In de voorspoed van Gods natie delen
„O bezoek mij met uw redding, opdat ik de voorspoed van uw uitverkorenen mag aanschouwen, opdat ik mij mag verheugen in de blijdschap van uw natie.” — Ps. 106:4, 5, AS.
1, 2. Wie is door politici erkend als de bron van voorspoed, en in hoeverre hebben recente Heilige Jaren tot voorspoed bijgedragen?
VOORSPOED heeft slechts één oorsprong — Jehovah God. Wereldse politici hebben dit feit huichelachtig erkend. Telkens wanneer zij hun eigen plannen voor stoffelijke overvloed op touw zetten, hebben zij Psalm 127:1 aangehaald: „Als de HERE [Jehovah] het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de HERE [Jehovah] de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter” (NBG). Zoals iedereen weet, kwam de voorspoed die volgens de politici ’vlak voor de deur stond’, niet op een werkelijke, duurzame wijze naar binnen.
2 In 1933 vierde het machtigste religieuze stelsel der Christenheid een speciaal Heilig Jaar ter herdenking van de dood van Jezus Christus, negentien eeuwen voordien. Ten einde de mensen te doen geloven dat dit religieuze stelsel betere tijden zou brengen, werd het pauselijke Heilige Jaar aangekondigd met de gloedvolle belofte dat ’een vloed van religie de natiën nu naar vrede en voorspoed zou voeren’. Maar wat gebeurde er zes jaar later? De natiën werden in de verderfelijkste oorlog der gehele menselijke geschiedenis gesleurd. De viering van nog een Heilig Jaar in 1950 verbeterde de naoorlogse periode niet maar kenmerkte het uitbreken van het Koreaanse conflict, het startschot voor een verschrikkelijke bewapeningswedloop tussen Oost en West waardoor spoedig een derde wereldoorlog dreigt te ontbranden, waarin van beide zijden met atoombommen zal worden gegooid.
3. Waarom is voorspoed, ondanks hun krachtsinspanningen en gebeden, uitgebleven?
3 Waarom dit uitblijven van voorspoed die de kroon zou moeten zetten op de krachtsinspanningen en gebeden van de politici en de religieuze leiders van de Christenheid? Om deze reden: Jehovah heeft niet met hen samengewerkt. Jehovah weigerde met hen mee te doen aan het opbouwen van hun naoorlogse bouwwerk voor wereldvrede en welvaart. Zij hebben hem verworpen. Hij heeft hen verworpen. Tot hun ergernis zijn zij verplicht de schriftuurplaats aan te halen: „Wij hebben uitgezien naar vrede, maar er kwam niets goeds; en naar een tijd van genezing, en ziet, verschrikking!” — Jer. 14:19, AS.
4. Waar is dan voorspoed ten bewijze dat Jehovah de bron er van is?
4 In de Christenheid is geen duurzame, gewaarborgde voorspoed. In het zogenaamde heidendom ook niet. Is er dan nergens op aarde voorspoed ten bewijze dat Jehovah God er de bron en schepper van is? Zeker is er voorspoed. Waar? Daar waar hij redelijkerwijs dient te worden aangetroffen — onder het volk dat zijn naam draagt, Jehovah’s getuigen. Dat verklaart de reden voor hun geluk, een geluk dat door niets in deze oude wereld wordt geëvenaard, een geluk waarover geen domper kan komen of dat niet kan worden verwoest wanneer de toestanden in deze oude wereld nog slechter of zelfs zo slecht mogelijk worden. Hun geluk is niet gebaseerd op enige stoffelijke voorspoed of op de een of andere gewapende vrede van deze wereld. Het is niet afhankelijk van het in overvloed bezitten van de dingen dezer wereld, welke zulke onzekere, voorbijgaande dingen zijn. Het is een geestelijke voorspoed, een werkelijk, praktisch welzijn dat hun leven heeft veranderd en hen tot de gelukkigste stervelingen op aarde heeft gemaakt. Dit geluk zal nooit ineenstorten. Het wordt gesteund en gewaarborgd door de meest grootse en de enige duurzame regering in het universum, Jehovah’s koninkrijk, dat in het jaar 1914 in de hemel werd opgericht en waarin zijn Zoon Jezus Christus zich aan zijn zijde bevindt.
5. Van wiens gebeden, en sinds wanneer, is dit een verhoring?
5 God verhoort gebeden. Bij het verhoren van gebeden begunstigt hij niet de Christenheid, maar alleen zijn ware volk dat naar zijn naam is genoemd. Hun bloeiende toestand in deze kritieke tijd is een verhoring van hun gebed. Hij heeft hun gebed verhoord omdat het met een juiste beweegreden werd opgezonden en in overeenstemming was met zijn in de profetieën van zijn Woord tot uitdrukking gebrachte wil. Ruim dertig jaar geleden, namelijk, op vrijdag 8 september 1922, werd tijdens de internationale vergadering van Jehovah’s getuigen te Cedar Point, Ohio, de tegenwoordigheid van Jehovah’s Dag bekendgemaakt en er werd aangetoond dat het profetische gebed dat in Psalm 118:24, 25 staat opgetekend, in deze tijd van toepassing was: „Dit is de dag die Jehovah heeft gemaakt; wij zullen ons op die dag verheugen en blij zijn. Wij smeken u, o Jehovah, red nu: wij smeken u, o Jehovah, zend nu voorspoed” (AS). Wij kunnen nu, na drie decennia, zien hoeveel voorspoed hij in deze dag, in zijn dag, heeft geschonken. Destijds begonnen wij op de weg naar naoorlogse voorspoed te lopen. Tegenwoordig wordt de voorspoed die hij ons heeft geschonken, niet geëvenaard in de Christelijke geschiedenis.
6. In welke toestand van armoede bevond het overblijfsel zich aan het einde van de eerste Wereldoorlog?
6 Aan het einde van de eerste Wereldoorlog in november 1918 bevond het overblijfsel van Jehovah’s getuigen zich in een slechte toestand. De boosaardige vervolging door onze religieuze vijanden, die het militaire zwaard van de totalitaire staat gebruikten, had hen in die toestand gebracht. Hun vrees en gebrek aan inzicht hadden er toe bijgedragen dat zij in die toestand waren geraakt. Over de gehele wereld waren zij nogal gedesorganiseerd. Een praktisch theocratisch bestuur was onder hen niet werkzaam. Een aantal van hun voornaamste ambtenaren was vanwege hun pogingen Gods zaak trouw te blijven, in een letterlijke gevangenis. Vanwege tegenstand van de zijde der wereld was de stem die zij in het openbaar ter aankondiging van het koninkrijk Gods lieten weerklinken, nogal gedempt. Zij verkeerden in grote onzekerheid met betrekking tot datgene wat in de naoorlogse periode Gods verdere wil was voor hen op aarde. Slechts enkelen van hen waren in letterlijke gevangenissen in de wereld, maar allen waren in een geestelijke gevangenis in het wereldstelsel van de Duivel, dat door de Bijbel „Babylon” wordt genoemd. Hier voelden zij de beperkingen die hun vrije gewetensvolle aanbidding van de levende en waarachtige God en hun dienst voor zijn koninkrijk werden opgelegd. Hier voelden zij dat God tegenover hen zijn misnoegen tot uitdrukking bracht wegens hun zonden en wereldse onreinheid, waarvan zij zich niet ten volle bewust waren. Voor God verkeerden zij in een toestand die Openbaring 11:8, 9 vergelijkt met de dode lichamen van Gods getuigen, die drie en een halve dag in de onreine stad tentoongesteld lagen. Welk een toestand van armoede.
7, 8. Hoe toonde Jehovah hun zijn goedertierenheid, en wie heeft hun vurig verlangen en hun dankbaarheid goed tot uitdrukking gebracht, en in welke woorden?
