stad de volgende dag opstonden en zagen wat er was gebeurd, eisten zij Gideons dood. Zijn vader Joas bemoeide zich er echter mee en betoogde dat als Baäl werkelijk een god was, hij zichzelf wel zou kunnen verdedigen. — Recht. 6:28-32.

VOORBEREIDINGEN VOOR EEN ONGEWONE STRIJD

Het bijbelse verslag verhaalt vervolgens dat ’geheel Midian en Amalek en de oosterlingen zich als één man vergaderden en toen de Jordaan overtrokken en zich in de laagvlakte van Jizreël legerden’. Toen omhulde Jehovah’s geest Gideon. Hij verzamelde de Abiëzrieten voor de strijd, en zond ook boden door heel Manasse en door Aser, Zébulon en Náftali om de mannen ertoe aan te sporen zich bij hem aan te sluiten (Recht. 6:33-35). Degenen die zich rondom hem verzamelden, waren 32.000 in getal. In het kamp van de vijand waren zij echter met 135.000 man, vier keer zoveel als in het kamp van Israël.

In dat stadium vroeg Gideon aan God om twee wonderen voor hem te verrichten, zodat hij opnieuw een verzekering zou ontvangen dat God hem zou steunen als hij tegen Midian zou optrekken. Hij vroeg of een vacht die hij ’s nachts op een dorsvloer zou laten liggen, met dauw bevochtigd zou kunnen worden terwijl de grond daaromheen droog zou blijven, en de volgende nacht droog zou kunnen blijven, hoewel de grond nat werd. God willigde deze beide verzoeken in. — Recht. 6:36-40.

Toen Gideon en zijn strijdkrachten hun kamp opsloegen bij de plek waar zij verwachtten slag te moeten leveren, gaf Jehovah een bevel dat zij niet hadden verwacht: „Het volk dat bij u is, is mij te veel om Midian in hun hand te geven. Misschien zou Israël zich tegen mij beroemen, zeggende: ’Mijn eigen hand heeft mij gered.’ Nu dan, roep alstublieft ten aanhoren van het volk, zeggende: ’Wie is er bevreesd en beeft? Hij trekke zich terug.”’ Gehoorzaam stelde Gideon hen op de proef. Met welk resultaat? „Toen trokken er zich tweeëntwintigduizend van het volk terug, en er bleven er tienduizend over” (Recht. 7:2, 3). De verhouding werd plotseling 1 op 13 in het nadeel van Israël.

Vervolgens gelastte Jehovah Gideon de overgebleven tienduizend man naar het water te laten afdalen voor een volgende proef. De meesten verloren hun waakzaamheid uit het oog en lieten zich gulzig op hun knieën vallen om te drinken. Maar 300 mannen bleven op hun hoede en bogen alleen maar ver genoeg om met de hand water naar de mond te brengen. Hierop zei God: „Door de driehonderd . . . zal ik ulieden redden, en ik zal Midian stellig in uw hand geven” (Recht. 7:4-7). Dit maakte de krachtverhouding 1 op 450 in Israëls nadeel.

God zei Gideon dat hij, als hij bevreesd was, ’s nachts met een bediende het vijandelijke kamp moest verkennen. Hij deed dit, en hij hoorde een man een droom aan zijn metgezel vertellen. De man had gedroomd dat een ronde gerstebrood-koek het kamp van Midian kwam binnenrollen en een van hun tenten ondersteboven gooide. De metgezel riep uit: „Dit is niets anders dan het zwaard van Gideon, de zoon van Joas, een man van Israël. De ware God heeft Midian en heel het kamp in zijn hand gegeven.” — Recht. 7:9-14.

Gesterkt keerde Gideon terug naar het kamp van Israël en ging zich klaarmaken voor de strijd tegen de vijand. Maar hoe kon een groep van 300 de overwinning behalen op een groep van wel 135.000 man?

„HET ZWAARD VAN JEHOVAH EN VAN GIDEON!”

De voorzichtige rechter verdeelde zijn strijdkrachten in drie groepen van elk honderd man. Dit maakte het mogelijk de vijand van drie zijden te naderen. Hij gaf ieder een horen, een grote aardewerken kruik en een fakkel binnen in de kruik, en legde uit: „Wanneer ik op de horen heb geblazen, ik en allen die bij mij zijn, dan moet ook gíj op de horens blazen, rondom het hele kamp, en gij moet zeggen: ’Van Jehovah en van Gideon!’” (Recht. 7:16-18) Hoe pakte deze strategie uit? Het schriftuurlijke verslag gaat verder:

„Na verloop van tijd kwam Gideon bij het begin van de middelste nachtwake met de honderd man die bij hem waren, aan de rand van het kamp. Men had juist de schildwachten uitgezet. Zij nu bliezen op de horens, en de grote waterkruiken die zij in hun handen hadden, werden stukgeslagen. Hierop bliezen de drie groepen op de horens en verbrijzelden de grote kruiken en grepen met hun linkerhand weer de fakkels en met hun rechterhand de horens om erop te blazen en riepen uit: ’Het zwaard van Jehovah en van Gideon!’ Al die tijd bleven zij, ieder op zijn plaats, rondom het kamp staan, en het hele kamp ging op de loop en hief een geschreeuw aan en nam de vlucht. En de driehonderd bleven op de horens blazen, en Jehovah keerde toen in het hele kamp het zwaard van iedereen tegen de ander; en het kamp vluchtte voort tot Beth-Sitta, dan naar Zerera, tot aan de buitenrand van Abel-Mehola bij Tabbat.” — Recht. 7:19-22.

Deze strategie bracht inderdaad verwoesting teweeg! Door het blazen op de horens, het stukslaan van de kruiken, het zwaaien met de fakkels en het geschreeuw dachten de Midianieten klaarblijkelijk dat ze door een enorme militaire strijdkracht waren omsingeld. Waarschijnlijk was het hun alsof elke fakkel niet één afzonderlijke persoon maar een hele troep soldaten vertegenwoordigde. In paniek namen zij de vlucht, terwijl zelfs onder hun eigen volk „het zwaard van iedereen tegen de ander” gekeerd werd.

Vastbesloten de vijand een volledige nederlaag toe te brengen, riep Gideon de stammen Manasse, Aser, Náftali en Efraïm om hulp. Dezen zetten de achtervolging op de Midianieten in en sneden hun vluchtwegen af. De mannen van Efraïm namen de twee vorsten van Midian, Oreb en Zeëb, gevangen en brachten hen ter dood. — Recht. 7:23-25.

Toen gebeurde er iets dat nog eens demonstreerde welke voortreffelijke instelling Gideon bezat. Wij lezen: „Toen zeiden de mannen van Efraïm tot hem: ’Wat is dat nu voor iets dat gij ons hebt aangedaan, om ons niet te roepen toen gij Midian gingt bestrijden?’ En zij trachtten hevig ruzie met hem te zoeken.” Maar de dappere rechter antwoordde met een prijzenswaardige nederigheid: „Wat heb ik nu gedaan in vergelijking met u? . . . In uw hand heeft God Midians vorsten Oreb en Zeëb gegeven, en wat heb ik kunnen doen in vergelijking met u?” Dit zachte antwoord wendde verder geruzie af. — Recht. 8:1-3; Spr. 15:1.

Ondanks vermoeidheid trok deze moedige rechter met zijn driehonderd man de Jordaan over om de achtervolging op Zebah en Zalmuna, de koningen van Midian, voort te zetten. Onderweg vroeg Gideon voedsel aan de mannen van Sukkoth, maar de vorsten van Sukkoth weigerden met de woorden: „Hebt gij soms de handpalm van Zebah en van Zalmuna al in uw hand, dat er brood aan uw leger gegeven moet worden?” In de stad Pnuël reageerde men precies zo. — Recht. 8:4-9.

Gideon hield met zijn mannen de achtervolging ondanks alle ontberingen vol. Ten slotte sloegen Zebah en Zalmuna met de overgebleven 15.000 man hun kamp op. Opnieuw toonde deze door God aangestelde rechter dat hij voorzichtig was, want hij „sloeg . . . het kamp, terwijl het kamp zich veilig waande” (Recht. 8:10, 11). Zebah en Zalmuna vluchtten, maar zij werden gevangengenomen en door Gideon ter dood gebracht. — Recht. 8:12, 18-21.

