De Christus identificeren
MEER dan 1900 jaar geleden beleed een visser genaamd Simon Petrus aan Jezus van Nazareth: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Matth. 16:16). Was Jezus inderdaad de Christus? Tot op de dag van vandaag heeft een groot aantal mensen van alle rangen en standen dat geloofd. Waarom echter? Is het niet redelijk de gevolgtrekking te maken dat hiervoor bewijzen zijn waardoor zowel zij als Petrus tot die overtuiging zijn gekomen?
Meer dan 500 jaar vóór Petrus’ tijd was er een man, Daniël geheten, die door God werd geïnspireerd om de komst van de Christus te voorzeggen. Wat hij schreef, vormt een deel van het bewijsmateriaal dat aantoont dat Jezus de Christus was. Hij zei: „En gij dient te weten en het inzicht te hebben dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messías de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken zullen zijn.” — Dan. 9:25, NW.
Deze negenenzestig weken waren niet letterlijk. Als ze dit wel waren, zouden ze 483 dagen na de herbouw van Jeruzalem en zijn muren in 455 v.G.T., zijn geëindigd. Christus is toen echter niet verschenen. Ze moeten dus wel een langere tijdsperiode vertegenwoordigen. Als wij volgens Gods aanwijzing in Ezechiël 4:6 met betrekking tot profetische tijd voor elke dag een jaar nemen, krijgen wij een periode van 483 jaar.
Volgens Daniëls profetie zou de Christus dan 483 jaar na 455 v.G.T., dat is in 29 G.T., moeten komen. Nu, als wij op dat jaar terugzien, ontdekken wij dat Jezus van Nazareth toen naar Johannes de Doper bij de rivier Jordaan toe kwam en werd gedoopt.
Toen Johannes Jezus uit het water ophief werden de hemelen geopend en kwam Gods geest, gelijk een duif, op Jezus. Johannes hoorde een stem die Jezus als de Christus identificeerde zeggen: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matth. 3:17). Een soortgelijke uitdrukking werd profetisch in Jesaja 42:1 gebruikt met betrekking tot de beloofde Messías.
Dit was dus een getuigenis door God van het feit dat Jezus de Christus was en het kwam precies op de tijd waarop volgens Daniëls profetie de Christus zou verschijnen. Zou Petrus, dit wetend, niet een goede reden hebben Jezus als de Christus te erkennen?
TEN TIJDE VAN ZIJN GEBOORTE
Dertig jaar vóór zijn doop werd Jezus in Bethlehem geboren. Toen kondigde een engel aan schaapherders aan: „Heden is u in de stad van David een Redder geboren, die Christus de Heer is” (Luk. 2:11). Voordat hij werd geboren, was in een andere aankondiging door engelen gezegd: „Gij moet hem de naam Jezus geven” (Matth. 1:21). Had Petrus, gezien het feit dat Jezus van Nazareth aldus door engelen als de Christus werd geïdentificeerd, niet een krachtige reden hem als zodanig te erkennen?
Iemand zou echter de vraag kunnen stellen hoe een baby de titel „Christus” zou kunnen dragen, daar dit „Gezalfde” betekent en er geen bericht is dat Jezus als baby door God werd gezalfd. In werkelijkheid werd hem toen die titel nog niet gegeven. Hij is afkomstig van het Griekse woord Christos, hetgeen „Gezalfde” betekent. Messías betekent hetzelfde. Met het oog op deze betekenis kon Jezus de titel Christus pas dragen toen hij ten tijde van zijn doop in 29 G.T. door Jehovah’s geest werd gezalfd.
Maar waarom sprak de engel ten tijde van Jezus’ geboorte dan over hem als de Christus, wanneer hij dit pas dertig jaar later werd? De aankondiging betekende klaarblijkelijk dat Jezus degene was die Christus de Heer zou worden.
NOG MEER BEWIJZEN
Toen Jezus bij de Jakobsbron met een Samaritaanse vrouw sprak, gaf hij voor het eerst toe dat hij de Christus, de Gezalfde van God was. Gewoonlijk liet hij de mensen deze gevolgtrekking voor zichzelf maken aan de hand van de bewijzen die zij konden zien.
De vrouw wist uit de profetieën dat de Messías, Christus genaamd, voorzegd was. Zij zei daarom: „Ik weet dat de Messías komt, die Christus wordt genoemd. Wanneer die gekomen zal zijn, zal hij ons openlijk alle dingen bekendmaken.” Toen antwoordde Jezus: „Dat ben ik, die met u spreek” (Joh. 4:25, 26). Zijn erkenning werd bevestigd door profetieën die hij vervulde.
Zoals dergelijke profetieën met betrekking tot de Messías hadden voorzegd, werd Jezus in Bethlehem uit een maagd geboren (Micha 5:1 2; Jes. 7:14). Hij kwam uit de stam Juda en de geslachtslijn van koning David, de zoon van Isaï (Gen. 49:10; Jes. 11:10). Hij werd voor dertig zilverstukken verraden (Zach. 11:12). Voor het huis van Israël werd hij een steen des aanstoots (Jes. 8:14, 15). Hij werd doorboord, stierf een offerandelijke dood ten einde onze zonden te dragen en werd bij de rijken begraven (Jes. 53:5, 8, 9, 11, 12). Dit zijn slechts een paar van de vele profetieën over de Messías die door Jezus werden vervuld.
HOE DE TITEL WERD GEBRUIKT
De apostel Paulus was een bijbelschrijver die de titel „Christus” vóór de naam „Jezus” plaatste. In oudere manuscripten deed Lukas dit eenmaal, in Handelingen 24:24 (NW; LV), toen hij over Paulus sprak. Dit vestigde in de eerste plaats de aandacht op het ambt en in de tweede plaats op de ambtsdrager. De titel „Christus” legt de nadruk op de officiële positie die Jezus als de Gezalfde van Jehovah God bekleedt, een eervolle positie die niet wordt gedeeld door de volgelingen van hem die eveneens door Gods geest werden gezalfd.
In tegenstelling tot de religieuze leiders der christenheid, die graag een serie titels voor hun naam hebben, heeft Jezus er nooit veel voor de zijne gehad. De bijbel gebruikt nooit een combinatie van titels zoals Heer Christus Jezus of de koning Christus Jezus. Als er meer dan één titel wordt gebruikt, zijn ze gescheiden, zoals in de „Heer Jezus Christus” en „Christus Jezus, onze Redder”. Het zal sommigen wellicht toeschijnen dat 2 Timótheüs 1:10 hierop een uitzondering vormt, omdat daar staat: „onze Redder, Christus Jezus”. In de Griekse tekst zijn de titels „Redder” en „Christus” echter gescheiden door het voornaamwoord dat „van ons” betekent.
Het overstelpende bewijsmateriaal in de bijbel waardoor wordt aangetoond dat Jezus de beloofde Messías, de Christus, was, vormt een ondersteuning van het feit dat Petrus hem als zodanig beleed. Bovendien was Petrus een ooggetuige van wat Jezus deed en zei en van wat er als vervulling van de profetieën met hem gebeurde. Daarom zei hij: „Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen, hebben wij u bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden.” — 2 Petr. 1:16.