Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w69 15/2 blz. 111-115
  • De wedergeboorte van de gelukkige natie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De wedergeboorte van de gelukkige natie
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN NATIE „IN ÉÉN KEER GEBOREN”
  • HET GELUK VERBREIDT ZICH
  • Het geluk van de „natie wier God Jehovah is”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Redenen voor nationaal geluk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Gelukkig, Jehovah’s volk te mogen zijn
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • De genezing der natiën is nabijgekomen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
w69 15/2 blz. 111-115

De wedergeboorte van de gelukkige natie

1. Wie zijn gebelgd over het feit dat God een „natie” heeft, en welke pogingen zijn er gedaan om die natie van God te verdelgen?

SATAN de Duivel en zijn wereldlijke organisatie zijn gebelgd over het feit dat God een „natie” op aarde zou hebben die naar zijn naam wordt genoemd en die Jehovah als God aanbidt. Zoals profetisch in Psalm 83:5 4 wordt bekendgemaakt, hebben de vijanden van de natie wier God Jehovah is, tot medesamenzweerders gezegd: „Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan den naam van Israël niet meer wordt gedacht.” Zowel de bijbelse als de wereldlijke geschiedenis vermeldt hoe de vijanden, waaronder zelfs vooraanstaande leden van het natuurlijke Israël, in de eerste eeuw van het bestaan van het geestelijke Israël geprobeerd hebben het uit te roeien. Ondanks de hevige vervolging en de pogingen hen uit te roeien, is het volk van het geestelijke Israël in leven gebleven en blijven bestaan als een natie die uitzonderlijk gelukkig was omdat de God die zij aanbaden en dienden, Jehovah was.

2. Hoe schenkt datgene wat in 537 v.G.T. is gebeurd ons vertrouwen in Jehovah’s macht en vermogen om zijn volk wanneer maar ook te redden?

2 Alle vijanden in de hemel en op aarde kunnen Jehovah’s natie eenvoudig niet wegvagen. Wanneer de vijanden er ogenschijnlijk in zijn geslaagd dat te doen, kan de Almachtige God Jehovah zelfs een natie doen herleven, als dat nodig mocht zijn! Dacht de wereld van de zesde eeuw vóór onze gewone tijdrekening dat zo iets onmogelijk was? Hadden ze ooit zo iets gehoord? Hadden ze ooit tevoren iets dergelijks gezien? Neen! En toch zagen zij in het jaar 537 v.G.T. de herleving, de wedergeboorte, van de enige natie destijds wier God Jehovah was, precies zoals dit in Jesaja 66:7, 8 was voorzegd. Deze God kon het wonder herhalen, en hij heeft dat ook gedaan. Doordat hij het toeliet, konden de vijanden — joden en heidenen — in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening het Hoofd en de Koning van de „heilige natie” van het geestelijke Israël ter dood brengen, maar op de derde dag (16 Nisan 33 G.T.) wekte de God van deze natie hem uit de doden op en verhief hij hem daarna tot macht in de hemel. Op de vijftigste dag sedert de opwekking van de Koning gaf Jehovah God hem een pasgeboren natie, het geestelijke Israël, „het Israël Gods”, en hij deed dit door de getrouwe discipelen van Jezus Christus op aarde te Jeruzalem door middel van zijn heilige geest te verwekken. De vijanden stonden verslagen!

3. (a) Op wie doelde Jezus toen hij in Matthéüs 21:43, 45 over een „natie” sprak, en welke vruchten heeft die natie voortgebracht? (b) Hoe zijn de natiën deze „natie” gezind?

3 Dit is de natie waarop Jezus Christus doelde toen hij tot de Farizeeën en overpriesters van Jeruzalem zei: „Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt” (Matth. 21:43, 45). Vanaf het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. heeft deze begunstigde „natie” de vereiste vruchten voortgebracht door het koninkrijk Gods bekend te maken, dat niet David als koning heeft maar de koninklijke afstammeling van David, namelijk Jezus Christus, die thans tot Jehovah’s rechterhand is verhoogd (Hand. 2:36; 8:12; 14:22; 19:8; 20:25; 28:23, 30, 31). Doordat deze „heilige natie” van het geestelijke Israël de vruchten van het koninkrijk Gods voortbrengt, is ze een voorwerp van haat voor alle heidense natiën en volken, zelfs voor de natiën van de christenheid (Matth. 10:22; 24:9). Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen dat deze haters van het koninkrijk Gods de natie die de vruchten ervan voortbrengt, proberen te vernietigen!

4, 5. (a) Wie brachten in 607 v.G.T. en in deze twintigste eeuw een noodlottige slag toe aan Gods natie? (b) Hoe werd in het officiële tijdschrift van het opgedragen overblijfsel van de door de geest verwekte christenen ingezien dat zij een natie onder Jehovah vormden?

4 In het jaar 607 v.G.T., bij de vernietiging van Jeruzalem en de verwoesting van het land van Juda, werd de natie wier God Jehovah was een noodlottige slag toegebracht door het oude Babylon, dat haat tegen deze natie koesterde. Maar in deze twintigste eeuw van onze gewone tijdrekening, tijdens de weeën van de Eerste Wereldoorlog, was het Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, en haar politieke minnaars die de huidige natie wier God Jehovah is een schijnbaar noodlottige slag toebrachten. Hier, midden in onze eigen moderne wereld, was een overblijfsel van opgedragen, gedoopte, door de geest verwekte christenen die ijverig de bijbel bestudeerden en inzagen dat zij een geestelijke natie vormden. In de tweede uitgave (die van augustus 1879, in het Engels) van hun officiële tijdschrift beleden zij dat Jehovah hun God was, doordat er op bladzijde 4 stond: „Wij geloven dat ’Zion’s Watch Tower’ JEHOVAH als ondersteuner heeft, en daar dit zo is, zal er nooit aan mensen om ondersteuning gevraagd of verzocht worden.” In de uitgave van 15 augustus 1893 (Engels) van hun officiële tijdschrift erkenden zij dat zij een natie waren; daarin stond:

5 „’Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een eigen volk, opdat gij de lof zoudt verkondigen van hem die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.’ — 1 Petr. 2:9. . . . Waarlijk, zo’n volk, zo’n natie, zijn wij onder Christus Jezus, onze Koning, en wij hebben inderdaad maar voor één ding belangstelling: voor de belangen van de waarheid betreffende de oprichting van Christus’ koninkrijk op de gehele aarde. Onze nationale politiek is agressief en beoogt de volledige onderwerping van elke andere macht; maar het doel ervan is, in tegenstelling tot dat van alle andere eerzuchtige machten, . . . de vestiging van universele vrede en geluk. Elke trouwe burger van deze natie heeft er bijzonder veel belangstelling voor. . . .” — Bladzijden 250, 251, onder de titel „Een eigen volk”.

6. Door welk standpunt dat door deze geestelijke natie werd ingenomen, werd aangetoond dat zij zich met geheel hun ziel voor de belangen van Gods koninkrijk inzetten?

6 Trouw aan het feit dat zij de natie van het geestelijke Israël vormen, hebben de leden van dit opgedragen overblijfsel zich, net als Jezus Christus en zijn twaalf apostelen, ervan weerhouden een deel van deze wereld te zijn (Joh. 15:19; 17:14-16; Jak. 1:27). Om die reden hebben zij geweigerd met de natiën enig aandeel te hebben aan de Eerste Wereldoorlog, door geen vleselijke wapens op te nemen en zich neutraal te verklaren. Door middel van het officiële tijdschrift en andere publikaties van de Watch Tower Bible & Tract Society hebben zij naar het jaar 1914 gewezen als het jaar waarin, zoals door de bijbel wordt aangegeven, de „tijden der heidenen” zouden eindigen en Christus’ koninkrijk tot volledige macht zou komen; en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in dat zelfde jaar bevestigde hun schriftuurlijke overtuiging. Zij hebben gepredikt dat daarna alle natiën van deze wereld hun Armageddon zouden krijgen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” en totaal vernietigd zouden worden. Christus’ koninkrijk was derhalve de enige hoop voor de mensheid.

7. Welke vervolging bracht Babylon de Grote over deze heilige natie, en hoe bezag ze de aangelegenheid?

7 Doordat de leden van het kleine overblijfsel van de „heilige natie” van het geestelijke Israël tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914–1918) deze handelwijze volgden, werden zij, precies zoals Jezus in zijn profetie over het besluit van dit samenstel van dingen had voorzegd, „ter wille van [Jezus’] naam voor alle natiën voorwerpen van haat” (Matth. 24:3-9). Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, zette haar politieke minnaars ertoe aan handelend op te treden tegen het overblijfsel van de natie wier God Jehovah is. Ook werd er een beroep gedaan op de geest van nationalistisch patriottisme om de mensenmassa’s en de wettelijke gerechtshoven van het land in vuur en vlam te zetten. Er werd een hevige vervolging ontketend. In verscheidene natiën werd het overblijfsel van regeringswege op verschillende manieren onderdrukt, zelfs zozeer dat deze Internationale Bijbelonderzoekers verboden werden en de lectuur van het Wachttorengenootschap, die zij gebruikten bij het bestuderen van Jehovah’s geschreven Woord, geheel of gedeeltelijk verboden werd. Ten slotte, toen tegen het hoogtepunt en tevens het einde van de wereldoorlog in 1918 de president zelf, de secretaris-penningmeester en nog twee leden van de redactie, alsmede drie andere vooraanstaande figuren van de Watch Tower Bible & Tract Society in de federale strafgevangenis zaten en tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld waren, dacht Babylon de Grote dat ze voor altijd over deze „natie wier God Jehovah is” had gezegevierd!

EEN NATIE „IN ÉÉN KEER GEBOREN”

8. (a) Wat was Babylon de Grote, toen ze dacht dat aan deze natie de genadeslag was toegebracht, vergeten? (b) Welke dramatische wedergeboorte vond er in 1919 plaats, en wat gebeurde er daarna?

8 Bezien vanuit het standpunt van Babylon de Grote en haar politieke minnaars was de „natie wier God Jehovah is” de genadeslag toegebracht. Maar zij vergaten of zagen over het hoofd wat deze God destijds in het jaar 537 v.G.T. had gedaan. Zij meenden of geloofden niet dat deze zelfde God dat weer kon doen, als een laatste en volledige vervulling van Jesaja 66:7, 8 (NW). Maar hij deed het wel! Direct het jaar daarop, het eerste naoorlogse jaar, 1919, waren Babylon de Grote en haar politieke minnaars getuige van de wedergeboorte van de „natie wier God Jehovah is”, welke wedergeboorte „in één keer” geschiedde, terwijl terzelfder tijd haar „land” van religieus bestaan en activiteit als „op één dag” werd voortgebracht! Plotseling werden die dynamische vooraanstaande vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap uit de gevangenis vrijgelaten, om daar nooit weer onder valse aanklachten terug te keren. De internationale organisatie werd weer opgebouwd, het eerste naoorlogse internationale congres werd te Cedar Point, Ohio, gehouden, en er werd een nieuw tijdschrift uitgegeven als aanvulling op het tijdschrift The Watch Tower, dat nog steeds werd uitgegeven. Op dramatische wijze, alsof zij uit de doden verrezen, stapten de leden van het vervolgde overblijfsel van de „natie wier God Jehovah is” onbevreesd op het wereldtoneel.

9. (a) Wie waren nu gelukkig over de wedergeboorte van deze natie? (b) Wie was ongelukkig en ondervond een grote val?

9 Opnieuw bevond het overblijfsel zich, door de nieuw leven schenkende kracht van Gods uitgestorte geest, op het toneel en brachten zij volop de vruchten van het koninkrijk Gods voort, terwijl zij van die tijd af bekendmaakten dat dit koninkrijk aan het einde van de tijden der heidenen in 1914, in de hemel aan de macht gekomen was. O hoe gelukkig kon de „natie wier God Jehovah is” zijn, niet alleen het overblijfsel ervan dat nog in het vlees op aarde was, maar ook de Koning ervan, Jezus Christus, en de andere uit de doden opgewekte leden van de „heilige natie” in de hemel! (Ps. 33:12, NW). Maar hoezeer had Babylon de Grote, met inbegrip van de christenheid, reden om ongelukkig te zijn over dit krachtige bewijs dat zij uit haar positie van macht over Jehovah’s „natie” gevallen was en onder zijn ongunstige oordeel was gekomen, welk oordeel binnenkort voltrokken zal worden en haar volledige vernietiging zal beduiden! Net als haar prototype uit de oudheid, dat in 539 v.G.T. voor Cyrus de Grote viel, moet ook Babylon de Grote gevallen zijn, want anders had het overblijfsel van de „natie wier God Jehovah is” in het jaar 1919 niet vrij kunnen heengaan (Openb. 14:8). Hoe gelukkig kan de herboren natie over deze val van Babylon de Grote zijn!

10. Welk grote geluk wacht alle 144.000 leden van die herboren natie, zowel thans als in de toekomst?

10 Sinds die wedergeboorte van de „natie” en haar bevrijding uit Babylon de Grote in 1919, is het aantal leden van het overblijfsel toegenomen, tot groot geluk van de natie. Haar God Jehovah heeft vooraf bepaald dat het totale aantal van haar burgers 144.000 leden moet bedragen plus de Koning Jezus Christus in de hemel (Openb. 7:4-8; 14:1-3). Die natie van het geestelijke Israël zal inderdaad gelukkig zijn wanneer het overblijfsel ervan dat nog op aarde is zijn loopbaan getrouw beëindigt en met alle andere leden van de natie in de hemel verenigd wordt, en dan zullen alle 144.000 leden in heerlijkheid met hun Koning Jezus Christus regeren, ter rechtvaardiging van de universele soevereiniteit van hun God en tot eeuwige zegening van alle families der aarde, van zowel de levenden als de doden. Maar zelfs thans, nu het overblijfsel van de „natie wier God Jehovah is” in deze „tijd van het einde” van de in radeloze angst verkerende heidense natiën nog op aarde is, heeft het ongeëvenaarde redenen om gelukkig te zijn. Het doet er liefdevol pogingen voor dit geluk met anderen te delen.

HET GELUK VERBREIDT ZICH

11. Wie hebben zich nu met die natie verbonden, en wat zijn zij geworden?

11 Steeds meer personen van de bedroefde mensheid doen stappen om in dit geluk te delen, het enige ware geluk dat thans op aarde bestaat. Vooral sinds het jaar 1935 is de „grote schare”, die in Openbaring 7:9-17 voorzegd is, ermee opgehouden een deel van deze wereld te zijn en hebben de leden ervan zich verbonden met de natie van het geestelijke Israël (Zach. 8:20-23). Zij zijn als ’vreemdelingen’ geworden die in de „steden” van het geestelijke Israël wonen en zich in de voordelen verheugen die het afwerpt aldus bij hen te wonen (Ex. 20:10). Daar er omtrent deze „grote schare” is voorzegd dat ze geen van tevoren bepaald aantal heeft, is het aantal ervan tot nu toe jaar na jaar gestadig blijven toenemen. Te zamen met de natie van het geestelijke Israël zijn zij als „één kudde” onder „één herder”, Jezus Christus, de Koning, geworden. — Joh. 10:16.

12. Van wie kan er met het oog op het grote geluk van zowel de geestelijke natie als de „grote schare”, naar waarheid worden gezegd dat hij hun beider God is, en hoe aanbidden zij hun God?