De mannen van Israël waren zo vol waardering over de volledige overwinning van Gideon, dat zij hem vroegen of hij, en zijn dynastie na hem, over hen zou willen regeren. Maar hij had geen begeerte naar de weelde en de schepselaanbidding die met menselijke heerschappij gepaard gaan. „Ikzelf zal niet over u heersen, noch zal mijn zoon over u heersen. Jehóvah zal over u heersen.” — Recht. 8:22, 23.

Vervolgens vroeg Gideon bijdragen van gouden sieraden, die zij als buit hadden meegenomen. Daarvan maakte hij een kostbare efod, of priestergewaad, misschien wel versierd met edelstenen. Waarschijnlijk had hij een goede beweegreden om dit te doen en zag hij de efod als een herinnering aan de overwinning op Midian. Hoe het ook zij, deze efod bleek een struikelblok te worden, want „heel Israël ging er daar immorele gemeenschap mee bedrijven, zodat hij Gideon en zijn huisgezin ten valstrik diende” (Recht. 8:27). Blijkbaar gebruikten de Israëlieten het kostbare kledingstuk bij sommige soorten van valse religie.

WAARDEVOLLE LESSEN VOOR ONS IN DEZE TIJD

Het bijbelse verslag over Gideon bevat waardevolle lessen voor mensen die in deze tijd leven. Beschouw bijvoorbeeld eens zijn voorzichtigheid. Is het u opgevallen hoe deze rechter herhaaldelijk wonderbaarlijke bewijzen zocht voor het feit dat God achter hem stond? Dit was geen aanwijzing van een gebrek aan geloof. Het vergde een groot geloof om bereidwillig de strijd aan te binden tegen een overmacht die vier keer zo groot was, om niet te spreken van de krachtsverhouding van 1 op 13 die het later werd, en de uiteindelijke verhouding van 1 op 450. Maar Gideon wilde ondanks zijn grote geloof toch zeker zijn van goddelijke steun bij een voor mensen onmogelijke taak. Zelfs nadat hij deze verzekering had gekregen, bleef Gideon voorzichtig te werk gaan en trok pas tegen de vijand op wanneer zij er niet op bedacht waren.

Tegenwoordig zien christenen zich eveneens in aantal verre overtroffen door een wereld die vijandig staat tegenover de ware aanbidders van Jehovah (Joh. 15:18, 19). Degenen die God in deze tijdsperiode willen behagen, moeten voortdurend de bijbel onderzoeken om er zeker van te zijn dat hun heilige dienst daarmee overeenkomt en Gods steun verdient (2 Kor. 13:5). Zoals Gideon behoedzaam te werk ging en ’s nachts het altaar van Baäl afbrak, moeten christenen „omzichtig [zijn] als slangen” en tactvol te werk gaan wanneer zij bij het getuigenis geven en maken van discipelen vals-religieuze leerstellingen afbreken (Matth. 10:16; 24:14; 28:19, 20). Zij zoeken geschikte tijden en methoden uit, waardoor de boodschap van Christus bij rechtschapen mensen haar heilzame resultaat kan afwerpen.

Een andere goede les leren wij uit Gideons nederigheid. De Schrift raadt christenen aan zo’n houding te ontwikkelen, „niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes”. — Fil. 2:3.

Bovendien is dit bijbelverslag profetisch. Rechter Gideon was een voorafschaduwing van Christus Jezus, aan wie God ’het gehele oordeel in handen heeft gelegd’ (Joh. 5:22). De Schrift voorspelt dat Jezus binnenkort met zijn hemelse legers strijd zal voeren tegen „de koningen der aarde en hun legers” (Openb. 19:11, 14, 19). Het resultaat zal in overeenstemming zijn met het gebed van de psalmist die verwees naar de bevrijding die door Gideon was teweeggebracht: „Doe hun als Midian . . . Wat hun edelen betreft, maak hen als Oreb en als Zeëb, en als Zebah en als Zalmuna . . . opdat men weet dat gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen de Allerhoogste zijt over heel de aarde.” — Ps. 83:9-18.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen