-
Spreek het Woord van God onbevreesd in het atoomtijdperkDe Wachttoren 1984 | 15 maart
-
-
Spreek het Woord van God onbevreesd in het atoomtijdperk
’Spreek het woord van God onbevreesd.’ — FILIPPENZEN 1:14.
1. Wat heeft de Schepper van het atoom en zijn atoomkern de afgelopen 49 jaar onbevreesd laten bekendmaken?
WIJ leven in het atoomtijdperk. De hele wereld wordt thans door een kernoorlog bedreigd! De Almachtige Schepper van het atoom en zijn atoomkern weet dit heel goed. Wat is voor onze tijd zijn Woord dat over de gehele wereld gepredikt moet worden? In onze tijd laat hij een figuurlijke ’in linnen geklede man, met een schrijversinkthoorn aan zijn heupen,’ een kentekenwerk verrichten.
2. Welk kentekenwerk vindt voortgang, en wat is het doel ervan?
2 Deze „man” plaatst een kenteken op het voorhoofd van degenen die zuchten en kermen over alle verfoeilijke dingen die er gebeuren, in het bijzonder in het religieuze rijk van de christenheid — degenen die belijden God te aanbidden (Ezechiël hfdst. 9). Aangezien deze mensen zich herinneren welke handelwijze de geestelijken van de christenheid tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben gevolgd, voelen zij zich diepbedroefd bij de gedachte aan wat die religieuze leiders, naar zij terecht mogen aannemen, gedurende een waarschijnlijke wereldomvattende kernoorlog zullen doen. Daar zij van zogenaamd christelijke leiders iets beters hadden verwacht, zijn zij ernstig verontrust over datgene wat de geestelijken thans in deze zeer immorele, gewelddadige en in religieus opzicht verdeelde wereld door de vingers zien. In een samenstel van dingen dat binnenkort vernietigd zal worden, worden deze rechtgeaarde mensen gekentekend om in leven te blijven en een nieuw en rechtvaardig samenstel van dingen binnen te gaan.
3. Waarover dienen rechtgeaarde mensen meer bedroefd te zijn dan over een toekomstige massavernietiging, en wat is er voor het verrichten van het kentekenwerk nodig?
3 Er is geen verbetering van de wereldsituatie in zicht. Wat zal bij zeer veel rechtgeaarde mensen binnen en buiten de christenheid de vrees kunnen wegnemen dat zij binnenkort en masse een gewelddadige dood zullen sterven? Welnu, zij zijn ongetwijfeld bedroefd over de bestaande toestand. Maar, wat veel en veel belangrijker is, zijn zij bedroefd omdat de naam van de God van de bijbel bij dit alles betrokken is en tot een voorwerp van smaad wordt gemaakt door de manier waarop degenen die zijn volk beweren te zijn, zich gedragen? Wie is echter de figuurlijke ’in linnen geklede man’, die steeds meer van deze bedroefde mensen kentekent, en hoe doet hij dit? De geestelijken van de christenheid stellen dit kentekenwerk niet op prijs en verzetten zich er hevig tegen. Er is daarom een grote mate van onbevreesdheid nodig om het kentekenwerk te verrichten.
4. Door wie werd de symbolische man die het kentekenwerk verricht, afgebeeld, en aan welke vereisten moeten degenen die thans aan het kentekenwerk deelnemen, derhalve voldoen?
4 Toch heeft het sinds 1935 met nog grotere intensiteit voortgang gevonden. Het wordt verricht door een klasse van christenen die zich door bemiddeling van Jezus Christus aan Jehovah God hebben opgedragen en die werden afgebeeld door de profeet Ezechiël, een priester van het Israël uit de oudheid die het visioen van de ’in linnen geklede man met een schrijversinkthoorn aan zijn heupen’ ontving. Zij hebben zich aan dezelfde God opgedragen als Ezechiël en zijn daarom, net als hij, getuigen van Jehovah. De hedendaagse Ezechiël van 1984 is een priesterklasse die deel uitmaakt van het geestelijke Israël, waaraan de apostel Petrus de woorden schreef die in 1 Petrus 2:9 worden aangetroffen: „Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht.”
5. Hoeveel onderpriesters zullen er dienst verrichten onder degene die krachtens Jehovah’s eed tot Hogepriester is aangesteld?
5 Het is ons derhalve duidelijk dat de huidige Ezechiëlklasse is samengesteld uit degenen die in geestelijk opzicht als onderpriesters dienst verrichten onder de Hogepriester, Jezus Christus, die krachtens de eed van Jehovah God is aangesteld in het priesterschap „naar de wijze van Melchizédek”, de koning van het oude Salem en „priester van de Allerhoogste God” (Psalm 110:4; Genesis 14:18; Hebreeën 5:10; 6:20; 7:10, 11, 15-17). Vanaf de eerste eeuw, waarin de apostel Petrus zijn brief schreef, heeft Jehovah God de leden van deze „koninklijke priesterschap” uitgekozen. Deze priesterschap zal uiteindelijk bestaan uit 144.000 priesters onder de Hogepriester Jezus Christus. — Openbaring 7:1-8; 14:1-4.
6. Hoevelen van die „koninklijke priesterschap” zijn nog in het vlees op aarde, en als welke figuurlijke persoon verrichten zij dienst?
6 Volgens het wereldbericht over de viering van het Avondmaal des Heren op 29 maart 1983 is thans nog slechts een klein overblijfsel van de leden van de „koninklijke priesterschap” in het vlees op aarde. Gezamenlijk verrichten zij dienst als de figuurlijke in linnen geklede man door wie personen die het waard zijn op hun voorhoofd worden gekentekend.
7. Welk vertrouwen in hetgeen Jehovah zal doen, moeten de thans levende personen hebben die door de in linnen geklede man met de inkthoorn werden afgebeeld?
7 De profeet Ezechiël uit de oudheid moest veel moed verzamelen om geen vrees te koesteren voor de Israëlitische tegenstanders van zijn tijd. Maar de Almachtige God beloofde dat hij het aangezicht van Ezechiël even hard zou maken als het aangezicht van zijn tegenstanders, ja zelfs nog harder. Ezechiël moest dus niet bang zijn voor die louter menselijke tegenstanders (Ezechiël 2:4; 3:8; Jesaja 51:12). Evenzo moet het overblijfsel van de door geest gezalfde christenen — de klasse die werd afgebeeld door de in linnen geklede man met de inkthoorn aan zijn heupen — het vertrouwen hebben dat de God van Ezechiël hun aangezicht hard zal maken, opdat zij onverschrokken het hoofd kunnen bieden aan het strakke gezicht van tegenstanders binnen en buiten de christenheid.
8. Welke thans van toepassing zijnde opdracht heeft Jezus gegeven?
8 Negentien eeuwen geleden zond Jehovah’s Voornaamste Boodschapper, Jezus Christus, zijn discipelen uit met de opdracht het Woord van God onbevreesd in hun eigen land te prediken. Voordat hij hen uitzond, zei hij: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matthéüs 10:28). In het laatste boek van de bijbel zegt hij bovendien tot het gezalfde overblijfsel van onze tijd: „Wees niet bevreesd voor de dingen die gij gaat lijden. Zie! De Duivel zal voortgaan sommigen van ulieden in de gevangenis te werpen, opdat gijlieden volledig op de proef wordt gesteld en opdat gijlieden tien dagen verdrukking hebt. Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven” (Openbaring 2:10). Hoe aanmoedigend zijn die woorden!
9. (a) Hoe blijkt uit de gevangenzetting van zo veel getuigen van Jehovah in deze tijd dat zij gehoorzaam zijn aan bovengenoemde opdracht van Jezus? (b) Welke tegengestelde uitwerking blijkt in Paulus’ geval?
9 Wanneer wij bedenken dat het werk van Jehovah’s Getuigen thans in meer dan veertig landen verboden of aan wettelijke beperkingen onderhevig is — zodat thans ongetwijfeld meer christenen onder verbodsbepalingen werkzaam zijn dan er in de eerste en tweede eeuw gevangenzaten — blijken Jehovah’s Getuigen in deze tijd niet bevreesd te zijn voor de dingen die zij moeten lijden, gevangenisstraf inbegrepen. De gevangenzetting van christenen kan op medechristenen een uitwerking hebben die tegengesteld is aan wat de vijand ermee beoogde. De gevangengezette apostel Paulus schreef vanuit de plaats waar hij werd vastgehouden: „De meeste broeders in de Heer tonen, doordat zij wegens mijn gevangenisboeien vertrouwen hebben gekregen, des te meer moed om het woord van God onbevreesd te spreken.” — Filippenzen 1:14.
10. (a) Uit welke bron is de boodschap afkomstig die Jehovah’s Getuigen thans vrijuit moeten bekendmaken? (b) Welk standpunt als dat van de apostelen negentien eeuwen geleden, moeten zij innemen?
10 Evenals in Paulus’ tijd is de boodschap die de getuigen van Jehovah nu onbevreesd bekendmaken, niet van menselijke oorsprong. Het is de actuele boodschap die ontleend is aan de bijbel, het geïnspireerde Woord van de Allerhoogste God, Jehovah. In dat Woord draagt hij zijn opgedragen, gedoopte volk op dat zij zijn getuigen moeten zijn, die getuigenis moeten afleggen van het feit dat hij God en Koning is (Jesaja 43:10, 12). Aangezien hij hun de opdracht geeft zijn onfeilbare Woord bekend te maken, heeft toch geen schepsel — hoog of laag — het recht of de autoriteit hun te bevelen of ertoe te dwingen er niet langer over te spreken? Wij moeten het standpunt innemen van de christelijke apostelen van 1900 jaar geleden, toen zij tot hoge functionarissen zeiden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.
11. Hebben mensen zich tot goden gemaakt door de atoombom uit te vinden, en hoe staat het met hun autoriteit de openlijke bekendmaking van de Koninkrijksboodschap tegen te staan?
11 Mensen hebben zich niet tot goden gemaakt door de atoombom uit te vinden, en zij zullen rekenschap moeten afleggen aan de Allerhoogste God over de manier waarop zij er gebruik van maken. (Merk op wat in Psalm 82:6, 7 staat.) Door de atoombom te maken als afschrikwekkend middel, trachten de regeringen hun heerschappij over de aarde te bestendigen in plaats dat zij de belangen van het koninkrijk Gods in handen van Jezus Christus bevorderen. Zij zijn gebelgd over de bekendmaking van dat Koninkrijk door de ware, gehoorzame volgelingen van Jezus Christus in deze tijd en trachten er een stokje voor te steken. In dit atoomtijdperk is het niet ouderwets of onpraktisch geworden geloof te hechten aan Christus’ profetische woorden: „Hiermee beginnen de weeën der benauwdheid. Ziet gij echter toe op uzelf; men zal u aan plaatselijke rechtbanken overleveren, en gij zult in synagogen worden geslagen en voor bestuurders en koningen terechtstaan om mijnentwil, tot een getuigenis voor hen. Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt. Wanneer men u echter wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren bezorgd over wat gij zult spreken, maar spreekt datgene wat u in dat uur gegeven wordt [te spreken], want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige geest.” — Markus 13:8-11.
12. Wat moest ondanks felle tegenstand eerst worden gepredikt, en waarvan zou dit een zeer in het oog springend teken vormen?
12 De wereldweeën der benauwdheid zijn in 1914 begonnen. Daarna kwam de voorzegde vervolging van de getrouwe en gehoorzame volgelingen van Jezus Christus en die duurt tot op de huidige dag voort. Alles wijst erop dat wij in „het besluit van het samenstel van dingen” leven, ja, dat wij in dit atoomtijdperk het grootse hoogtepunt ervan naderen (Matthéüs 24:3; Markus 13:3, 4). Maar voordat het volledige einde komt, moet „eerst . . . het goede nieuws worden gepredikt”. Dat het Woord van God thans over de gehele wereld onbevreesd ten behoeve van het Koninkrijk wordt gesproken, vormt derhalve een van de meest in het oog springende bewijzen dat wij in „het besluit van het samenstel van dingen” leven. — Matthéüs 24:14.
Gods Woord eten en over de gehele wereld bekendmaken
13. Welke ervaring als die welke in Openbaring hoofdstuk 10 wordt beschreven, heeft het gezalfde overblijfsel na de Eerste Wereldoorlog meegemaakt, en welk gebod werd er gegeven nadat het verkwikkende voedsel was genuttigd?
13 Johannes, de laatste nog in leven gebleven discipel die door Jezus als apostel was uitgekozen, eindigde zijn aardse loopbaan tegen het einde van de eerste eeuw. In dit „besluit van het samenstel van dingen” sinds 1914 is er nog een overblijfsel van opgedragen, gedoopte christenen die met Jehovah’s geest zijn gezalfd. Dit overblijfsel werd afgebeeld door Johannes, de schrijver van de Openbaring, het laatste boek van de bijbelcanon. In het eerste naoorlogse jaar 1919 maakte dit overblijfsel iets soortgelijks mee als wat Johannes in Openbaring hoofdstuk 10 met betrekking tot zichzelf beschrijft. Deze ervaring zou plaatsvinden omstreeks de tijd dat „Gods mysterie”, of zijn „heilige geheim”, tot een einde gebracht zou worden (Openbaring 10:7, Petrus-Canisiusvertaling, NW). Nadat degenen die de hedendaagse, door Johannes afgebeelde klasse vormden, geestelijk waren verkwikt door als het ware de zoet smakende „kleine boekrol” die hun werd voorgehouden, te eten, werd hun in feite opgedragen: „Gij moet wederom profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen.” — Openbaring 10:10, 11.
14. Door wie wordt de aan de apostel Johannes op Patmos gegeven opdracht vervuld?
14 Er is geen geschreven bericht voorhanden waaruit blijkt of de hoogbejaarde apostel Johannes op het eiland Patmos zich van zijn diensttoewijzing, die zo’n groot terrein besloeg, heeft kunnen kwijten. Maar hoe staat het met de door Johannes afgebeelde gezalfden in deze tijd? Deze klasse heeft Johannes’ profetische status en ziet erop toe dat de opdracht die aan Johannes werd gegeven, volledig ten uitvoer wordt gebracht. De uitdrukking: „Gij moet wederom profeteren”, duidt erop dat hij als gevolg van zijn verbanning naar Patmos zijn getuigeniswerk niet langer onbelemmerd ten uitvoer kon brengen. Het is duidelijk dat wat daar tot hem werd gezegd, in werkelijkheid voor zijn hedendaagse tegenhangers was bedoeld. Aangezien dat het geval is, dringt de vraag zich aan ons op: In hoeveel landen en talen spreken Jehovah’s Getuigen het Woord van God onbevreesd bij hun pogingen „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis” te prediken? — Matthéüs 24:14.
15. In welke mate wordt de prediking thans verricht?
15 In het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1984 wordt bericht uitgebracht over 205 landen, terwijl er bijbelse lectuur wordt uitgegeven in ongeveer 190 talen. In die landen wonen mensen met een zwarte, blanke, gele, rode en bruine huid, behorend tot verschillende stammen, clans en sekten, met talrijke dialecten. Sinds de Eerste Wereldoorlog is het aantal regerende „koningen” sterk afgenomen, maar er zijn thans velerlei andere politieke regeerders in functie. De boodschap van Jehovah’s Getuigen in deze tijd betreft en geldt hen allen, ongeacht hun officiële aanduiding of hun politieke gezindheid. Dat het werk van Jehovah’s Getuigen in zo veel landen is verboden, vormt hier een bewijs van.
16. Waar hebben wereldleiders om gebeden, maar welke bekendmaking heeft desondanks onweerstaanbaar voortgang gevonden?
16 Dus ondanks de Volkenbond en zijn opvolger, de Verenigde Naties, die als middel ter bevordering en handhaving van een verenigde wereld werden opgericht, heeft de onbevreesde bekendmaking van het koninkrijk Gods in handen van Christus als de enige hoop voor de mensheid onweerstaanbaar voortgang gevonden. Dit „goede nieuws van het koninkrijk” heeft wereldleiders niet ’goed’ toegeschenen, aangezien het zo sterk verschilt van wat zij als goed, als het beste, voor de gekwelde mensheid beschouwen. Zij zijn van mening dat de aardse aangelegenheden hùn zaak zijn en dat zij die zelf wel kunnen behartigen. Mochten zij behoefte hebben aan bovenmenselijke hulp, dan gaan hun religieuze gebeden in werkelijkheid naar „de god dezer wereld” en niet hoger. De goddelijke Auteur van „dit goede nieuws van het koninkrijk” is ’deze wereld’, waarvan Satan de Duivel de god is, niet gunstig gezind. — 2 Korinthiërs 4:4, PC.
17. (a) Waarom hebben tegenstanders het geschreven Woord van God niet kunnen vernietigen? (b) Wie hebben vooral sinds 1919 over dat Woord gesproken?
17 De profetische bijbel verklaart ronduit dat het woord van God tot in alle eeuwigheid zal blijven bestaan (1 Petrus 1:23-25). Die verklaring is tot op de huidige dag niet onjuist gebleken. De bijbel, Gods geïnspireerde geschreven Woord, is niet uitgewist, ondanks alle menselijke krachtsinspanningen om hem door middel van religieuze verbodsbepalingen en openbare verbrandingen te vernietigen. Opdat het geschreven Woord van God gepredikt kon worden, was er dus iemand nodig die erover zou spreken en het zou doen horen. De onbevreesde bekendmaking van dat Woord van God door Jehovah’s Getuigen gaat ondanks de pogingen van de woedende tegenstanders om de onbevreesde sprekers de mond te snoeren, onverstoorbaar voort en wordt sinds het naoorlogse jaar 1919 door een toenemend aantal monden gepredikt.
18. Tot wanneer zal Jehovah het voorhoofd van zulke personen hard blijven maken?
18 Kan er enige twijfel over bestaan dat de Hemelse Gever van dat Woord het voorhoofd van zijn hedendaagse Ezechiëlklasse en van hun moedige metgezellen zo hard als een diamant zal blijven maken, zodat zij het hoofd kunnen bieden aan hun ’hardhoofdige’ tegenstanders totdat de vernietiging hun tegenstand smoort? Beslist niet! Hij heeft de weg van zijn Getuigen tot op heden succesvol doen zijn. Hij zal hun weg voorspoedig blijven maken totdat het ’hernieuwde profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en koningen’ onbevreesd is voltooid. Wij kunnen verwachten dat hij dit zal doen, tot eer van zichzelf en ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit.
Kunt u zich dit herinneren?
□ Wat werd voor onze tijd afgebeeld door de ’in linnen geklede man met een schrijversinkthoorn’, en wat voor werk doet hij thans?
□ Waarom moeten Jehovah’s Getuigen onbevreesd zijn?
□ Wat moest de apostel Johannes doen nadat hij een „kleine boekrol” had gegeten, en wat komt hier in de hedendaagse tijd mee overeen?
-
-
Het Woord van God verbreiden in een wereld vol vreesDe Wachttoren 1984 | 15 maart
-
-
Het Woord van God verbreiden in een wereld vol vrees
1. Welke ongekende wereldomvattende vrees is door de grootste profeet in de menselijke geschiedenis voorzegd?
DE GROOTSTE profeet in de gehele menselijke geschiedenis, Jezus Christus, heeft in verband met het tijdperk dat met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 is begonnen en waarin de wereld totaal veranderd is, voorzegd dat overal op aarde de volgende geestelijke situatie zou bestaan: „De mensen [zullen] mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen; want de krachten der hemelen zullen worden geschokt.” — Lukas 21:26, 27.
2. Wie worden niet door vrees bevangen, en waarom niet?
2 Hoe vreemd het echter ook mag klinken, toch zijn er personen die niet bevreesd worden en zich niet door een gevoel van hulpeloosheid laten overmannen. Dit zijn de getuigen van Jehovah, die nu in 205 landen werkzaam zijn. Zij doen datgene waartoe Jezus zijn volgelingen aanspoorde: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt.” — Lukas 21:28.
3. Waarom is het Messiaanse koninkrijk niet in Jeruzalem (Israël) opgericht, en waarom hebben de Volkenbond en zijn opvolger niet kunnen beletten dat het atoomtijdperk zijn intrede heeft gedaan?
3 Thans is het duidelijker dan ooit dat „de bestemde tijden der natiën”, „de tijden der heidenen”, in de tweede helft van 1914 zijn geëindigd en dat toen het beloofde koninkrijk van Jehovah God in handen van Jezus Christus in de hemel werd opgericht om te midden van de ertegen gekante vijanden te regeren (Lukas 21:24, NW, Statenvertaling). Dus tot op de huidige dag is dat Messiaanse koninkrijk niet in het aardse Jeruzalem opgericht. Logischerwijs is ook de Volkenbond niet „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” gebleken. De opvolger van de Volkenbond, de organisatie der Verenigde Naties, is er na meer dan 35 jaar werkzaam te zijn geweest niet in geslaagd de gebeden van de christenheid te vervullen; ze heeft niet kunnen belemmeren dat het atoomtijdperk zijn intrede heeft gedaan.
