-
Bouw een goede naam op bij GodDe Wachttoren 1981 | 15 mei
-
-
Bouw een goede naam op bij God
„Een goede naam gaat de fijnste olie te boven, de sterfdag de dag der geboorte.” — Pred. 7:1, Petrus-Canisiusvertaling.
1. Wat bouwt iedereen voor zichzelf op, en wat bezorgen wij anderen soms?
IEDEREEN brengt bíj datgene wat hij doet, nog iets anders tot stand, zelfs iemand die niets doet. Een man die prachtige meubels maakt, bouwt daarbij een naam op als een bekwaam vakman. Een vrouw die heerlijke maaltijden bereidt, bouwt hierdoor een naam op als een goede kokkin. Een derde persoon doet niets en bouwt een naam op als iemand die lui is. Iedereen bouwt voor zichzelf een naam op. Soms bezorgen wij anderen een naam. Saul en zijn metgezellen veroorzaakten met hun laster dat David een slechte naam kreeg. Door zijn psalmen zorgde David ervoor dat God een goede naam kreeg. Jehovah stelde David in staat een goede naam voor zichzelf op te bouwen. Sommigen die beweren God te vertegenwoordigen, bezorgen hem, door hun religieuze leugens en immorele daden, een slechte naam. Ware aanbidders zorgen er door hun woorden en daden voor dat God een goede naam krijgt, terwijl zij hierdoor tevens voor zichzelf een goede naam opbouwen bij Jehovah God. — Ps. 64:1-6; 1 Kron. 17:8; Ezech. 36:20-23.
2. Welke schijnbaar vreemde verklaring staat in Prediker, en welke raad wordt er vervolgens gegeven?
2 Er staat in het bijbelboek Prediker een vers waarin naar de mening van sommige lezers een bijzonder vreemde verklaring voorkomt: „Een goede naam gaat de fijnste olie te boven, de sterfdag de dag der geboorte.” Hoe is dit mogelijk? Hoe kan de dood beter zijn dan het leven? Als u mocht kiezen, zou u het dan niet prettiger vinden dat uw leven begon dan dat het einde ervan in zicht zou komen? Laten wij dit vers nog eens lezen, te zamen met de verzen die erop volgen:
„Een goede naam gaat de fijnste olie te boven, de sterfdag de dag der geboorte. Beter gaat men naar een huis, waar men rouwt, dan naar een huis, waar feest wordt gevierd. Want dit is het einde van iederen mens; iedere levende neme het ter harte. Beter te treuren dan te lachen; want een bedrukt gelaat wekt medelijden. Het hart der wijzen is in het huis, waar men rouwt; het hart der dwazen in het huis van de vreugd. Beter te luisteren naar de berisping der wijzen, dan te horen naar het lied van de dwazen. Want zoals het knetteren der doornen onder de ketel, zo is het lachen der dwazen; beide zijn ijdel.” — Pred. 7:1-6, „Petrus-Canisiusvertaling”.
3. (a) Welke gewoonte in het Israël uit de oudheid wordt hier besproken, en wat is op zo’n moment de meest vertroostende gedachte? (b) Hoe weten wij dat hier sprake moet zijn van een goede naam?
3 Wordt de vreemde verklaring dat uw sterfdag beter is dan de dag van uw geboorte hierdoor verduidelijkt? Ja, inderdaad, althans als u de achtergrond van die woorden kent en weet op welke gelegenheid ze doelen. Ze hebben betrekking op een gewoonte in het Israël uit de oudheid. Wanneer in een huisgezin een geliefd familielid was gestorven, werd hun woning een „huis, waar men rouwt”. Het was de gewoonte dat vrienden en buren kwamen condoleren. De meest vertroostende gedachte zou zijn dat de sterfdag van deze geliefde persoon beter was dan de dag van zijn geboorte — als hij een goede naam bij God had opgebouwd. Het is waar dat vers één van deze passage volgens het oorspronkelijke Hebreeuws slechts melding maakt van „een naam” in plaats van „een goede naam”.a Hierbij wordt echter uitgegaan van de gedachte dat de naam goed is. Een overeenkomstig geval komt in Spreuken 22:1 voor: „Een naam is te verkiezen boven overvloedige rijkdom.” Sommige vertalingen hebben het bijvoeglijke naamwoord „goede” toegevoegd om aan te tonen wat voor naam er wordt bedoeld.b De naam moet noodzakelijkerwijs goed zijn, zowel in de spreuk als in Prediker 7:1, omdat de verklaringen anders geen van beide enige zin hebben.
4. Wat hebben wij misschien als wij sterven, hetgeen wij niet bezaten toen wij geboren werden, en waarom?
4 Terwijl wij leven, bouwen wij een naam voor onszelf op — een goede naam of een slechte naam. Als wij in Gods ogen verstandig handelen, bouwen wij voor onszelf een goede naam bij God op. Maar dit kost tijd. Op de dag dat wij geboren worden, hebben wij niet lang genoeg geleefd om hoe dan ook enige naam op te bouwen. Bovendien zijn wij onder de Adamitische zonde geboren en staan wij onder het doodsoordeel (Rom. 5:12). Wanneer dus jaren later, op onze sterfdag, blijkt dat wij een goede naam bij God hebben opgebouwd, hebben wij iets dat wij niet bezaten toen wij geboren werden. Wij hebben een naam die door God gedacht zal worden wanneer hij onder Christus’ koninkrijk de doden tot leven opwekt. „De gedachtenis van de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van de goddelozen — die zal verrotten.” — Spr. 10:7.
HEILZAAM VOOR DE TREURENDEN
5. Wat kan de treurende overpeinzen wanneer hij zich in een huis bevindt waar wordt gerouwd?
5 Wanneer een Israëliet uit de oudheid naar een huis ging waar werd gerouwd ten einde de bedroefden te vertroosten, was dit echter ook voor hem heilzaam. Houd dit eens in gedachte terwijl wij enkele van de verzen opnieuw lezen. „Beter gaat men naar een huis, waar men rouwt, dan naar een huis, waar feest wordt gevierd. Want dit is het einde van iederen mens; iedere levende neme het ter harte” (Pred. 7:2, PC). Hij toont niet alleen een hartelijk medegevoel jegens de nabestaanden, in plaats dat hij ongevoelig zijn eigen genoegens najaagt, maar hij denkt ook na over het feit dat er in dit huis iemand is gestorven, dat dit geen ongewone zaak is, dat iedereen met de dood te maken krijgt en dat hij er ook eens voor zal komen te staan. Wanneer die dag aanbreekt, zal zijn sterfdag dan beter zijn dan de dag dat hij werd geboren? Zal hij gedurende zijn leven verstandig hebben gehandeld, zodat hij tegen de tijd dat zijn sterfdag aanbreekt, een goede naam bij God heeft opgebouwd? De levende moet het ter harte nemen wanneer er nog tijd is om veranderingen aan te brengen, want in de paar minuten van een sterfbedbekering kan iemand geen goede naam voor zichzelf opbouwen.
6. Waarom is in dit geval verdriet beter dan lachen?
6 „Verdriet is beter dan lachen”, vervolgt het verslag, „want een ernstig gelaat is goed voor het hart” (Pred. 7:3, vertaling door prof. Obbink). In plaats dat u uw tijd zou verdoen met lichtzinnige vrolijkheid, is het beter uw leven te onderzoeken, fouten die u in het verleden hebt gemaakt, te overdenken en bedroefd te zijn over verkeerde dingen die u hebt gedaan. Uw hart zal hierdoor verbeteren en u zult ertoe worden gebracht uw levenswijze te veranderen en voortaan verstandig te handelen in plaats dat u als een dwaas zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel al lachend en giechelend door het leven gaat. „Het hart der wijzen is in het huis, waar men rouwt; het hart der dwazen in het huis van de vreugd.” — Pred. 7:4, PC.
7. (a) In wat voor geestesgesteldheid kan de treurende hierdoor komen? (b) Waarom wordt het lachen der dwazen vergeleken met het geluid van doornen onder een ketel?
7 Verder is het „beter te luisteren naar de berisping der wijzen, dan te horen naar het lied van de dwazen” (Pred. 7:5, PC). Het contact met de dood, zoals op een begrafenis, is een ernstig stemmende ervaring en dient iemand ertoe te brengen over zijn eigen levenswandel na te denken. Hij kan daardoor ook in een geestesgesteldheid komen om naar verstandige raadgevers te luisteren. Kritiek, ook wanneer deze vriendelijk wordt gegeven, is moeilijk te aanvaarden, maar toch is dit beter dan naar het lied of „de toejuichingen van dwazen” te luisteren (Willibrordvertaling). Wanneer wij naar de wijze berispingen die op de bladzijden van de bijbel worden aangetroffen, luisteren en er acht op slaan, zal dit ons in staat stellen een goede naam bij God op te bouwen. Wanneer wij onze tijd zouden verbeuzelen door naar dwaze vleierij te luisteren, is dit ijdelheid: „Want zoals het knetteren der doornen onder de ketel, zo is het lachen der dwazen; beide zijn ijdel” (Pred. 7:6, PC). Wanneer men doornen als brandstof onder een kookketel gebruikt, wordt er niets tot stand gebracht. De vlam zal met knetterend lawaai oplaaien, maar spoedig uitgaan, terwijl de doornen tot as vergaan. De doornen hebben niet voldoende substantie om een vuur lang genoeg te laten branden dat het vlees gaar wordt. Het luide geknetter is even zinloos als het gelach van een dwaas. In geen van beide gevallen wordt er iets van blijvende waarde tot stand gebracht.
EEN NOG VREEMDERE VERKLARING
8. Welke les onderscheiden wij nu, met dit diepere inzicht?
8 Laten wij, met dit diepere inzicht, nu teruggaan naar de verklaring dat ’de sterfdag beter is dan de dag der geboorte’. Wij bemerken dat deze verklaring ons niet langer vreemd voorkomt, maar een krachtige les blijkt in te houden over de wijze waarop wij ons leven moeten leiden om een goede naam bij God op te bouwen. Dan zal onze sterfdag beter zijn dan de dag van onze geboorte. Tenminste, als onze sterfdag ooit zou aanbreken. ’Wat krijgen we nu?’ zullen sommigen uitroepen. ’Als onze sterfdag ooit zou aanbreken? Bedoelt u soms dat dit misschien niet zal gebeuren? Wel, dat is een nog vreemdere verklaring dan de voorgaande verklaring dat de dood beter is dan de geboorte!’
9. Welke toestanden zien uw ogen, en wat dienen ze werkelijk te onderscheiden?
9 Opnieuw gaat het erom dat wij een begrip hebben van de tijd waarin wij leven. Hebt u ogen die zien, werkelijk zien? U zult ongetwijfeld zien dat de tijden kritiek zijn en moeilijk om door te komen, dat veel mensen egocentrisch en hoogmoedig zijn, dat huwelijken schipbreuk lijden en gezinnen uiteenvallen, dat liegen en bedriegen en allerlei gewelddaad aan de orde van de dag zijn en dat zelfs velen die zich voor christenen uitgeven, huichelaars blijken te zijn. Maar onderscheiden uw ogen wat deze dingen beduiden? Twee Timótheüs 3:1-5, 13 licht ons in over de betekenis ervan:
„Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten; en keer u of van dezen. Maar goddeloze mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger voortgaan, terwijl zij misleiden en worden misleid.”
10. Wat horen uw oren, en wat dient nog verder tot uw oren door te dringen?
10 Hebt u oren die horen, werkelijk horen? U hebt ongetwijfeld gehoord over de oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestilentiën die de wereld sinds 1914 hebben getroffen. U bent op de hoogte van de morele ineenstorting waardoor de gehele wereld wordt geteisterd. En ook zult u hebben gehoord van de wereldomvattende prediking van het goede nieuws van Christus’ koninkrijk door Jehovah’s Getuigen, en van de golven van vervolging die over hen heen zijn gespoeld omdat zij bekendmaken dat dit duizendjarige koninkrijk nabij is. Maar horen uw oren ook de betekenis van deze dingen? Nemen ze de waarheid in zich op dat Jezus deze dingen als een teken van het einde heeft voorzegd, toen zijn discipelen aan hem vroegen: „Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” — Matth. 24:3.
11. Wat zeggen spotters, en wat verschaffen zij daardoor?
11 Is uw hart gevoelig voor wat dit allemaal te betekenen heeft, of is het hard en ongevoelig geworden, zodat u zegt: „Al deze dingen zijn vroeger ook al gebeurd”? Degenen die spotten, verschaffen nog een deel van het teken dat wij ons in „de laatste dagen” bevinden. Hun aanwezigheid werd voorzegd in 2 Petrus 3:3, 4: „In de laatste dagen [zullen er] spotters . . . komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping.’”
IETS NIEUWS
12. Wat is nu nieuw in de geschiedenis van de wereld?
12 Uw hart zal echter ongetwijfeld gevoelig zijn voor het feit dat wanneer u de wereldomvattende vervuiling van onze planeet in aanmerking neemt, u zult onderscheiden dat ’alle dingen NIET precies zo blijven als sedert het begin der schepping’. Nog nooit eerder hebben mensen de macht gehad om de aarde als bewoonbare planeet te vernietigen. Zij bezitten die macht nu en zij gebruiken ze nu om niets minder dan dat te doen! De wetenschapsmensen hebben industriëlen een technologie gegeven die een zegen voor de gehele mensheid had moeten zijn, maar die zegen is in een vloek veranderd, aangezien ze het milieu vervuilt terwijl dodelijke ziekten over de aarde rondwaren. De lucht die wij inademen is vergiftigd, de grond waarop ons voedsel wordt verbouwd, is met giftige stoffen verontreinigd. Veel rivieren en meren die ons drinkwater verschaffen, sterven en de oceanen worden internationale beerputten!
13. Aangaande welk onderdeel van het teken kunnen spotters niet zeggen: „Dat is vroeger ook al gebeurd”?
13 Is uw hart zich ervan bewust dat het vermogen van de aarde om leven in stand te houden, in gevaar verkeert, dat dit nog nooit eerder is gebeurd en dat spotters dit niet kunnen afdoen met de opmerking dat de geschiedenis zich herhaalt? Zij zouden dit wel graag willen doen, want dit verderven van de aarde was ook als een onderdeel van het teken van „de laatste dagen” voorzegd. Dit werd bijna negentien eeuwen geleden, in hoofdstuk 11, vers 18, van het bijbelboek Openbaring onthuld: „De natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om . . . aan hen die uw naam vrezen . . . hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.”
14. Waarom sloegen de meeste mensen in Jezus’ tijd geen acht op de waarschuwing, zoals dit ook thans met de meeste mensen in onze tijd het geval is?
14 Als uw ogen werkelijk zien en uw oren werkelijk horen en uw hart niet ongevoelig is geworden, zult u begrijpen dat wij in „de laatste dagen” leven en dat het einde van dit goddeloze samenstel van dingen naderbij komt. De meeste mensen begrijpen dit echter niet, evenals de meeste mensen in Jezus’ tijd zijn waarschuwende boodschap niet begrepen. Wat hij toen tot hen zei, waarbij hij de profetie van Jesaja aanhaalde, is op de mensheid in deze tijd van toepassing, namelijk dat
„zij, ofschoon zij kijken, tevergeefs kijken, en ofschoon zij horen, tevergeefs horen, noch begrip ervan krijgen; en ten aanzien van hen gaat de profetie van Jesaja in vervulling, welke luidt: ’Door te horen, zult gij horen, maar geenszins begrip ervan krijgen, en door te kijken, zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart begrip ervan krijgen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken.’” — Matth. 13:13-15.
15. Wie kunnen zich thans verheugen, en met welke hoop in het vooruitzicht?
15 In het volgende vers 13:16 voegt Jezus hier voor zijn volgelingen de volgende woorden aan toe: „Gelukkig zijn uw ogen echter omdat ze zien, en uw oren omdat ze horen.” Degenen in deze tijd die met hun ogen, oren en hart zien en horen en begrijpen dat wij in „de laatste dagen” leven, kunnen zich werkelijk gelukkig prijzen. „Als nu deze dingen beginnen te geschieden”, zo wordt hun gezegd, „richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt” (Luk. 21:28). Voor heel wat mensen die in „de laatste dagen” leven, zal wellicht nooit een sterfdag aanbreken. Jezus vergeleek deze tijd met de dagen van Noach. Evenals Noach en zijn gezin in leven zijn gebleven toen de vloed die goddeloze wereld vernietigde, zullen ook thans degenen die verstandig handelen en een goede naam bij God opbouwen, de dood niet zien wanneer Jehovah God dit goddeloze samenstel van dingen in zijn oorlog van Armageddon vernietigt. Wij beweren dus niet iets onmogelijks wanneer wij zeggen dat heel wat personen misschien nooit een sterfdag zullen meemaken. Wij geven veeleer uiting aan de hoop die God ons gegeven heeft.
16, 17. Wat zien mensen niet graag onder de ogen, en wat is thans voor ons van het grootste belang?
16 In het Israël uit de oudheid zou iemand kunnen denken dat hij de rest van zijn leven nog voor zich had om een goede naam bij God op te bouwen. De mens is blind voor het feit dat hij morgen kan sterven. Hij weet dat dit anderen kan overkomen, maar niet hem. Anderen, die jonger zijn dan hij, zullen sterven, maar hij niet. Altijd weer denkt hij dat hij nog wel een paar jaar te leven heeft. Door een dergelijke redenatie maakt men een menselijke fout, een gevaarlijke fout. Dit zou zelfs het geval zijn voor een Israëliet uit de oudheid, maar voor ons in deze tijd is dit een nog veel gevaarlijker fout. Wij leven niet in een normale tijd, waarin wij zouden kunnen verwachten ons in een normale levensduur van zeventig of zelfs tachtig jaar te verheugen. Wij leven in „de laatste dagen”. Het einde van een samenstel van dingen komt naderbij. Het is voor ons van het grootste belang dat wij acht slaan op de woorden van Efeziërs 5:15-17: „Ziet er daarom nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend, omdat de dagen goddeloos zijn. Wordt daarom niet langer onredelijk, maar blijft inzien wat de wil van Jehovah is.”
17 Thans, nu u in leven bent, vóór uw „sterfdag”, is het de tijd om een goede naam bij God op te bouwen.
-
-
Bouw nu een goede naam op!De Wachttoren 1981 | 15 mei
-
-
Bouw nu een goede naam op!
„Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.” — Pred. 9:10.
1. Wanneer moeten wij een goede naam bij God opbouwen?
EN ALS sommigen nu eens zeggen: ’Maar als het einde nu niet tijdens mijn leven komt? Door alle eeuwen heen hebben mensen immers gedacht dat het einde gedurende hun leven zou komen terwijl dit niet gebeurde’? Ook al zijn hun verwachtingen niet verwezenlijkt, toch was voor velen van hen de tijd dat zij in leven waren nog altijd de tijd waarin zij een goede naam bij God konden opbouwen en geloof konden oefenen in de Zoon van God, opdat zij „op de laatste dag” tot eeuwig leven opgewekt zouden kunnen worden (Joh. 6:40; 11:24). Lang vóór deze huidige „laatste dagen” kon de apostel Paulus zeggen: „Van nu af is voor mij weggelegd de kroon van rechtvaardigheid.” Ongeacht in welke tijd iemand leeft, dat is zijn tijd waarin hij een goede naam moet opbouwen, of het einde van de wereld nu nabij is of nog ver in de toekomst ligt. — 2 Tim. 4:8; Hebr. 11:4-38.
2. (a) Kunnen wij in materieel opzicht of anderszins ook maar iets meenemen wanneer wij sterven? (b) Welke vermaning is daarom passend?
2 „Juist zoals men uit zijn moeders buik is voortgekomen, zal men naakt weer heengaan, juist zoals men gekomen is; en men kan volstrekt niets wegdragen voor zijn harde werk, dat hij met zijn hand kan meenemen” (Pred. 5:15). In materieel opzicht kan een dode niets ’met zijn hand meenemen’. Hij kan echter wel het enige werkelijk waardevolle waar dit leven goed voor is, meenemen — een goede naam bij God. Elk van ons kan alleen gedurende de tijd dat hij leeft een goede naam bij God opbouwen. Gebruik die tijd! Koop hem uit! „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.” Vooral thans, aan het einde van dit samenstel van dingen, nu velen van degenen die in leven zijn, wellicht nooit de dood zullen zien, is het voor ons de tijd om datgene wat onze handen in christelijke activiteiten te doen vinden, met onze macht te doen. — Pred. 9:10.
3. Welke nauwkeurige kennis is onontbeerlijk, en wat kan ze tot stand brengen?
3 Als wij een goede naam bij God willen opbouwen, moeten wij ons om de volgende twee terreinen bekommeren: dat wat slecht en dat wat goed is. Wij moeten ermee ophouden het slechte of verkeerde te doen en er een begin mee maken het goede te doen. Hoe gaan wij hierbij te werk? De geest moet erbij betrokken zijn. „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd”, zei Paulus, „maar wordt veranderd door uw geest te hervormen” (Rom. 12:2). Hij herhaalt dit fundamentele beginsel in Efeziërs 4:23: „Gij [dient] nieuw gemaakt . . . te worden in de kracht die uw denken aandrijft.” En die kracht wordt in Kolossenzen 3:9, 10 geïdentificeerd: „Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep.” De kracht die uw denken aandrijft, uw geest verandert en u op de weg voert van Gods gunst, is de nauwkeurige kennis van zijn Woord de bijbel.
4. Waarom is het niet voldoende om met het kwade op te houden, en wat moet er nog meer worden gedaan?
4 Op uw tanden bijten en u grimmig voornemen met verboden dingen op te houden, heeft niet altijd succes. Hoe staat het ermee als u er inderdaad in slaagt er een tijdlang mee op te houden? Dan bent u nog altijd niet veilig. Jezus toonde dit aan door middel van een illustratie. Een onreine geest verliet een man, zijn „huis”, en kwam later terug. Toen hij het huis onbewoond aantrof, trok hij er met zeven andere geesten in, „en de laatste omstandigheden van die mens [werden] erger dan de eerste” (Matth. 12:43-45). Het was niet voldoende dat de goddeloze geest uit het huis werd verwijderd; het huis moest met goede dingen worden gevuld, zodat de goddeloze geesten er niet opnieuw konden binnenkomen. Het is niet voldoende om met het kwade op te houden en een vacuüm over te laten — wij moeten ermee beginnen het goede te doen. Dring het verkeerde weg door u bezig te houden met het doen van goede dingen. „Weerstaat de Duivel”, zei Jakobus, „en hij zal van u wegvluchten. Nadert tot God en hij zal tot u naderen” (Jak. 4:7, 8). Ledigheid is een uitnodiging voor Satan; de geest met waarheden vullen, vormt een bescherming. — Fil. 4:8, 9.
DE NOODZAAK VAN LEIDING
5. Waarom is het voor velen moeilijk de bijbel te lezen, en hoe werd het probleem negentien eeuwen geleden voor iemand opgelost?
5 In de wereld van religie en filosofie is er thans een doolhof van tegenstrijdige meningen over dingen die goed en kwaad zijn. Sommigen proberen in hun speurtocht de bijbel te lezen, maar vinden dit boek moeilijk te begrijpen. Zij zijn niet de eersten die dit ervaren. Negentien eeuwen geleden las een Ethiopische man toen hij in zijn wagen reed, in het boek Jesaja. De evangelist „Filippus liep hard naast de wagen en hoorde hem hardop de profeet Jesaja lezen, en hij zei: ,Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?’ Hij zei: ’Hoe zou ik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?’” Filippus stapte in de wagen en gaf hem onder het meerijden leiding. — Hand. 8:26-35; 21:8.
6. Waar kunnen wij verwachten hedendaagse ’Filippussen’ aan te treffen, en waar niet?
6 Waar zijn de ’Filippussen’ van thans die de bekwaamheid bezitten om anderen te leiden zodat zij op grond van de bijbel kunnen vaststellen welke handelwijze hun een goede naam bij God bezorgt? Niet in de gevestigde, gerespecteerde, orthodoxe religies van de christenheid, zoals men misschien zou verwachten. Filippus was niet een voorname schriftgeleerde of Farizeeër, maar hij was een van de verachte, belasterde, vervolgde christenen. De lessen van de geschiedenis leren ons dat de gevestigde, geaccepteerde religieuze stelsels vaak ten prooi vallen aan menselijke filosofieën en zich schuldig maken aan vervalsing van de woorden van God.
7. (a) Op welke wijze vervalste het Israël uit de oudheid Gods Woord? (b) In welke mate volgen tegenwoordig sommige kerken en kerklidmaten in de christenheid Israël na, en welke schriftplaatsen worden daardoor overtreden?
7 De natie Israël bezat Jehovah’s wet, maar de Israëlieten vervalsten hun aanbidding door er de ontuchtige afgoderijen van Baäl-seksaanbidding, die in de bosjes en op de hoge plaatsen werd beoefend, aan toe te voegen. Twee Kronieken 33:17 zinspeelt op deze vermenging met de woorden: „Het volk [bleef] nog slachtoffers brengen op de hoge plaatsen; alleen was het voor Jehovah, hun God.” Over deze vermenging van het ware met het valse slingerde Elia Israël de volgende uitdaging in het gezicht: „Hoe lang zult gij nog op twee verschillende gedachten hinken? Indien Jehovah de ware God is, gaat hem volgen; maar is het Baäl, gaat hem volgen” (1 Kon. 18:21). Veel kerken en kerklidmaten zijn thans toegeeflijk met betrekking tot pornografie, films waarin ongeoorloofde seks wordt vertoond, voorechtelijke seks, overspel en homoseksualiteit — zelfs in die mate dat zij deze door God verboden praktijken door de vingers zien en zelf beoefenen. — Rom. 1:26, 27, 32; 1 Kor. 6:9, 10; Openb. 21:8.
8. Hoe vervalste de natie Juda na haar terugkeer uit Babylonische gevangenschap opnieuw — zij het in een ander opzicht — Gods Woord en maakte ze het van nul en gener waarde?
8 Wegens zulke ontuchtigheden ging Juda in gevangenschap naar Babylon. Toen de natie terugkeerde, vervalste ze opnieuw Gods Woord — deze keer niet door afgodische seksaanbidding, maar door er menselijke tradities en filosofieën aan toe te voegen. Om deze reden veroordeelde Jezus hun religieuze leiders, de schriftgeleerden en Farizeeën, met de woorden: „Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods ter wille van uw overlevering? Huichelaars, hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.’” — Matth. 15:3, 7-9.
9. Op welke krachtige wijze vergeleek Paulus oneerlijke wijnhandelaars en ontrouwe religieaanhangers met elkaar?
9 Paulus veroordeelde de besmetting van Gods Woord met menselijke filosofieën openlijk toen hij zei: „Wij hebben gebroken met de achterbakse dingen waarover men zich dient te schamen, daar wij niet met listigheid wandelen noch het woord van God vervalsen.” In die tijd voegden oneerlijke wijnhandelaars goedkope dranken of zelfs water aan hun wijn toe om de hoeveelheid te vergroten en meer geld te verdienen. Op overeenkomstige wijze hebben heel wat religieaanhangers menselijke tradities en filosofieën aan Gods Woord toegevoegd, opdat het bij wereldse mensen beter in de smaak zou vallen. Paulus deed dit echter niet! „Wij zijn geen venters van het woord van God, zoals velen”, verklaarde hij, „maar als uit oprechtheid, ja, als van God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij.” — 2 Kor. 4:2; 2:17.
10. Welke waarschuwing gaf de apostel Paulus, en hoe is dit geen vals alarm gebleken?
10 Paulus waarschuwde dat het christendom afvallig zou worden, en in de vierde eeuw G.T. werd het door toedoen van de Romeinse keizer Constantijn op flagrante wijze vervalst (Hand. 20:29, 30). Als gevolg hiervan ontstond er een fusie van het christendom met demonische leerstellingen die hun oorsprong hadden gevonden in Egypte en Babylon — Drieëenheid, onsterfelijke ziel, hellevuur, vagevuur, gebeden voor de doden, gebruik van rozenkransen, enzovoort. Deze leerstellingen komen niet in de bijbel voor, maar ze werden in de geloofsbelijdenissen van zogenaamd christelijke kerken opgenomen. Ze zijn daar nog tot op de huidige dag. Bovendien vervalsen de hedendaagse kerken van de christenheid Gods Woord nog verder: ze hebben zowel de hogere kritiek toegevoegd, die de authenticiteit van de bijbel tracht te ondermijnen, als de onwetenschappelijke evolutietheorie, die ontkent dat God de Schepper van hemel en aarde en het leven is!
11. Welke verschillende hoedanigheden en overtuigingen kenmerken de hedendaagse ’Filippussen’ als veilige gidsen?
11 Wie zijn derhalve de hedendaagse ’Filippussen’ die veilige gidsen zijn? Degenen die geloven dat de bijbel het geïnspireerde Woord van God is; die het als een lamp voor hun voet en een licht op hun pad beschouwen; die er noch iets aan toevoegen noch iets van afnemen; die God en zijn Woord waarachtig laten zijn, ook al wordt daardoor ’ieder mens tot een leugenaar’ gemaakt; en die zich volledig geven om ’dit goede nieuws van het koninkrijk [in het openbaar] op de gehele aarde tot een getuigenis te prediken’ (2 Tim. 3:16; Ps. 119:105; Deut. 4:2; Rom. 3:4; Matth. 24:14). Zij gebruiken de bijbel als hun autoriteit en moedigen hun toehoorders ertoe aan te controleren wat zij zeggen en dus niet op hun woord af te gaan, maar alleen Gòds Woord als gezaghebbend te aanvaarden (Hand. 17:11). Wilt u zich een naam bij God maken, dan dient u zich ten doel te stellen zo’n getrouwe gids te zijn, „altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting”. Of, zoals Paulus zei: „Weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven.” — 1 Petr. 3:15; Kol. 4:6.
DE PERSONEN DIE WIJ DIENEN TE ZIJN
12. Wat is belangrijker voor u dan slechts Gods Woord te bestuderen en dit tot anderen te prediken?
12 Willen wij een goede naam bij God opbouwen, dan is het niet voldoende om te studeren en antwoorden te leren. Wij moeten deze kennis allereerst op onszelf van toepassing brengen. Om persoonlijk voordeel van Gods Woord te trekken, moeten wij het, evenals vroeger in het geval van de man in Israël in het huis waar werd gerouwd, persoonlijk ’ter harte nemen’ (Pred. 7:2, PC). „Gij echter die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt: ’Steel niet’, steelt gij? Gij die zegt: ’Pleeg geen overspel’, pleegt gij overspel?” Zelfs de apostel Paulus verklaarde: „Ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden” (Rom. 2:21, 22; 1 Kor. 9:27). Het gaat om iets fundamentelers dan alleen wat wij doen. De vraag is: Wat zijn wij? Hoe staat het met „de verborgen persoon van het hart”? „Wat voor soort van mensen [behoren wij] te zijn?” — 1 Petr. 3:4; 2 Petr. 3:11.
13. Hoe corrigeerde Jehovah Samuëls denkwijze in verband met het beoordelen van mensen?
13 Wat wij zijn, wordt niet bepaald door wat wij uiterlijk lijken te zijn. De profeet Samuël werd naar Isaï gezonden om een van diens zonen tot koning over Israël te zalven. Samuël was onder de indruk gekomen van de stoere eerstgeboren zoon, maar Jehovah zei tot Samuël: „Kijk niet naar zijn uiterlijk en naar zijn rijzige gestalte, want ik heb hem verworpen. Want God ziet niet zoals de mens ziet, want de méns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is.” — 1 Sam. 16:7.
14. Welke bewijzen worden er nog meer gegeven waaruit blijkt dat schijn kan bedriegen, en wat is van het grootste belang?
14 Schijn bedriegt. Jezus zei dat de schriftgeleerden en Farizeeën van buiten rechtvaardig leken maar van binnen verdorven waren (Matth. 23:3, 27, 28). De joden in Paulus’ tijd dachten dat het uiterlijke teken van de besnijdenis hen zou redden, maar Paulus zei: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart” (Rom. 2:28, 29). En Paulus noemde grote dingen op die hij tot stand zou kunnen brengen en voegde er vervolgens aan toe: „Maar heb [ik] geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet.” Wàt wij ook doen om een goede naam bij God op te bouwen, het dient door liefde uit het hart te worden gemotiveerd. „Ik, Jehovah, doorvors het hart.” — 1 Kor. 13:1-3; Jer. 17:10.
15. Wat voor soort van mensen dienen wij te zijn?
15 Wat voor soort van mensen dienen wij dan te zijn? De apostel Paulus verschaft de volgende nogal uitvoerige lijst van geboden en verboden:
„Uw liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan. Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. Doet uw werk niet traag. Zijt vurig van geest. Dient Jehovah als slaven. Verheugt u in de hoop die voor u ligt. Volhardt onder verdrukking. Houdt aan in het gebed. Deelt met de heiligen naar gelang van hun behoeften. Bewandelt de weg der gastvrijheid. Blijft zegenen die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. Verheugt u met mensen die zich verheugen; weent met mensen die wenen. Weest jegens anderen net zo gezind als jegens uzelf; zint niet op hoge dingen, maar laat u leiden door de nederige dingen. Wordt niet beleidvol in uw eigen ogen. Vergeldt niemand kwaad met kwaad. Verschaft voortreffelijke dingen voor het oog van alle mensen. Zijt indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vredelievend jegens alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: ’Aan mij is de wraak; ik zal vergelden, zegt Jehovah.’ Laat u niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen met het goede.” — Rom. 12:9-19, 21.
16. Wat dienen wij te mijden, en wat dienen wij te zoeken?
16 Zulke personen moeten wij zijn! Het zou ontstellend zijn als Gods barmhartigheid niet beschikbaar was wanneer wij in onze zwakheid te kort schieten. Hier volgt een grote bron van hulp: ga om met mensen die dezelfde doeleinden hebben. „Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan.” „Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten.” Mijd het overspelige wereldrijk van valse religie, dat Gods Woord vervalst. „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen.” Haar geweten is toegeschroeid, zodat ze geen schuld meer kan voelen, hoewel haar zonden zich tot de hemel hebben opgehoopt. Ze gedraagt zich net als een letterlijke hoer: „Ziehier de weg van een overspelige vrouw: zij heeft gegeten en heeft haar mond afgeveegd en zij heeft gezegd: ’Ik heb niets verkeerds gedaan.’” Het is dus van het grootste belang kracht te verwerven door om te gaan met degenen die een goede naam bij God willen opbouwen, „het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is”. — Spr. 13:20; 1 Kor. 15:33; Openb. 18:4; Spr. 30:20; Hebr. 10:25.
NU IS DE TIJD AANGEBROKEN DAT U IETS KUNT DOEN!
17, 18. Waarop dienen wij ons nu te concentreren, en waarom moet dit niet uitgesteld worden?
17 Laten wij, naarmate het einde van Satans goddeloze samenstel naderbij komt, ons erop concentreren wat voor ’soort van mensen wij behoren te zijn’, hoe wij onze geest moeten hervormen, hoe wij de oude persoonlijkheid moeten afleggen en de nieuwe moeten aandoen en hoe wij een goede naam bij God moeten opbouwen, ’opdat onze sterfdag beter zal zijn dan de dag van onze geboorte’ (Pred. 7:1, PC). Of opdat de sterfdag helemaal nooit zal aanbreken, zoals in het geval van degenen die een aards paradijs hopen te beërven.
18 Maar misschien denkt u dat het einde er tegen deze tijd reeds had moeten zijn. Gelooft u dat de Heer zijn komst heeft uitgesteld? Begint u uw handen te laten verslappen, zodat u niet meer deelneemt aan de uiterst belangrijke bekendmaking van Gods koninkrijk, of zelfs afdrijft door u schuldig te maken aan wangedrag? Ongeacht wanneer het einde komt, nù is het de tijd waarin uw hand moet doen wat ze te doen vindt om een goede naam op te bouwen. In het geval van een ieder van ons bestaat de mogelijkheid dat hij er morgen niet meer is. Wij zijn als een bloem die verwelkt, een nevel die verdwijnt, een schaduw die heenvliedt (Job 14:1, 2; Jak. 4:14). Prediker 9:12 waarschuwt: „De mens weet ook zijn tijd niet. Net als vissen die worden gevangen in een boos net, en als vogels die worden gevangen in een klapnet, zo worden ook de mensenzonen verstrikt op een rampspoedige tijd, wanneer die hen plotseling overvalt.”
19, 20. (a) Wat wordt er, behalve dat wij thans een moreel rein leven leiden, nog meer vereist? (b) Waarom is het dringend noodzakelijk om thans te handelen?
19 Wij moeten meer doen dan de jongeman die naar Jezus kwam en vroeg hoe hij eeuwig leven kon krijgen. Hij leidde klaarblijkelijk een moreel rein leven, maar dat was niet voldoende. Jezus zei bovendien tot hem: „Kom, wees mijn volgeling.” Jezus is het voorbeeld (Matth. 19:16-22; 1 Petr. 2:21). Zijn persoonlijke leven was niet alleen in overeenstemming met Gods voorschriften op het gebied van gedrag, maar hij maakte ook „het goede nieuws van het koninkrijk” aan anderen bekend. „Hebt berouw”, verklaarde hij, „want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Hij „begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte” (Matth. 4:17; 9:35). Toen scharen hem wat langer wilden laten blijven en hem probeerden vast te houden, zei hij: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden.” Toen hij de scharen zag die in geestelijk opzicht „gestroopt en heen en weer gedreven” waren, „werd [hij] met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren” (Luk. 4:43; Matth. 9:36; Mark. 6:34). Hij zond zijn apostelen uit om te prediken en gelastte hun: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” — Matth. 10:7, 8.
20 Wij leven thans in de kritieke laatste dagen van dit satanische stelsel. „De overgebleven tijd is kort geworden.” Het is dringend noodzakelijk dat wij het „goede nieuws” bekendmaken (1 Kor. 7:29; 9:16). Thans is het de voorzegde tijd waarin ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde wordt gepredikt voordat het einde komt’ (Matth. 24:14). Op welk tijdstip Jehovah’s tijd voor het einde van dit goddeloze samenstel ook mag aanbreken, vergeet het volgende nooit: NU, terwijl u leeft, NU, voordat de dood u misschien onverhoeds overvalt, NU is het voor u de tijd om een aandeel te hebben aan de prediking van het „goede nieuws” en een goede naam bij God op te bouwen!
[Illustratie op blz. 28]
Ongeacht in welke tijd iemand leeft, in díe tijd moet hij een goede naam opbouwen
-
-
„Koninkrijksloyaliteit”-districtscongressenDe Wachttoren 1981 | 15 mei
-
-
„Koninkrijksloyaliteit”-districtscongressen
WAT is loyaliteit thans zeldzaam! Burgers betonen zich deloyaal door belastingen te ontduiken; huwelijkspartners bedriegen elkaar; werknemers bedriegen hun werkgevers op verscheidene manieren; religieaanhangers trachten met hun huichelarij God te bedriegen. Hoe vertroostend is de schriftuurlijke verzekering dat Jehovah God, meer dan wie maar ook, loyaal is! — Jer. 3:12; Openb. 15:4; 16:5.
Als navolgers van God moeten ook wij loyaliteit ten toon spreiden, en wij moeten vooral loyaal zijn jegens Jehovah God en zijn koninkrijk. Als wij loyaal zijn jegens Jehovah, zal hij ons nooit in de steek laten. — Ps. 18:25; 37:28; Rom. 8:35-39.
Satan en zijn wereld trachten ons tot deloyale daden te verleiden, en daarom hebben wij alle hulp nodig die wij maar kunnen krijgen om loyaal te blijven. Zijn de vele voorvallen van degenen die zijn afgedreven of, nog erger, zijn uitgesloten, niet alle voorbeelden van deloyaliteit?
Om ons op doeltreffende wijze te helpen het hoofd te bieden aan de uitdaging Jehovah en zijn koninkrijk loyaal te zijn, en in overeenstemming met onze jaartekst, Psalm 145:10, 11, is voor onze districtscongressen in 1981 het thema „Koninkrijksloyaliteit” gekozen. Wij kunnen het vertrouwen hebben dat onze „Koninkrijksloyaliteit”-congressen in alle opzichten even aanmoedigend, geestelijk stimulerend en aangenaam zullen zijn als de „Goddelijke liefde”-districtscongressen van vorig jaar. Te beginnen op donderdagochtend en gedurende alle vier de dagen zullen er opbouwende lezingen worden gehouden die niemand zal willen missen.
NEDERLAND
2-5 juli: Eindhoven; P.S.V.-Stadion. Amsterdam; Koninkrijkszaal, Simon Stevinstraat 1 (alleen Italiaans).
9-12 juli: Zuidlaren; Prins Bernhardhoeve.
16-19 juli: Borne; Evenementenhal. Leiden; Groenoordhallen.
23-26 juli: Leiden; Groenoordhallen.
BELGIË
2-5 juli: Bornem; Kringhal, Hingenesteenweg 124 (alleen Spaans).
9-12 juli: Kortrijk; Hallen, Doorniksesteenweg 216.
16-19 juli: Namur; Palais des Expositions (alleen Frans).
23-26 juli: Namur; Palais des Expositions (alleen Frans).
30 juli – 2 augustus: Genk; Limburghal, Dieplaan. Namur; Palais des Expositions (alleen Italiaans).
SURINAME
27-30 augustus: District Suriname; Kringhal, Tweede Rijweg, perceel 9.
27-30 augustus: Latour; Koninkrijkszaal, Latourweg 59 (alleen Surinaams).
27-30 augustus: Paramaribo; Koninkrijkszaal, Gemenelandsweg 52a (alleen Engels).
-