Wat betekent de spreuk?
„DE RECHTVAARDIGE zorgt voor de ziel van zijn huisdier, maar de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed”, zegt de spreuk. — Spr. 12:10.
Een rechtvaardig persoon heeft respect voor Gods gehele schepping. Hij weet ook dat dieren ten dienste en tot genoegen van de mens werden geschapen en derhalve als vrienden van de mensheid behandeld moeten worden. Als gevolg van ’s mensen zondigheid en wreedheid en ook doordat de mens het evenwicht in de natuur verstoord heeft, is een klein percentage van de dieren kwaadaardig of, zoals soms wordt gezegd, een pest geworden. Een rechtvaardig persoon tracht echter de behoeften en gevoelens van de dieren te weten te komen, vooral van zijn huisdieren, wier leven hij als een waardevol bezit zal behoeden. Dit wil niet zeggen dat hij van mening is dat ze net zo denken en voelen als mensen, maar het betekent wel dat ze een vriendelijke behandeling verdienen.
Onder de Mozaïsche wet werden dieren tegen wrede behandeling beschermd, terwijl ze zelfs in de sabbatwetten werden opgenomen, krachtens welke het hun werd toegestaan gedurende het sabbatjaar te eten wat vanzelf op het veld van de boer groeide (Lev. 25:6, 7). Een stier mocht niet gemuilband worden zodat hij niet wat van het graan kon eten dat hij met aanwending van zijn krachten dorste (Deut. 25:4). Een man die een vogelnest vond, mocht de eieren of de jonge vogels nemen, maar hij mocht niet eveneens de moeder nemen, waardoor hij het hele geslacht zou uitroeien en een eind zou maken aan de geslachtslijn (Deut. 22:6, 7). Dat Jehovah de dieren niet vergeet, blijkt ook uit het feit dat hij ze ten tijde dat Ninevé in gevaar verkeerde vernietigd te worden, speciaal tegenover Jona vermeldde. Hij zei tegen Jona: „Moest ik, van mijn kant, geen deernis gevoelen met Ninevé, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die volstrekt het verschil niet weten tussen hun rechterhand en hun linker, benevens veel huisdieren?” Jona 4:11.
De Septuagintavertaling vertolkt het laatste gedeelte van deze spreuk als volgt: „De ingewanden van de goddelozen zijn onbarmhartig.” De „ingewanden”, waardoor de diepste emoties op het gebied van deelneming en mededogen worden vertegenwoordigd, zijn bij de goddeloze ongevoelig, wreed. Hij vertoont wat een „onmeedogend mededogen,’ genoemd zou kunnen worden, zoals zo vaak gezien wordt onder mensen wier woorden en daden onthullen dat er van geen waar gevoel of werkelijke resultaten sprake is. Het mededogen of de barmhartigheid van een goddeloze is hooguit een wreedheid, gebaseerd op zelfzuchtige motieven of beginselen. Zo hebben wij bijvoorbeeld gezien hoe goddeloze dictators hun beste vrienden en ondersteuners om het leven brachten en hen als het ware opofferden om hun eigen macht te behouden of te doen toenemen. Of zij doen, onder het voorwendsel dat zij de bevolking of de staat beschermen, een aanval op de ordelievendste mensen in hun natie (de ware christenen die daar op een neutrale en vreedzame wijze vertoeven), ten einde een „zondebok” te hebben of bepaalde invloedrijke religieuze of politieke elementen, of zelfs hun eigen ego, te behagen. En zij doen dit ondanks het feit dat zij weten dat deze christenen geen bedreiging vormen voor de vrede of zekerheid van de natie. Dit was ook de houding die de Farizeeën ten opzichte van Jezus en het gewone volk aannamen. — Joh. 11:47-50; 12:9, 10; 7:49.
EEN WAARDEVOLLE PRIJS VERSPILD
„Waarom toch is er in de hand van een verstandeloze de prijs om wijsheid te verwerven, terwijl hij geen hart heeft?” — Spr. 17:16.
Met de „verstandeloze” wordt hier niet iemand bedoeld wie het slechts aan onderwijs ontbreekt of die onwetend is, maar iemand die zich niet bewust is van zijn geestelijke nood. Om wijsheid te verwerven, heeft men „hart” — een juiste beweegreden, liefde voor ware wijsheid en het verlangen waar inzicht te verwerven — nodig. Alle mensen bezitten in zeker opzicht de „prijs” om wijsheid te verwerven, want God is jegens iedereen edelmoedig. „Hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matth. 5:45). De „prijs” duidt niet op geld, maar op de dingen die God aan iedereen heeft gegeven — een geest om mee te denken, zintuigen om inlichtingen in zich op te nemen en de mogelijkheid ware wijsheid te verwerven. De persoon heeft in wezen de schepping om naar te kijken, de geschapen dingen die de onzichtbare eigenschappen van God kenbaar maken (Rom. 1:18-20). Ook kan hij goede ouders of ware vrienden of anderen in zijn omgeving hebben die wijsheid van God onder zijn aandacht brengen.
De verstandeloze heeft echter geen hart voor het verkrijgen van inzicht. Zijn geest of verstand houdt zich met zijn eigen aangelegenheden bezig, dingen die niet werkelijk belangrijk zijn. In Spreuken 17:24 wordt in dit verband gezegd: „Wijsheid staat de verstandige voor ogen, maar de ogen van de verstandeloze zijn aan het uiteinde der aarde.” De geest van de verstandeloze dwaalt ongestadig van het ene onderwerp naar het andere onderwerp, en datgene wat het minst belangrijk is, interesseert hem. Aldus wordt de „prijs” — de mogelijkheden, het vermogen en de gelegenheden die hij bezit, die soms meer zijn dan in het geval van iemand die ’hart heeft’ — verspild, weggegooid.
DE RECHTVAARDIGEN LEVEN SLECHTS DOOR GODS ONVERDIENDE GOEDHEID
In Spreuken 11:31 staat: „Zie! De rechtvaardige — op aarde zal hij vergelding ontvangen. Hoeveel te meer dan de goddeloze en de zondaar!”
De uitdrukking „Zie!” vestigt de aandacht op een belangrijke waarheid die beschouwd moet worden. Zoals Salomo in Prediker 7:20 verklaart, is er „geen mens rechtvaardig op de aarde, die voortdurend doet wat goed is en niet zondigt”. Niemand heeft enige eigen verdienste, maar Gods onverdiende goedheid is met degenen die hem oprecht dienen (1 Petr. 3:12). De rechtvaardige doet er derhalve moeite voor goed te doen, maar soms struikelt hij, en dan is het beginsel dat ’een mens oogst wat hij heeft gezaaid’ van toepassing (Gal. 6:7). De rechtvaardige zal de „vergelding” voor zijn fouten ontvangen in de vorm van streng onderricht, waardoor hij wordt geholpen zich te herstellen, ten einde op de weg ten leven te blijven. Aangezien het waar is dat een rechtvaardige een „vergelding” ontvangt voor onopzettelijke dwalingen, verdient een goddeloze, die het opzettelijk verkiest een slechte weg te bewandelen en die geen berouw heeft of er geen moeite voor doet zich tot de weg der rechtvaardigheid te wenden, beslist een zwaardere straf en zal zijn slechtheid hem ’vergolden’ worden. Deze spreuk wordt in de Septuagintavertaling als volgt vertolkt: „Indien de rechtvaardige nauwelijks wordt gered, waar zal de goddeloze en de zondaar dan verschijnen?” In 1 Petrus 4:17, 18 heeft de apostel Petrus klaarblijkelijk de Septuaginta aangehaald. Petrus zegt daar dat het oordeel bij het huis van God begint, en zegt dan: „Als het nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn? ’En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?’”