Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w67 15/12 blz. 763-764
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Vergelijkbare artikelen
  • Er ontstaat een twistgesprek
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Er ontstaat een twistgesprek
    De grootste mens die ooit heeft geleefd
  • Een discussie over wie de grootste is
    Jezus: De weg, de waarheid, het leven
  • „De mens der wetteloosheid” identificeren
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
w67 15/12 blz. 763-764

Vragen van lezers

● Volgens Lukas 22:37 moest Jezus in vervulling van Jesaja 53:12 „onder de wettelozen gerekend” worden. Moeten Jezus’ discipelen als de „wettelozen” beschouwd worden omdat sommigen van hen een zwaard droegen? — A.F., V.S.

Neen, er blijkt niet dat Jezus’ volgelingen, zelfs al hadden zij toen twee zwaarden, de „wettelozen” waren. Dit gedeelte van Jesaja 53:12 werd veeleer vervuld toen hij tussen twee misdadigers in aan de paal werd gehangen. Wanneer wij de context van Jezus’ woorden aan een onderzoek onderwerpen, kunnen wij beter begrijpen waar hij het over had. Lukas 22:35-38 luidt:

„Ook zei hij tot hen: ’Toen ik u uitzond zonder beurs en voedselzak en sandalen, heeft het u toen aan iets ontbroken?’ Zij zeiden: ’Neen!’ Toen zei hij tot hen: ’Laat nu echter degene die een beurs heeft, die nemen, insgelijks ook een voedselzak; en laat degene die geen zwaard heeft, zijn bovenkleed verkopen en er een kopen. Want ik zeg u dat dit wat geschreven staat, in mij volbracht moet worden, namelijk: „En hij werd onder de wettelozen gerekend.” Want dat wat mij aangaat, is zich aan het voltrekken.’ Toen zeiden zij: ’Heer, zie! hier zijn twee zwaarden.’ Hij zei tot hen: ’Het is genoeg.’”

De Heer bracht de laatste avond voor zijn dood samen met zijn discipelen door. Hij besefte dat als hij eenmaal gearresteerd en terechtgesteld zou zijn, de omstandigheden voor hen zouden veranderen. Toen hij hen voordien had uitgezonden, waren zij door de mensen verwelkomd en er was voor hen gezorgd, maar nu zou alles veel moeilijker worden (Mark. 6:7-11). Van nu af aan zouden zij door de meerderheid der mensen niet hartelijk ontvangen worden, maar zouden worden verworpen en gesmaad. Zij zouden daarom bepaalde voorzieningen voor zichzelf moeten treffen.

Na te hebben verteld wat in de toekomst hun omstandigheden zouden zijn, legde Jezus zijn discipelen uit waarom er veranderingen zouden komen; hij vertelde hun de reden. Het was omdat hij gedood zou worden, als een zondaar weggenomen zou worden en in vervulling van Jesaja 53:12 samen met wettelozen terechtgesteld zou worden. De „wettelozen” waren niet de discipelen tot wie hij sprak, maar in plaats daarvan de boosdoeners die aan weerszijden van Jezus aan een paal werden gehangen (Matth. 27:38). In sommige manuscripten is er in Markus 15 een vers ingevoegd waarin rechtstreeks verband wordt gelegd tussen deze boosdoeners en de profetie in Jesaja 53:12; maar oudere en betrouwbaarder bijbelmanuscripten laten Markus 15:28 weg.

Nadat Jezus had uitgelegd waarom zijn discipelen in de toekomst problemen hadden te verwachten, merkten zijn volgelingen op: „Heer, zie! hier zijn twee zwaarden.” Niet dat Jezus’ volgelingen gewoonlijk een zwaard droegen, maar bij deze gelegenheid hadden zij er een bij zich. Doordat Jezus tot hen over een zwaard sprak, adviseerde hij hun niet zich te bewapenen om te kunnen aanvallen. Integendeel! Zijn volgende woorden toonden aan dat hij iets anders in gedachten had en dat hij de zwaarden gebruikte om zijn volgelingen een belangrijke les te leren.

Kort daarna zou hij door een gewapende bende, waar ook Romeinse soldaten bij waren, gearresteerd worden; en de omstandigheden zouden gewapend verzet kunnen uitlokken (Matth. 26:47; Joh. 18:12). Om datgene te vervullen wat stond geprofeteerd, verkoos Jezus echter niet zijn toevlucht te nemen tot gewapend verzet maar zich vrijwillig te laten gevangennemen. De twee zwaarden zouden niet genoeg geweest zijn om zich met succes tegen de menigte te verdedigen, maar ze zouden toereikend zijn om de discipelen iets te leren, om er de nadruk op te leggen dat Jezus zich uit eigen vrije wil, vrijwillig, overgaf, en niet na heftige tegenstand, hoewel zijn metgezellen ertoe uitgerust waren dit te doen (Joh. 18:11, 36). Toen Petrus onstuimig zijn zwaard trok en het oor van de slaaf Malchus afsloeg, gaf Jezus hem een strenge berisping. Hij zei dat zij „die naar het zwaard grijpen, . . . door het zwaard [zullen] vergaan”; als hij gewild had, zou hij bovendien de engelen voor hulp hebben kunnen aanroepen (Matth. 26:52, 53). Maar dat wilde hij niet. Zoals werd getoond doordat hij de twee zwaarden niet tot zijn verdediging gebruikte, gaf Jezus zichzelf gewillig om tussen twee „wettelozen” aan de paal te sterven. Wat Jezus’ getrouwe volgelingen betreft, zij hadden hun lesje goed geleerd, en Justinus Martyr kon daarom in zijn Dialoog met Tryphon, een jood (155-160 G.T.) schrijven: „Wij die eens vervuld waren van oorlog, onderlinge slachtpartijen en elke vorm van kwaad en goddeloosheid, hebben allemaal over de gehele aarde onze wapens die met oorlog te maken hebben, veranderd — onze zwaarden in ploegscharen en onze speren in landbouwwerktuigen.”

● 1 Koningen 15:14 en 2 Kronieken 14:5 schijnen elkaar tegen te spreken. De eerste tekst zegt dat Asa de offerhoogten niet verwijderde, terwijl de tweede zegt dat hij het wel deed. Hoe moet dit worden begrepen?

Het verslag in 2 Kronieken 14:2-5 verklaart: „Asa deed wat goed en recht was in de ogen van den HERE, zijn God. Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen, hieuw de gewijde palen om en beval den Judeeërs, den HERE, den God hunner vaderen, te zoeken en de wet en het gebod te volbrengen. Hij verwijderde uit al de steden van Juda de offerhoogten en de wierookaltaren.” Asa legde dus inderdaad een ijver voor de zuivere aanbidding aan de dag, „evenals David zijn voorvader”, en maakte er een moedig begin mee de mannelijke tempelprostitués en de afgoden uit het land te verwijderen. Zelfs zijn grootmoeder Maächa, die als een soort ’first lady’ van het land optrad, verwijderde hij uit haar positie, omdat zij een „gruwelijk beeld” voor de gewijde paal van Astoreth had gemaakt, en hij verbrandde de religieuze afgod. — 1 Kon. 15:11-13.

Onmiddellijk nadat is gezegd dat de koning de afgod van zijn grootmoeder vernietigde, vervolgt het verslag in 1 Koningen 15:14 echter met de woorden: „De offerhoogten verdwenen echter niet, toch was het hart van Asa, zolang hij leefde, den HERE volkomen toegewijd.” De offerhoogten waarnaar in het verslag van Kronieken wordt verwezen, blijken daarom afkomstig te zijn van de heidense aanbidding waartoe men was overgegaan en waardoor Juda werd geïnfecteerd, terwijl het verslag van Koningen verwijst naar de offerhoogten waarmee de mensen in de aanbidding van Jehovah verbonden waren.

Zelfs na de oprichting van de tabernakel en later na de voltooiing van Salomo’s tempel werden nu en dan, onder speciale omstandigheden, op hoge plaatsen aan Jehovah aanvaardbare offers gebracht, zoals in het geval van Samuël, David en Elia (1 Sam. 9:11-19; 1 Kron. 21:26-30; 1 Kon. 18:20, 30-39). Niettemin was de normale goedgekeurde plaats voor het brengen van offers door Jehovah uitgekozen (Num. 33:52; Deut. 12:2-14; Joz. 22:29). Er werden echter ook onjuiste vormen van aanbidding in Jehovah’s naam beoefend (vergelijk Exodus 32:5), en het is mogelijk dat dit, ondanks het feit dat de heidense offerhoogten waren verwijderd, op bepaalde offerhoogten voortgang vond, wellicht omdat de koning de verwijdering hiervan niet zo krachtig ter hand nam als met de heidense centra het geval was.

Het is ook mogelijk dat Asa wel alle offerhoogten volledig verwijderde, maar dat ze na verloop van tijd weer verschenen en tot het einde van zijn regering bleven bestaan, waarna het aan zijn opvolger Josafat werd overgelaten ze te vernietigen. Asa’s ijver voor de ware aanbidding had een periode van vrede, afkomstig van Jehovah, tot gevolg, zodat onder hem . . . het koninkrijk rust [had]”. — 2 Kron. 14:1, 5.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen