Vragen van lezers
● Wat is de „nieuwe naam” waarvan in Openbaring 2:17 gewag wordt gemaakt? Is het de naam „Jehovah’s getuigen”? En hoe staat het met soortgelijke passages in Jesaja 62:2 en 65:15? — M.N., Verenigde Staten.
Jesaja 62:2 (NBG) luidt aldus: „Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwen naam, dien de mond des HEREN [van Jehovah] zal bepalen.” Zoals op de bladzijden 228-231 van het boek „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” wordt getoond, werden de kinderen Zions in 1919 uit de dienstbaarheid aan het tegenbeeldige Babylon teruggebracht en vreugdevol met hun „moeder” verenigd. Sindsdien heeft God hun voorspoed geschonken en er voor gezorgd dat hun „land” werd bevolkt. Toen gaf God zijn „vrouw” of hemelse organisatie een nieuwe naam, zoals blijkt uit Jeremia 33:16 (NBG), namelijk, ’Jehovah onze gerechtigheid.’ Die naam past bij haar en is door Jehovah zelf gemaakt. Deze naamsverandering is in overeenstemming met haar veranderde toestand en geeft er een passende beschrijving van, in het bijzonder met betrekking tot haar aardse aangelegenheden welke in verband staan met haar geestelijke zonen op aarde.
De profetie opgetekend in Jesaja 65:15 (NBG) — „En gij zult uw naam tot een vloekwoord achterlaten voor mijn uitverkorenen, en de Here HERE [Jehovah] zal u doden; maar zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen” — wordt gericht tot degenen die Jehovah de rug toekeren, wier naam een symbool of illustratie wordt van Gods straf ten aanzien van de goddelozen. Jehovah’s uitverkorenen, de geestelijke kinderen Zions, die hem getrouw dienen, noemt hij daarentegen (zoals eveneens uit het hierboven vermelde bijbelstudiehulpmiddel blijkt) met een naam welke verschilt van die der goddeloze afvallige dienstknechten. „Het is een naam of reputatie waardoor wordt voorgesteld dat Gods gunst en zegen op iemand rust en waardoor wordt aangeduid dat hij een lid is van zijn universele theocratische organisatie, waarmee de eervolle voorrechten van dienst voor God gepaard gaan.” — „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, blz. 229.
Wij vernemen derhalve dat deze teksten in Jesaja niet specifiek betrekking hebben op de naam „Jehovah’s getuigen,” maar in plaats daarvan duiden op de gezegende toestand en de eer welke Gods vrouw of hemelse organisatie en haar geestelijke kinderen sedert 1919 ten deel zijn gevallen. In overeenstemming met al het voorgaande echter nam het overblijfsel van Zions kinderen op 26 juli 1931 de nieuwe naam „Jehovah’s getuigen” aan omdat door deze naam wordt beschreven dat zij getuigenis afleggen van Jehovah’s grootheid en zijn zijde van de strijdvraag betreffende de universele soevereiniteit ondersteunen. Dit deden zij in harmonie met de schriftuurplaats in Jesaja 43:10-12 (AS): „Gij zijt mijn getuigen, zegt Jehovah, en mijn dienstknecht, die ik heb uitverkoren; . . . en er was geen vreemde god onder u; daarom zijt gij mijn getuigen, zegt Jehovah, en ik ben God.”
Nu terug naar Openbaring 2:17, waar staat dat Christus aan hem die overwint, ’een kleine witte steen zal geven, en op de kleine steen staat een nieuwe naam geschreven die niemand kent behalve degene die hem ontvangt.’ McClintock en Strongs Cyclopaedia vermeldt in zijn commentaar dat dit ’op verschillende wijzen beschouwd is als betrekking hebbend op de kiezelsteen der vrijspraak welke in de Griekse gerechtshoven werd gebruikt, op het lot dat in Griekenland met verkiezingen werd geworpen, op de stenen van het borststuk van de hogepriester en op de gewoonte van het schrijven op stenen.’
Nauw verwant met deze laatste gedachte kenden de Romeinen en Grieken uit de oudheid de gewoonte om een witte steen te gebruiken ten teken van vriendschap. Hij werd door midden gedeeld en ieder schreef zijn naam op een helft, waarna de helften werden verwisseld. Het overleggen van een der helften was voldoende om vriendschap te bewijzen en zo nodig van hulp zeker te zijn, en dat strekte zich zelfs uit tot de leden van een volgende generatie. De gehalveerde steen werd aldus een symbool van identificatie en vriendschap.
De nieuwe naam waarvan in Openbaring 2:17 gewag wordt gemaakt, schijnt niet specifiek van toepassing te zijn op de naam „Jehovah’s getuigen.” Waarom niet? In de eerste plaats merke men op dat de naam aan de leden van Christus’ lichaam wordt gegeven als een beloning voor het feit dat zij Satan en de wereld hebben overwonnen. Hij zou daarom alleen van toepassing kunnen zijn op iets wat zij ontvangen wanneer zij in de eerste opstanding worden beloond. Dit is in overeenstemming met de beloningen waarover in hetzelfde en in het volgende hoofdstuk wordt gesproken, zoals een plaats welke hun met Christus op diens troon wordt gegeven, de kroon des levens, de macht over de natiën, enz. Bovendien kent niemand de nieuwe naam behalve degenen die hem ontvangen.
Het schijnt daarom dat de in Openbaring 2:17 genoemde nieuwe naam betrekking heeft op een nieuwe positie waarin zij die in de eerste opstanding delen, in een intieme verhouding komen te staan, welke positie door anderen niet begrepen kan worden of die zelfs de overwinnaars niet kennen totdat zij hun hemelse beloning ontvangen omdat zij hebben overwonnen.