12 Wat een geluk blijven zij allen te zamen smaken, ondanks de slechter wordende toestanden onder de heidense natiën! Doordat de leden van deze „grote schare” zich als volgelingen van Jezus Christus volledig hebben opgedragen en in water zijn gedoopt, hebben zij dezelfde God als de natie van het geestelijke Israël, namelijk Jehovah. De christelijke apostel Paulus noemde hem de „gelukkige” of „gelukzalige” God, en waarom zouden zijn aanbidders op aarde dus niet met Hem gelukkig zijn? (1 Tim. 1:11, NW, KB, PC). Als zij niet gelukkig waren, zou het met het oog op Psalm 33:12 en 144:15 twijfelachtig zijn dat Jehovah hun God was. Er schuilt geen geluk in een blindelings aanbidden van valse, demonische goden, maar wat een reden om gelukkig te zijn, bezit iemand die de enig levende en ware God als het voorwerp van zijn exclusieve aanbidding en toewijding heeft! Wat een voorrecht hem met „geest en waarheid” te aanbidden!

13. Welk extra geluk staat Gods volk in de naaste toekomst te wachten?

13 Tot zijn natie van het geestelijke Israël zegt Jehovah: ’Gij zijt mijn getuigen’ (Jes. 43:10-12). Wat heeft de „grote schare”, als metgezellen van de natie, een extra reden om gelukkig te zijn door eveneens van Jehovah te mogen getuigen! Als Babylon de Grote, met inbegrip van de christenheid, binnenkort met al haar valse goden vernietigd wordt, hoe gelukkig zullen deze getuigen dan zijn dat zij het voorrecht hebben gehad getuigenis af te leggen van de ware en onsterfelijke God Jehovah, die dan zal zegevieren over zijn oude vijand, het wereldrijk van valse Babylonische religie! Dan zal het de tijd zijn om Halleluja! te roepen. — Openb. 19:1-3.

14. Wat is sinds het einde van de tijden der heidenen de inhoud van het goede nieuws geweest, en wat doen Jehovah’s getuigen in dit verband, ondanks vervolging?

14 Aan het eind van de tijden der heidenen in 1914 werd het lang beloofde Messiaanse koninkrijk van Jehovah God in de hemel geboren (Openb. 12:5-9). Sindsdien heeft deze wereld geen goed nieuws verschaft, maar de hemelse Vader van het pasgeboren koninkrijk heeft zijn natie en haar medeaanbidders het beste nieuws verschaft dat de mensheid ooit heeft gehoord, „dit goede nieuws van het koninkrijk”, het pasgeboren koninkrijk. Hoe gelukkig zijn zij, niet alleen dat zij dit goede nieuws bezitten, maar ook dat hun de eer en het voorrecht te beurt valt Jezus’ profetie te vervullen en dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele aarde tot een getuigenis te prediken, voordat in Armageddon het einde van dit samenstel van dingen komt! (Matth. 24:14; Mark. 13:10). Wat geeft het dat dit internationale vervolging over hen brengt? Zoals Jezus in zijn bergrede zei, is het feit dat zij om deze reden vervolgd worden, voor hen een reden tot geluk (Matth. 5:11, 12). Deze vervolging zal spoedig eindigen met het gewelddadige einde van al hun vervolgers!

15. Wat kunnen wij, uit werkelijke waardering, met de psalmist zeggen?

15 De zekere verwachtingen die vlak voor ons liggen, zijn daarom bijzonder verblijdend. Toch bevinden wij ons ook thans in ons geestelijk paradijs in een gelukkige aardse staat. Wij weten dit. Wij bemerken dit. Het is geen zelfbedrog. Wij kunnen daarom uit werkelijke waardering die in ons hart opwelt voor onze God en zijn regerende Koning Jezus Christus, vreugdevol met de psalmist uitroepen: „Gelukkig de natie wier God Jehovah is.” — Ps. 33:12, NW.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen