Wat is de zin van het leven?
„IK ZAG alle werken die onder de zon werden gedaan, en zie! alles was ijdelheid en een najagen van wind” (Pred. 1:14). Dit zijn niet de woorden van een cynicus. Ze zijn afkomstig van een geïnspireerde bijbelschrijver die het leven onder onvolmaakte toestanden realistisch bezag. Het is nuttig datgene wat deze schrijver, de wijze koning Salomo, aan een onderzoek onderwierp, te beschouwen om vast te stellen waardoor voorkomen kan worden dat ons leven „ijdelheid” is.
Er zijn mensen wier leven geheel en al rondom het vergaren van kennis is opgebouwd. Maar maakt het vergaren van kennis uitsluitend ter wille van kennis het leven zinvol? Neen, want een dergelijke kennis gaat maar al te vaak gepaard met het pijnlijke besef dat er in dit onvolmaakte samenstel zoveel verkeerd is dat het menselijkerwijs gesproken niet rechtgezet kan worden. Koning Salomo stelde het als volgt: „Dat wat krom wordt gemaakt, kan niet recht worden gemaakt, en dat wat ontbreekt, kan onmogelijk worden geteld” (Pred. 1:15). Verder kunnen ook de omstandigheden beletten dat iemand zijn kennis zo gunstig mogelijk gebruikt.
Ook de poging om door middel van het najagen van materiële genoegens van het leven te genieten, zoals zovelen doen, vormt niet de sleutel tot een zinvol leven. Salomo schreef over zijn krachtsinspanningen in dit verband: „Ik bouwde mij huizen; ik plantte mij wijngaarden. Ik legde mij tuinen en parken aan, en ik plantte daarin allerlei vruchtbomen. Ik legde mij watervijvers aan, om daarmee het woud, waarin bomen opschoten, te bevloeien. . . . Ik stapelde ook zilver en goud voor mij op, en het bezit dat eigen is aan koningen en de rechtsgebieden. Ik verschafte mij zangers en zangeressen en de heerlijke verrukkingen der mensenzonen, een dame, ja, dames. . . . En alles waarom mijn ogen vroegen, onthield ik ze niet.” — Pred. 2:4-10.
Gedurende de gehele menselijke geschiedenis zijn er maar weinig mensen geweest die over zulke middelen beschikten als die welke koning Salomo ter beschikking stonden. Hoewel hij schijnbaar alles had wat hij zich maar zou kunnen wensen, bemerkte hij toch dat zijn bezigheden frustrerend waren en geen voldoening gaven. Hoe kwam dit? In de eerste plaats wist Salomo dat zijn leven niet eeuwig in stand gehouden kon worden. Bij de dood zou hij alles verliezen. „Ik, ja ik”, zo zei Salomo, „haatte al mijn harde werk waaraan ik hard werkte onder de zon, dat ik zou achterlaten voor de mens die na mij zou komen. En wie weet of hij wijs zal blijken te zijn of dwaas? Toch zal hij gaan heersen over al mijn harde werk waaraan ik hard heb gewerkt.” — Pred. 2:18, 19.
Evenzo kunnen iemands pogingen om een belangrijke positie in de wereld te verwerven, tot bittere teleurstelling leiden. Maar al te vaak zijn buitengewoon bekwame personen het slachtoffer van omstandigheden die hen beroven van de gelegenheid hun bekwaamheid goed te gebruiken. Koning Salomo bemerkte dat „dwaasheid is gezet in veel hoge posities, . . . Ik heb knechten te paard gezien maar vorsten die net als knechten op de aarde liepen” (Pred. 10:6, 7). Ook zei hij dat „niet de snellen de wedloop hebben, noch de sterken de strijd, noch ook de wijzen het voedsel hebben, noch ook de verstandigen de rijkdom hebben, noch zelfs zij die kennis bezitten de gunst hebben; want tijd en onvoorziene gebeurtenissen treffen hen allen”. — Pred. 9:11.
Bekwaamheid is onder onvolmaakte mensen niet noodzakelijkerwijs de beslissende factor waardoor wordt bepaald of iemand een bepaalde positie krijgt. Er is wel eens gezegd: ’Wat telt, is niet wat iemand weet maar wie hij kent.’ Maar al te vaak verklaart dit waarom buitengewoon bekwame mannen die wellicht een edele geestesgesteldheid bezitten, genoegen moeten nemen met de dwaasheid van onbekwame personen die bestuursmacht uitoefenen. Aan deze vorstelijke personen wordt misschien helemaal geen waardigheid toegekend, terwijl degenen die de leiding hebben hen in de ogen van anderen misschien zelfs wel als dwazen afschilderen.
Salomo overdreef niet toen hij de werken die in een onvolmaakt samenstel worden verricht met „ijdelheid” betitelde. Het nastreven van materiële doeleinden — positie, bezittingen en dergelijke — schenkt eenvoudig geen voldoening maar gaat met enorm veel frustraties gepaard.
Wat is dan de zin van het leven? Bestaat er niet iets wat wèl voldoening kan schenken? Ja, namelijk het najagen van datgene wat ertoe kan leiden dat men een blijvende en zekere toekomst heeft. Koning Salomo toonde precies aan wat dat was nadat hij zijn onderzoek op het gebied van ijdele bezigheden had voltooid. Hij schreef: „Het slot van de zaak, nu alles is gehoord, is: Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — Pred. 12:13.
Ja, de sleutel tot een voldoening schenkend leven is het besef dat men geestelijk nooddruftig is. Iemand die groter was dan Salomo, Jezus Christus, zette dit uiteen toen hij Satan de Duivel weerstond. Hij deed een aanhaling uit de Hebreeuwse Geschriften en zei: „De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt” (Matth. 4:4). Wanneer iemand een gezonde achting voor de Schepper heeft en acht slaat op zijn geboden, heeft hij niet te lijden van de frustraties die ontstaan wanneer men wereldse kennis, positie of materiële bezittingen tot het belangrijkste doel maakt. In plaats dat hij zijn hart op iets vergankelijks richt, bouwt hij een verhouding op tot God, welke verhouding tot in alle eeuwigheid kan blijven bestaan. Die verhouding is niet gebaseerd op wat iemand heeft, maar op wat hij werkelijk als persoon is. De bijbel zegt in dit verband: „De méns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is.” — 1 Sam. 16:7.
Datgene wat aanbidders van de ware God hebben verworven, kan zelfs niet door de dood worden vernietigd. Waarom niet? Omdat niets hen van Gods liefde kan scheiden. „Ik ben ervan overtuigd”, zo schreef de christelijke apostel Paulus, „dat noch dood noch leven, noch engelen noch regeringen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is” (Rom. 8:38, 39). Ook al zijn Jehovah’s dienstknechten in fysiek opzicht dood, toch leven zij van zijn standpunt uit bezien, aangezien hij voor hen een voorziening heeft getroffen dat zij weer tot het leven hersteld kunnen worden. Om deze reden kon de geïnspireerde psalmist zeggen: „Zou ik mijn rustbed is Sjeool [het gemeenschappelijke graf] spreiden, zie! gij zoudt daar zijn.” — Ps. 139:8.
Degenen die beseffen dat leven als een goedgekeurde dienstknecht van God het leven werkelijk de moeite van het leven waard maakt, zijn dus beslist wijs. Het belangrijkste doel van het leven is dat men eer schenkt aan de Levengever, Jehovah, door hem te vrezen en zijn geboden te houden. Is dit ook uw streven?