Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • Edelmoedigheid is lonend
    De Wachttoren 1976 | 1 september
    • namelijk geen verantwoordelijkheidsgevoel en zijn lui en onwillig om werk te aanvaarden, ook al zijn er baantjes die zij zouden kunnen doen, beschikbaar. Het zou hun schade berokkenen als hun zou worden toegestaan voordeel te trekken van de edelmoedigheid van anderen. In het geval van zulke personen moet de bijbelse regel van toepassing gebracht worden: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” — 2 Thess. 3:10.

      Iemands omstandigheden kunnen ook de mate beperken waarin hij aan anderen kan geven. De verantwoordelijkheid om voor gezinsleden te zorgen, komt bijvoorbeeld op de eerste plaats. Daarom zou het verkeerd zijn wanneer een vader op een dusdanige wijze aan anderen zou geven dat hij hierdoor wordt belemmerd op een juiste wijze voor zijn gezin te zorgen. — 1 Tim. 5:8.

      Niettemin kan zelfs iemand die in materieel opzicht weinig bezit edelmoedig zijn. Hij kan gelegenheden hebben om tijd door te brengen met personen die eenzaam zijn. Misschien is hij in staat hen door middel van een gesprekje op te bouwen. Of misschien kan hij met anderen aan een opbouwende activiteit deelnemen, zelfs door eenvoudig een wandeling te maken in een park of een bos. Verder kan iemand ook van zijn fysieke kracht geven door persoonlijke nuttige dingen voor anderen te doen.

      Dus ook al heeft iemand misschien beperkingen, toch kan hij de heilzame voordelen genieten die een „blijmoedige gever” ten deel vallen (2 Kor. 9:7). Als hij edelmoedig is met wat hij heeft en onderscheidingsvermogen gebruikt wanneer hij aan anderen geeft, zal hij beloond worden met een innerlijke vreugde en voldoening. Hij zal tevreden zijn, wetend dat hij in harmonie met Gods wil heeft gehandeld. Daarom kan hij er verzekerd van zijn dat hij Gods zegen, leiding en zorg zal ervaren.

      Ja, als wij ons intens bekommeren om het welzijn van anderen, zullen wij ertoe bewogen worden acht te slaan op hun behoeften door edelmoedig van onze tijd, kracht en bezittingen te geven. Aldus zullen wij ons als Gods goedgekeurde dienstknechten in rijke beloningen blijven verheugen.

  • De geliefde Johannes presenteert „het Woord”
    De Wachttoren 1976 | 1 september
    • De geliefde Johannes presenteert „het Woord”

      VAN de vier evangelieschrijvers, Matthéüs, Markus, Lukas en Johannes, presenteert alleen Johannes Jezus Christus, de Zoon van God, als „het Woord”. Johannes schreef met betrekking tot Gods Zoon: „In het begin was het Woord.” „Het Woord nu is vlees geworden.” „Zijn naam wordt genoemd: Het Woord van God” (Joh. 1:1, 14; Openb. 19:13). Waarom kon Johannes Jezus onder inspiratie met die titel aanduiden? Omdat Jezus in zijn voormenselijke bestaan, voordat hij als mens naar de aarde was gekomen, als het „Woord”, de Woordvoerder of de Spreekbuis van zijn hemelse Vader, Jehovah God, dienst had verricht. Hij was ongetwijfeld de engel die God voor de Israëlieten uit had gezonden ’om hen naar de plaats te brengen die hij had bereid’ en door bemiddeling van wie God tot Mozes had gesproken. — Ex. 23:20; 3:2-5.

      In plaats van Jezus’ openbare toespraken, zoals de Bergrede, te vermelden, vertelt Johannes ons over Jezus’ gesprekken met personen: met zijn tegenstanders en met zijn eigen discipelen. Hij brengt ook verslag uit van Jezus Judese bediening, terwijl de andere evangelieschrijvers Jezus’ Galilese bediening beschrijven. Johannes verschaft ons ook het meest intieme portret van Jezus, waartoe details behoren zoals dat Jezus de voeten van zijn apostelen waste. Wij zouden ook niet anders verwachten van degene die speciaal door Jezus werd bemind. — Joh. 13:23.

      Het is waar dat sommigen beweren (evenwel zonder een deugdelijke reden) dat het vierde Evangelie door een andere Johannes werd geschreven nadat de apostel Johannes in de dood was ontslapen. De externe bewijzen die er zijn, ondersteunen echter het krachtige interne bewijsmateriaal dat erop duidt dat de apostel Johannes de schrijver geweest moet zijn.

      Waarin bestaat dit interne bewijsmateriaal? Een zorgvuldige beschouwing van Johannes’ Evangelie brengt aan het licht dat de schrijver een jood was die Palestina kende. Hij beschrijft details waardoor er weinig twijfel overblijft dat hij een ooggetuige was; steeds weer opnieuw noemt hij specifieke namen, plaatsen en tijden die de andere evangelieschrijvers niet vermelden. Bovendien duiden de details die hij over de onderlinge gesprekken van de apostelen vermeldt, er krachtig op dat hij een van hen was. Dat de schrijver een discipel was, wordt te kennen gegeven door zijn woorden: „Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader.” — Joh. 1:14; vergelijk 1 Johannes 1:1, 2.

      Bovendien was de schrijver er getuige van dat Jezus aan de paal werd genageld: „Hij die het heeft gezien, heeft er getuigenis van afgelegd, en zijn getuigenis is waar, en die man weet dat hij ware dingen zegt, opdat ook gij moogt geloven.” Johannes is de enige apostel van wie te kennen wordt gegeven dat hij bij die gelegenheid aanwezig was. Verder hebben wij het getuigenis van de schrijver zelf: „Dit is de discipel die getuigenis over deze dingen aflegt en die deze dingen heeft geschreven, en wij weten dat het getuigenis dat hij geeft, waar is.” — Joh. 19:26, 35; 21:24.

      Dat Johannes de schrijver was, wordt ondersteund door het unieke kenmerk van dit Evangelie dat de apostel Johannes hierin nooit bij zijn naam „Johannes” wordt genoemd. Wanneer er sprake is van „Johannes” wordt Johannes de Doper bedoeld. De andere drie evangelieschrijvers maken logischerwijs een onderscheid tussen de twee Johannessen, maar de apostel Johannes doet dit niet. Hij vond dit niet noodzakelijk. Wanneer hij naar zichzelf verwijst, noemt hij zichzelf hetzij een van de zonen van Zebedéüs, zijn vader, of de discipel van wie Jezus veel hield. — Joh. 21:2, 20.

      Uit zijn Evangelie, alsook uit wat de andere evangelieschrijvers zeggen, blijkt duidelijk dat Johannes intens loyaal was jegens Jezus. Zo zegt hij in zijn rechtvaardige verontwaardiging dat Judas een dief was. Hij merkt ook op dat Jozef van Arimathéa uit vrees voor de joden een geheime discipel van Jezus was. Het was ongetwijfeld aan Johannes’ grote liefde voor zijn Meester toe te schrijven dat Jezus hem speciaal liefhad. — Joh. 12:6; 19:38.

      Het externe bewijsmateriaal dat beschikbaar is, geeft te kennen dat Johannes zijn Evangelie erg laat in zijn leven heeft geschreven, en wel omstreeks het jaar 98 G.T. en in of nabij de stad Éfeze. Hij was ongetwijfeld op de hoogte van de andere evangelieverslagen, die veel eerder waren geschreven. Dit zou verklaren waarom hij over het algemeen niet hetzelfde materiaal behandelt dat wij aantreffen in de andere drie Evangeliën (die als de „synoptische” Evangeliën bekendstaan, omdat ze een overeenkomstige zienswijze weergeven). Ja, 92 percent van Johannes’ materiaal komt alleen in zijn Evangelie voor.

      UNIEK VOOR JOHANNES’ EVANGELIE

      zijn zes van Jezus’ wonderen. Hiertoe behoren Jezus’ eerste wonder, toen hij tijdens het bruiloftsfeest te Kana water in wijn veranderde, zijn genezing van een man die blind geboren was, de opwekking van Lazarus uit de doden en het wonder dat hij na zijn opstanding verrichtte, toen hij ervoor zorgde dat zijn discipelen een grote visvangst hadden.a Ook vermeldt alleen Johannes dat Jezus in het begin van zijn bediening de tempel van religieuze afpersers reinigde. Verder kunnen wij alleen uit Johannes’ Evangelie opmaken dat Jezus’ aardse bediening ruim drie jaar geduurd moet hebben, omdat hij melding maakt van de feesten die Jezus heeft bijgewoond, in het bijzonder de paschafeesten.b

      Bovendien is Johannes de enige Evangelieschrijver die ons inlicht over het feit dat Jezus een voormenselijk bestaan had. Met deze uiterst belangrijke waarheid begint hij zijn Evangelie zelfs: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god. Deze was in het begin bij God. Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan.” En na gezegd te hebben dat ’het Woord vlees is geworden’, verschaft Johannes het getuigenis van de Doper, dat op hetzelfde neerkomt: „Hij bestond vóór mij.” — Joh. 1:1-4, 14, 29, 30.

      Ook vermeldt Johannes Jezus’ eigen getuigenis hieromtrent. Zo zei Jezus tot Nikodémus: „Geen mens [is] tot in de hemel opgestegen, dan hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen.” Later zei Jezus tot zijn luisteraars: „Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.” „Wat dan wel, indien gij de Zoon

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen