Psalmen

„Vanwaar zal mijn hulp komen?”

WAAR zoekt u in een tijd van grote benauwdheid hulp? Bij dezelfde bron als de psalmist? Deze psalmdichter uit de oudheid verklaarde: „Ik zal mijn ogen opheffen naar de bergen. Vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp komt van Jehovah, de Maker van hemel en aarde.” — Ps. 121:1, 2.

Toen deze woorden werden opgetekend, bevond het heiligdom van de Allerhoogste God zich in Jeruzalem. Die stad was derhalve, in zinnebeeldig opzicht, zijn verblijfplaats. Daarom hief de psalmist zijn ogen op naar de bergen, klaarblijkelijk de bergen van Jeruzalem, en riep hij tot de grote Schepper, Jehovah, om hulp. — 1 Kon. 8:30, 44, 45; Dan. 6:10.

Vervolgens gaf de psalmist uiting aan zijn rotsvaste geloof in Gods vermogen de nodige hulp te verschaffen: „Hij kan onmogelijk toelaten dat uw voet wankelt. Degene die u behoedt, kan onmogelijk slaperig zijn. Zie! Hij zal niet slaperig zijn, noch in slaap vallen, Hij die Israël behoedt” (Ps. 121:3, 4). Het is gewoon onmogelijk voor de Almachtige om toe te laten dat degenen die naar hem opzien, wankelen of zo diep vallen dat zij niet meer opgericht kunnen worden. Hij zal hen als zijn goedgekeurde dienstknechten staande houden. Er bestaat geen gevaar dat hij hen tijdens een periode van slaperigheid of slaap in de steek zal laten. De Allerhoogste is altijd in het zenit of op het toppunt van zijn vermogen om hulp te verschaffen en is zich volledig bewust van alles wat er gebeurt. Hij is nooit slaperig en ook slaapt hij nooit. Daarom zijn degenen die hij behoedt, veilig.

De psalmist zegt verder: „Jehovah behoedt u. Jehovah is uw schaduw aan uw rechterhand. Overdag zal de zón u niet steken, noch de maan des nachts. Jehovah zelf zal u behoeden voor alle rampspoed. Hij zal uw ziel behoeden. Jehovah zelf zal uw uitgaan en uw ingaan behoeden, van nu aan en tot onbepaalde tijd.” — Ps. 121:5-8.

Wanneer Jehovah mensen behoedt, is hij als een beschermende schaduw die hen tegen de brandende stralen van de zon beschut. Hij is aan de rechterhand, de beste hand. Dit is veelbetekenend, want in de oudheid werd in de oorlogvoering het zwaard gewoonlijk met de rechterhand gehanteerd, zodat die hand niet beschermd werd door het in de linkerhand gehouden schild. Bescherming werd gewoonlijk verschaft door een loyale vriend, die rechts van de strijder stond. Net als zo’n betrouwbare vriend voorziet Jehovah in ’schaduw aan de rechterhand’.

Wanneer Jehovah iemand behoedt, zal die persoon worden bewaard voor tegenspoed die te vergelijken is met een zonnesteek overdag en ijzige kou ’s nachts, als de maan aan de hemel te zien is. Jehovah zal zijn dienstknechten in feite behoeden voor alle rampspoeden die hen blijvende schade zouden kunnen berokkenen. Zowel nu als in de toekomst zal Jehovah die bescherming verschaffen wanneer zijn dienstknecht zijn huis verlaat en wanneer hij daarin terugkeert.

Daarom behoeft niemand van degenen die Jehovah tot hun Helper hebben, ook maar enigszins bang te zijn. Zij kunnen weliswaar moeilijkheden ondervinden en zelfs een gewelddadige dood onder de ogen moeten zien. Zolang zij echter voor hulp naar hun Schepper opzien, zal hij hen behoeden voor alles wat hen geestelijk te gronde zou kunnen richten. Zij zullen dus als zijn goedgekeurde dienstknechten onwrikbaar standhouden.