7 Sindsdien is een jong geslacht opgegroeid. Dit geslacht heeft weinig besef van de geestestoestand en de toestand waarin de organisatie in die tijd verkeerde. O, maar God is zo barmhartig, zo vol van goedertierenheid ten aanzien van hen wier harten oprecht zijn jegens hem en die er naar streven hem met onverbrekelijke genegenheid trouw te blijven! Hoewel hij toornig en misnoegd over hen was en hen liet overmeesteren, wilde Jehovah hen niet vernietigen, hetgeen onze vijanden zeer goed te pas zou zijn gekomen (2 Kor. 4:8, 9, NW). Ter wille van zijn eigen naam en in de overvloed van zijn barmhartigheid had hij met het overblijfsel van zijn gezalfde gewijden iets anders voor. Daarom opende hij hun blinde ogen opdat zij konden zien dat hij hun in zijn Woord bevrijding had beloofd en dat zij een groot werk ter hand zouden gaan nemen dat met verbazingwekkende voorspoed gezegend zou worden. De loyalen en ijverigen waren bereid God tot het einde toe op aarde te blijven dienen, en o, hoe vond dit wonderbaarlijke vooruitzicht dat in zijn profetische Woord werd afgebeeld, weerklank in hun hart! Indien hij hen alleen maar uit deze toestand van beperking wilde bevrijden en de weg naar de vrijheid en de vrije, onbevreesde aanbidding van hem wilde openen, hoe verheugd zouden zij dan een aandeel hebben aan zijn verdere werk totdat het glorierijke hoogtepunt er van was bereikt! Ieder gewillig hart stroomde over van dankbaarheid tot God voor deze nieuwe hoop! Hoe treffend heeft de psalmist, toen hij in gelijke omstandigheden verkeerde, hun gezindheid tot het brengen van lofzang en hun vurige verlangen uitgedrukt in de volgende ontroerende woorden van Psalm 106:1-5:
8 „Looft gij Jehovah. O dankt Jehovah; want hij is goed; want zijn goedertierenheid blijft voor altijd bestaan. Wie kan de machtige daden van Jehovah tot uitdrukking brengen, of al zijn lof verkondigen? Gezegend zijn zij die gerechtigheid bewaren, en hij die te allen tijde rechtvaardig handelt. Gedenk mij, o Jehovah, met de gunst die gij uw volk toedraagt; o bezoek mij met uw redding, opdat ik de voorspoed van uw uitverkorenen mag aanschouwen, opdat ik mij mag verheugen in, de blijdschap van uw natie, opdat ik mij mag verheugen met uw erfdeel.” — AS.
9, 10. Bezit iemand die intensiteit van gevoel zoals die hier tot uitdrukking wordt gebracht? En wie zijn Jehovah’s volk, zijn uitverkorenen, zijn natie, zijn erfdeel?
9 Bezit gij jegens de dingen van Jehovah God de intensiteit van gevoel die de psalmist hier tot uitdrukking brengt? Hebt gij liefde en waardering voor Jehovah’s volk, zijn uitverkorenen, zijn natie, zijn erfdeel, zodat gij met hen wenst te worden gered en hun voorspoed wilt zien, wilt delen in de gunst die God hun betoont, met hen blijde wilt zijn en het u tot een eer rekent met hen verbonden te zijn als zijn erfdeel?
10 Zo gevoelde elk oprecht lid van het gezalfde overblijfsel zich destijds, toen het een kwijnend bestaan leidde in Babylonische gevangenschap aan de machten dezer wereld. Hebt gij thans persoonlijk dat vurige verlangen? Jehovah’s volk is het volk dat naar zijn naam is genoemd en dat hij gedurende de laatste negentien eeuwen uit alle natiën, zowel Joodse als heidense, heeft genomen om een „volk voor zijn naam” te zijn, dat met zijn geest is gezalfd. Zij zijn zijn uitverkorenen, uitverkoren om met zijn Zoon Christus Jezus deel te hebben in zijn hemelse koninkrijk, zijn uitverkorenen voor wier zaak hij in 1918 de dagen van verdrukking heeft verkort opdat enig vlees gered zou kunnen worden (Hand. 15:14; Matth. 24:21, 22). Zij zijn de enige natie op aarde die hij erkent en waarmede hij zich bezighoudt, een natie van geestelijke Israëlieten, innerlijke Joden, over wie de ware Messias, Jezus Christus, Koning is. Zij zijn Jehovah’s erfdeel, de kleine kudde, die hij tot zijn geestelijke zonen maakt en op wie hij speciaal aanspraak maakt en die hij ten slotte uit het midden der mensheid op aarde zal wegnemen en tot de hemel zal verhogen om tot zegen van al zijn andere schapen op aarde met Jezus Christus als koningen te regeren. — 1 Petr. 2:9; Deut. 32:9; Ps. 33:12; Jes. 19:25; 63:17.
11. (a) Waarom hebt gij u in deze tijd met zijn volk verbonden? (b) Waartoe spoort de vervulling van Psalm 68:7 ons aan?
11 Klaarblijkelijk omdat gij zulk een waardering bezit, hebt gij verkozen u met Gods natie van uitverkorenen te verbinden. Gij hebt onderscheiden welk volk naar Jehovah’s naam is genoemd, en gij beseft dat zijn gunst beter is dan die der oude wereld, omdat in zijn gunst werkelijk leven is; die gunst is het enige dat het leven waard maakt geleefd te worden. Gij merkt op hoe goed hij in dit einde der wereld voor zijn volk is geweest, hoe zijn goedertierenheid hen niet in de steek heeft gelaten, zelfs niet toen hij hen tijdens de eerste Wereldoorlog in zijn misnoegen in de macht van de vijand liet komen, en deze goedertierenheid heeft hij betoond door zijn machtige daden van bevrijding en reorganisatie voor hen te verrichten. Zij zijn niet langer eenzaam afgezonderd en weinig in aantal en zij worden niet langer door een vijandelijke macht belet zich uit te breiden en meer verkondigers van Gods koninkrijk en lovers van zijn naam op te leveren. Thans wekt hun groei in aantal verbazing. Jehovah heeft hen niet alleen vermenigvuldigd met nieuwe leden van het overblijfsel, die de plaatsen hebben ingenomen van enkele opstandigen die naar de vijand zijn overgelopen, maar ook met een gestadig groeiende schare mensen van goede wil, gelijk grote kudden schapen, andere schapen, die allen onder de ene Goede Herder van Gods kudde, Jezus Christus, in één kudde worden samengebracht. Hierin ziet gij de laatste en volledige vervulling van zijn belofte in Psalm 68:7: „God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen, die gevangenen uitleidt in voorspoed; doch weerspannigen wonen in een dor land” (NBG). Hoe kunnen wij die er naar hebben verlangd de voorspoed van zijn uitverkoren natie te zien en er in te delen, ja, hoe kunnen wij de oproep om Jehovah te loven en hem in het openbaar dank te zeggen voor zijn goedheid, dan weerstaan? Werkelijk, hoe kunnen wij zijn handelingen met een volledige beschrijving van zijn macht tot uitdrukking brengen, hoe kunnen wij al zijn lof verkondigen — er is zoveel te loven?
12, 13. Hoe laat de armoedige toestand der Christenheid zich met onze voorspoed vergelijken?
12 Bedenk eens hoe geestelijk verarmd de Christenheid is! Ze geeft er geen blijk van goddelijke gunst te genieten. Haar gebeden en kruistochten voor vrede en voorspoed in deze wereld, waarvan ze een deel is, hebben geen succes. Ze verkeert in verslagenheid. Ze verkeert in grote vrees voor haar verdere bestaan, ondanks al haar gepoch op de ouderdom van haar instellingen. Ze heeft geen actuele boodschap voor de mensen, geen geestelijk voedsel, geen water der waarheid. Ze doet niet Gods werk dat in de profetieën betreffende het einde dezer wereld is voorzegd. Denk daarentegen aan de geestelijke voorspoed waarin de Almachtige God ons heeft gebracht — ons, die eens gevangenen waren in deze Babylonische wereld! De gebeden die wij de laatste dertig jaren tot hem hebben gericht en waarin wij er om hebben gevraagd ons te redden en ons voorspoed te zenden, zijn aan deze zijde van Armageddon boven onze verwachtingen verhoord. Hoe is zijn heilig Woord voor ons duidelijker gemaakt, hoe zijn de verborgenheden en de heilige geheimen er van voor ons opgehelderd! Er bestaat niet langer enige onzekerheid omtrent de vraag waarom wij sinds het einde van de „bestemde tijden der natiën” in 1914, op de aarde zijn gelaten, geen twijfel omtrent de vraag wat onze zending is. Wij die eens door de vijand door hun vervolgingen tot de dood waren bestemd; weten dat God ons weer deed opleven uit onze doodstoestand en dat onze tegenstanders degenen zijn die te Armageddon zullen sterven, maar dat wij nu door Gods macht zijn bestemd tot leven in de nieuwe wereld, zelfs door het overleven van de vernietigende oorlog van Armageddon.
13 Wij hebben Gods boodschap voor deze tijd. Omdat wij ons nauwgezet aan zijn Woord houden in plaats van aan wereldse philosophieën en door mensen gemaakte religieuze geloofsbelijdenissen en overleveringen, hebben wij Gods boodschap voor deze tijd. Het is het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk onder Jezus Christus. In tegenstelling met de gestadige achteruitgang van het aantal priesters en predikers van de Christenheid, neemt het aantal van onze actieve bedienaren die het goede nieuws van het Koninkrijk prediken, steeds toe. Wij moeten Gods werk doen en vatten moed dit te doen. Wij hebben zijn geest die ons aanspoort en ondersteunt, en God doet zijn voorzegde werk door bemiddeling van ons, niet door macht noch door legers doch door zijn geest. Het is de geest van de theocratische organisatie. Onze beker loopt over, onze geestelijke tafel is overladen met krachtig voedsel en dat in de tegenwoordigheid van onze vijanden. Hoewel de meesten van ons op stoffelijk gebied wellicht arm zijn, maken wij velen geestelijk rijk. De bedoeling van al deze geestelijke welvaart was, Gods natie blij te maken. Hoe kunnen wij ons dan er van terughouden ons te verheugen en in Jehovah te roemen?
BELIJDENIS
14. Maar welke waarschuwing moeten wij ter harte nemen, en waarvan hangt het af of wij persoonlijk deze voorspoed blijven genieten?
14 Maar laten wij gewaarschuwd zijn! Dat wij individueel en persoonlijk in deze toestand blijven waarin wij ons verheugen in de blijdschap van Jehovah’s natie en in de voorspoed er van delen, is voorwaardelijk. Waarom? Omdat hij aan zijn organisatie, en niet aan enkelingen, de verzekering geeft: „En er zal geen enkele vloek meer zijn” daar hij er op zal toezien dat zijn organisatie als zodanig rein en vrij en getrouw zal blijven. Tot zijn organisatie in haar geheel zegt hij: „Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong [hetzij nationalistische, fascistische, religieuze of communistische], die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEREN [van Jehovah], en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HERE [Jehovah].” Aan zijn herstelde organisatie, en niet aan enkelingen, geeft hij deze verzekering: „Zoo zegt Jahwe der heirscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van voorspoed, en Jahwe zal zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitkiezen” (Openb. 22:3, NW; Jes. 54:17, AS; Zach. 1:17, LV). Maar wilt gij als afzonderlijke persoon een aandeel blijven hebben in al deze geestelijke welvaart, gunst en bescherming? Dat hangt geheel van u af, of gij vasthoudt aan Jehovah’s theocratische organisatie en er in eenheid en in overeenstemming mede blijft. Het hangt er allemaal van af of gij overeenkomstig haar getrouwe beginselen leeft, en of gij het u door uw gedrag waardig toont in Jehovah’s organisatie gehandhaafd te blijven.
15. Wat moeten wij te dien einde doen?
15 Te dien einde moet gij de zonden waardoor de zorgelozen en degenen die op zichzelf vertrouwen, gemakkelijk worden verstrikt, mijden. Wij moeten niet toelaten dat geestelijke voorspoed ons naar het hoofd stijgt, ons verwaand maakt en ons zeker van ons zelf doet voelen. Hoedt u er voor datgene te zeggen wat de psalmist zeide: „Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid” (Ps. 30:7). Vergeet uw verantwoordelijkheden niet en wordt geen dwaas door ze te veronachtzamen, u ontrouw te betonen in het geringste. Denkt aan de spreuk: „De afkeerigheid der verstandeloozen doet hun den dood aan, en de voorspoed [of, de zorgeloosheid] der dwazen stort hen in ’t verderf” (Spr. 1:32, Belg. PB; NBG). Wordt niet gelijk de Christenheid tot wie Jehovah op profetische wijze heeft gesproken: „Ik sprak tot u in tijden van voorspoed; Ge hebt geantwoord: Ik wil niet horen!” (Jer. 22:21, PC; Zach. 7:7, Ned. PB). Er bestaat gevaar dat degenen die zich te zeer van hun voorspoed bewust zijn, ongehoorzaam kunnen worden. Houdt duidelijk de zonden in gedachten die veroorzaakten dat enkelingen in Jehovah’s in de oudheid bestaande organisatie van Israël werden vernietigd, ja, die er de oorzaak van waren dat de gehele natie aan haar vijanden werd overgeleverd als een straf die tot terechtwijzing moest dienen. Denkt aan uw zonden die u eens van de waarachtige God en zijn natie gescheiden hielden. Gij kunt er gemakkelijk toe komen ze wederom te bedrijven. Doe dat niet.
16. Wat liet de psalmist op zijn gebed volgen, en wie hebben dat evenzo gedaan na het einde van de eerste Wereldoorlog?
16 De psalmist bad tot God hem nog eens te begunstigen en hem te redden en hem de voorspoed en de blijdschap van Gods natie te laten zien en hem er in te laten delen, doch hij liet op zijn gebed ook onmiddellijk een belijdenis volgen van de zonden van zijn natie, waarbij hij zichzelf niet verontschuldigde maar ook in de schuld liet delen. Hij zeide: „Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld” (Ps. 106:6, NBG). Ja, „wij” ik evengoed als de overigen. Het wil voor een natie heel wat zeggen haar nationale zonden voor God te belijden. Toen de eerste Wereldoorlog was geëindigd, weigerde de Christenheid, die droop van het bloed, in beroering was gebracht door innerlijke tweedracht en schuldig was aan vervolging van Jehovah’s volk, trots haar zonden te belijden. Een paar religieuze bedienaren van het evangelie deden een soort van belijdenis, maar de werkelijke kern van de zonden en goddeloosheid der Christenheid werd er niet door aangetast. Vandaar dat Spreuken 28:13 zegt: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming” (NBG). Het loyale overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen deed als organisatie een belijdenis van haar zonden en tekortkomingen jegens God. Zij hadden op godvruchtige wijze berouw van deze zonden en tekortkomingen, hetgeen er toe leidde dat zij zich er van afkeerden en zichzelf in hun leringen en daden van fouten zuiverden. Hun organisatie beleed deze zonden tegen de Allerhoogste God en de individuele leden bekenden een aandeel in die zonden te hebben gehad. God herstelde hen daarom in zijn gunst en dienst en gaf hun voorspoed.
17. Welke acht nationale zonden heeft de psalmist beschreven, en waarom?
17 De psalmist somt deze zonden in bijzonderheden voor ons op als een opfrissing voor zichzelf en tot waarschuwing van Jehovah’s volk tot op deze dag. Ten eerste, de opstand van Israël tegen Jehovah, hun Leider, bij de Rode Zee, waar de Egyptische militaire achtervolgingstroepen hen dreigden te achterhalen. Ten tweede murmureerden zij in de woestijn tegen de wijze waarop God de voedselsituatie voor hen beheerde en zij stelden hem op de proef. Ten derde waren honderden afgunstig op de theocratische vooraanstaande posities van Mozes en Aäron met als enig resultaat, dat zij met Dathan en Abiram door een aardbeving werden verzwolgen en met Korach en zijn Levietische groep geëlectrocuteerd werden. Ten vierde, tijdens de veertig dagen dat Mozes afwezig was en op de berg Sinaï met de engel van Jehovah sprak, goten zij een gouden kalf en aanbaden het als hun bevrijdingsgod. Ten vijfde negeerden zij, toen de twaalf verspieders van hun inspectietocht in het Beloofde Land terugkeerden, het aanmoedigende verslag van Kaleb en Jozua en zij luisterden naar het slechte verslag van de tien trouweloze verspieders en weigerden onder leiding van Jehovah het land binnen te trekken. Ten zesde, toen zij negen en dertig jaar later op de vlakten van Moab waren, van het Beloofde Land uit aan de overzijde der rivier, zwichtten zij voor de verleidelijke listen van afgodische vrouwen en zij gingen de immorele valse god Baäl-Peor aanbidden. Ten zevende, te Meriba in de woestijn Zin klaagden zij opstandig over het watertekort en zij waren er de oorzaak van dat zelfs Mozes zijn kalmte verloor en zich door zijn handelingen het misnoegen van God op de hals haalde. Ten achtste, bij al die zonden kwam nog dat zij Gods geboden en waarschuwingen in de wind sloegen toen zij zich in het Beloofde Land hadden gevestigd; zij sloten compromissen met de heidenen die daar woonden, en bedreven geestelijke hoererij met hun verachtelijke valse goden.
18. Waar bad de psalmist dus voor, en waarom werd zijn gebed verhoord?
18 Voor elk van deze zonden, geen enkele uitgezonderd, ondergingen zij de noodlottige gevolgen en ten slotte werden zij gevankelijk weggevoerd naar vijandelijke landen terwijl Jeruzalem zeventig jaar woest lag en ook voor een periode van 2520 jaar, tot 1914 n. Chr., onder een heidense overheersing over de aarde kwam. De psalmist bad voor bevrijding uit zulk een gevangenschap in vijandelijke landen en voor de hernieuwing van Gods aanbidding in hun verlaten moederland, en hij was verlangend deze bevrijding te zien en met onuitsprekelijke vreugde en blijdschap zelf mee te maken. Slechts Gods barmhartigheid en het van zijn kant nakomen van zijn verbond met zijn uitverkoren natie verhoorde zulk een oprecht gebed waarbij Gods heerlijkheid in gedachten werd gehouden. — Ps. 106:6-46.
19, 20. (a) Waardoor werden al die zonden van het volk van de psalmist gekenmerkt? (b) Hoe worden wij dus gewaarschuwd en wat moeten wij doen?
19 Neem nu in verband met al die zonden van het volk van de psalmist nota van het volgende: Er was slechts voor een tijdlang verheuging over Jehovah’s werken ten bate van zijn volk en daarna werden zijn werken en zijn Godheid geleidelijk of snel vergeten, in het bijzonder wanneer zij tegenover enige moeilijke vraagstukken en situaties stonden. Wat was het gevolg er van? Opstand tegen God en zijn regelingen en aangestelde dienaren, en een terugkeer tot deze wereld en haar drekgoden. De apostel Paulus zelf vermeldt een aantal van deze zelfde zonden van Israël en waarschuwt ons Christenen tegen het herhalen er van, door te zeggen: „Dit alles nu bleef hun overkomen als voorbeelden en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen. Hij daarom die denkt dat hij een hechte positie heeft, passe op dat hij niet valt.” — 1 Kor. 10:1-12, NW.
20 Wij wensen ons nu in de voorspoed en blijdschap waarmede Jehovah zijn uitverkoren volk en natie heeft begunstigd, te blijven verheugen, niet waar? Welnu, dan moeten wij er te allen tijde voor waken dat wij zijn machtige daden en goedertierenheid jegens zijn natie niet vergeten en ten slotte klagers worden, op zelfzuchtige wijze eerzuchtig, immoreel onrein, verlangend naar de dingen van deze wereld en bevreesd voor wereldmachten, terwijl wij onze eigen wil en mening verafgoden en opstandig en nalatig worden wat onze verantwoordelijkheden in of onder de theocratische organisatie betreft. Daar wij uit deze Babylonische wereld zijn bevrijd, kunnen wij nooit naar haar zonden terugkeren en terzelfder tijd in de verdere voorspoed van Gods onderwezen volk delen. Ter onzer herinnering werd er in Job 36:10, 11 (PC) geschreven: „Zo opent Hij hun oor ter belering, en vermaant hen, zich van hun ongerechtigheid te bekeren. Wanneer zij dan luisteren, en Hem weer dienen, dan slijten zij hun dagen in geluk [voorspoed, AS], hun jaren in weelde.” Onze eigen geestelijke welvaart gebiedt dat wij altijd de welvaart van Gods organisatie moeten zoeken, terwijl wij voor de onkreukbaarheid er van bidden: „Bidt voor de vrede van Jeruzalem; zij die u liefhebben, zullen voorspoedig zijn. Vrede zij binnen uw muren, en voorspoed binnen uw paleizen. In het belang van mijn broederen en metgezellen, zal ik nu zeggen: Vrede zij in u. Ter wille van het huis van Jehovah onze God zal ik uw voordeel zoeken.” — Ps. 122:6-9, AS.
21. Waarop moeten wij ons verlaten en waarnaar moeten wij luisteren om blijvend in de voorspoed te delen?
21 Wij kunnen nooit in onze eigen kracht of door onze eigen wijsheid succes hebben. Wanneer wij tegenover toestanden en gebeurtenissen staan die onze voorspoed als Gods volk bedreigen, moeten wij ons eenvoudig op Jehovah’s kracht verlaten, terwijl wij ons zelf aanmoedigen dit te doen door ons zijn wonderbaarlijke daden die in zijn Woord staan opgetekend, en ook zijn daden die hij in vervuiling van zijn profetieën tegenover ons heeft verricht, in gedachten te brengen. Als wij blijven voortmarcheren naar de eindstrijd, terwijl wij Jehovah’s lof zingen, moeten wij geloof in zijn profetieën voor onze toekomst aan de dag leggen. Het zijn bezielende profetieën. Zijn theocratische Koning spoort ons aan: „Gelooft in zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn” (2 Kron. 20:20, NBG). Wij hebben de leiding en aanmoediging van zijn profetieën nodig, welke hij ons in deze tijd van crisis duidelijk maakt. Toen de herstelde natie Israël, het huis van Jehovah, hun God, herbouwde, werden zij grotelijks vooruitgeholpen door zijn profeten, wier geschriften wij thans in ons bezit hebben, en over deze hulp staat geschreven: „De oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggaï en Zacharia, den zoon van Iddo” (Ezra 6:14). Wij zijn eveneens druk bezig met een wederopbouwwerk betreffende de zuivere aanbidding van de levende en waarachtige God. Het getuigt van onze kant van wijsheid wanneer wij naar Gods profeten luisteren, die door middel van zijn Woord tot ons spreken. Daarom is het voor ons noodzakelijk de profetieën persoonlijk te bestuderen en daarheen te gaan waar wij ze kunnen horen bespreken, op vergaderingen in onze Koninkrijkszalen of op onze zone- en districtsvergaderingen en op nationale en internationale vergaderingen. Indien wij er acht op slaan, dan verkrijgen wij hierdoor de verzekering dat wij zullen voortgaan voorspoed te hebben in de goddelijke dienst.
22. Wat moeten wij trachten te bevorderen om voorspoedig te zijn, en waarom?
22 Indien wij altijd op de bevordering van Gods Woord en Koninkrijk uit zijn, zullen wij voorspoedig zijn, want zijn Woord zal nimmer ledig tot hem wederkeren, maar hij zegt: „Het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe ik het zende” en, ’aan de uitbreiding van zijn koninkrijk zal geen einde zijn.’ — Jes. 55:11; 9:7, KJ.
NOG MEER WERK WAARIN MEN EEN AANDEEL KAN HEBBEN
23, 24. Waarom is het gebed voor redding dat de psalmist opzendt, in ons geval nog niet volledig verhoord?
23 Het werk dat vóór de oorlog van Armageddon moet worden verricht, is nog niet gedaan. Onze redding is nog niet volledig. Er zijn ontelbare andere schapen, die nog ver van Jehovah’s Goede Herder af zijn en die hulp tot redding nodig hebben. Onze gebeden moeten tot God opstijgen en ze moeten zich verruimen en niet alleen in het belang van onze eigen redding worden opgezonden doch er moet ook voor de redding van deze andere schapen worden gebeden. Het is toepasselijk dat het gebed dat de psalmist als besluit opzendt, in deze tijd door ons wordt gebeden: „Red ons, o Jehovah onze God, en vergader ons uit het midden der natiën, om uw heilige naam te danken, en om in uw lof te zegevieren. Gezegend zij Jehovah, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. En laten alle mensen Amen zeggen. Looft gij Jehovah.” — Ps. 106:47, 48, AS.
24 De Goede Herder moet nog vele andere schapen verzamelen. Zij worden in alle natiën aan Babylon gevangengehouden door onwetendheid en vrees, maar heel diep in hun hart verlangen zij er naar in de voorspoed van Jehovah’s uitverkorenen te delen en zich in de blijdschap van zijn natie te verheugen. Het gebed waarin wij God er om vragen ONS te redden en ONS (niet slechts mij) uit de natiën te verzamelen om; zijn heilige naam te danken en te zegevieren door hem te loven, is niet volledig verhoord totdat wij, overeenkomstig Gods wil, voor hun bevrijding hebben gewerkt.
25. (a) Wat moeten wij doen ten einde ons zelf niet tegen te spreken wanneer wij op alle mensen een beroep doen amen te zeggen? (b) Waarom kunnen wij, ja, moeten wij, vrijgevig zijn in onze voorspoed?
25 Wij spreken ons zelf tegen wanneer wij op alle mensen een beroep doen de zegen die wij van Jehovah onze God ontvangen, te beamen en hun dan niets over hem laten horen en weten en hen niet in het belang van hun bevrijding met zijn theocratische organisatie onder Christus in aanraking laten komen. Komt dan naar voren. Laten zij ons zien en horen als zijn getuigen en laten zij onze geestelijke voorspoed gadeslaan en een overweldigend verlangen koesteren er in te delen. Onze houding jegens hen moet zoals die van de psalmist zijn, die zeide: „Laat hen die mijn rechtvaardige zaak begunstigen, van vreugde luid roepen, en blij zijn; ja, laat hen voortdurend zeggen: Jehovah worde verheerlijkt, die behagen schept in de voorspoed van zijn dienstknecht” (Ps. 35:27, AS). De voorspoed waarmede hij ons heeft gezegend, is overvloedig genoeg dat de grote schare andere schapen er in kan delen, ongeacht hoe groot hun aantal is. Wij kunnen het ons veroorloven vrijgevig, mild te zijn. Door onze welvaart onzelfzuchtig met anderen te delen, zullen wij de voorspoed van Gods zichtbare organisatie steeds zien toenemen, ondanks de steeds slechter wordende toestand in de wereld. Totdat wij de nieuwe wereld hebben bereikt, zullen wij tezamen met Jehovah’s gehele volk onze blijdschap in hem doen toenemen. Daarom sluiten wij ons bij de psalmist aan door tot ons zelf en tot anderen te zeggen: „Looft gij Jehovah.”