4. Waartegen was de Volkenbond in werkelijkheid een samenzwering?
4 Vanaf het moment dat er tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog een volkenbond werd voorgesteld, hebben Jehovah’s Getuigen onbevreesd aangekondigd dat een dergelijk door mensen gemaakt surrogaat voor de werkelijkheid — Jehovah’s koninklijke regering in handen van Christus — zou falen. Zij hebben zich daarbij laten leiden door de profetie in Jesaja 8:12: „Gijlieden zult niet alles verbond noemen, wat dit volk verbond noemt; en vreest niet zoo gelijk zij doen, en verschrikt niet” (Luther-vertaling). Dat door mensen gemaakte plan is in werkelijkheid een „samenzwering”, ja, een samenzwering tegen de verheven belangen van Gods koninkrijk in handen van Christus (NW, Nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). Hoe zou het dan ooit de zegen en steun kunnen hebben van de Koning der koningen, Jehovah God?
5. (a) Hoe smaakte „de boekrol” Ezechiël toen hij die at, en dit in weerwil van de boodschap die de rol bevatte? (b) Wat voor ervaring is het wanneer Gods Woord ons in de mond wordt gelegd opdat wij als Zijn getuigen dienst verrichten?
5 De Koninkrijksboodschap die Jehovah’s Getuigen nog steeds bekendmaken, kan beslist uitdagend genoemd worden in een wereld die zo anders georiënteerd is. Zij hebben iets soortgelijks ervaren als de profeet Ezechiël, toen hij een gevangene was in het land Babylon, enkele jaren voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd verwoest. Evenals later het geval was met de apostel Johannes op het eiland Patmos, ontving Ezechiël een „boekrol”. De profeet vertelt ons: „Ze was van voren en van achteren beschreven; en er waren klaagliederen op geschreven en gezucht en geweeklaag” (Ezechiël 2:9, 10). Na gehoor gegeven te hebben aan Gods instructies om deze „boekrol” op te eten, merkte Ezechiël op: „Ze werd in mijn mond als honing zo zoet” (Ezechiël 3:1-3). Wanneer ons in deze tijd het Woord van God in de mond wordt gelegd om als Zijn boodschappers dienst te verrichten, is dit een zoet voorrecht, ongeacht alles wat dat Woord inhoudt, al bevat het klaagliederen, gezucht en geweeklaag. (Vergelijk Psalm 19:7-10.) Nu Jehovah’s Getuigen sinds het naoorlogse jaar 1919 het geopenbaarde Woord van God hebben ’opgegeten’, is hun waardering daarvoor krachtig toegenomen. Gods Woord heeft hen gesterkt, net als letterlijke honing Jonathan sterkte. — 1 Samuël 14:26, 27.
6. Waarom hebben Jehovah’s Getuigen, nu de dag van Gods wraak nadert, moed nodig, maar waar kunnen zij zeker van zijn?
6 Nu „de dag der wraak van de zijde van onze God” snel nadert, hebben Jehovah’s Getuigen moed nodig om erop te wijzen dat de gehele mensenmaatschappij in de nabije toekomst „klaagliederen . . . en gezucht en geweeklaag” te wachten staan (Jesaja 61:1, 2). Mensen die in deze bedreigde wereld verlichting zoeken, zijn niet geneigd naar zulke inlichtingen uit de mond van Jehovah’s Getuigen te luisteren. Maar aangezien God zijn getuigen uitzendt om zijn Woord te verbreiden, kunnen zij er zeker van zijn dat hij hen tot op de dag van zijn wraak zal steunen.
7. Hoe zou Jehovah ervoor zorgen dat Ezechiël voor zijn toewijzing berekend was?
7 Het is niet aangenaam wanneer mensen weigeren te luisteren, maar laten wij acht slaan op wat God tot Ezechiël zei: „Wat het huis van Israël aangaat, zij zullen niet naar u willen luisteren, want zij willen niet naar mij luisteren, want allen van het huis van Israël zijn hard van hoofd en hard van hart. Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, en gij moet niet met verschrikking geslagen zijn voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis. . . . En ga, begeef u onder de ballingen, onder de zonen van uw volk, en gij moet tot hen spreken en tot hen zeggen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd’, ongeacht of zij horen dan wel het laten.” — Ezechiël 3:7-11.
8. Hoe trad de Ezechiëlklasse de afschrikwekkende situatie na de Eerste Wereldoorlog tegemoet, en wat zou er gebeurd zijn als de geestelijken hadden geluisterd?
8 Een overeenkomstige afschrikwekkende situatie wachtte het overblijfsel van de christenen die door Gods geest tot zijn geestelijke zonen waren verwekt en die met zijn geest waren gezalfd om de door hem aangestelde getuigen te zijn. Zij vormen de twintigste-eeuwse Ezechiëlklasse en evenals Ezechiël zijn zij dan ook niet teruggedeinsd voor het onverzettelijke gezicht van de professionele, in indrukwekkende gewaden gestoken geestelijken van de christenheid, die wellicht beweren geestelijke Israëlieten te zijn. Indien dergelijke religieuze leiders hun aangezicht zacht hadden laten worden en de Koninkrijksboodschap, zoals die sinds 1919 door het gezalfde overblijfsel wordt bekendgemaakt, een horend oor hadden geleend, zou de christenheid zich niet in de Tweede Wereldoorlog hebben gestort, een oorlog die veel grotere proporties heeft aangenomen en over de gehele wereld veel meer schade heeft aangericht dan de Eerste Wereldoorlog.
9. Hoe komt het dat de leden van het overblijfsel en hun opgedragen metgezellen berekend zijn voor hun taak?
9 Zelfs met de toenemende dreiging van een kernoorlog — ondanks de organisatie der Verenigde Naties — hebben de religieuze leiders thans geen verandering van aangezicht ten opzichte van de Koninkrijksbekendmakers ondergaan. Met het oog op de verhevigde religieuze tegenstand hebben de leden van het gezalfde overblijfsel, die als Koninkrijksambassadeurs dienst verrichten, en hun opgedragen, gedoopte metgezellen uit alle natiën hun eigen aangezicht derhalve zo hard als een diamant moeten maken. Zij blijven het Woord van God standvastig en onbevreesd spreken.
10. Waarom hadden de geestelijken en hun gemeenteleden naar Jehovah’s Getuigen moeten luisteren, en wat zullen zulke religieaanhangers alsnog moeten erkennen?
10 Vooral de geestelijken van de christenheid en hun gemeenteleden hadden de boodschap en raadgevingen van Jehovah’s Getuigen moeten begrijpen. De Getuigen putten datgene wat zij te zeggen hebben uit precies dezelfde bijbel die de religieaanhangers van de zogenaamd christelijke wereld beweren te aanvaarden en die hun bijbelgenootschappen op grote schaal in veel talen verspreiden. De situatie komt nauwkeurig overeen met wat Jehovah God volgens de Nieuwe-Wereldvertaling tot Ezechiël zei: „En de zonen onbeschaamd van gezicht en hard van hart — ik zend u tot hen, en gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd.’ En wat hen aangaat, of zij zullen horen of het zullen laten — want zij zijn een weerspannig huis — zij zullen stellig ook weten dat een profeet zich in hun midden heeft bevonden.” — Ezechiël 2:4, 5.
11. Welke eigenschappen heeft de christenheid jegens Jehovah’s officieel aangestelde overblijfsel aan de dag gelegd, en hoe heeft Jehovah het overblijfsel in staat gesteld deze opdracht, die een uitdaging vormde, te volbrengen?
11 Zij die beweren tot het geestelijke Israël te behoren, de leden van de christenheid, hebben zich jegens het gezalfde overblijfsel, dat van de Soevereine Heer Jehovah de opdracht heeft ontvangen gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” zijn laatste boodschap bekend te maken, onbeschaamd van gezicht en hard van hart betoond (Matthéüs 24:3, 14). De Almachtige God wist dat hij de hedendaagse tegenhanger van Ezechiël de onbevreesdheid kon inboezemen die dit gezalfde overblijfsel in staat zou stellen deze opdracht, die een uitdaging vormde, ter hand te nemen en te volbrengen.
12. Voor welke valse beschuldiging vrijwaart Jehovah zich aldus, en welke hiermee verband houdende gebeurtenis zal zijn reputatie van elke blaam zuiveren?
12 De onberispelijke God heeft zich voorgenomen zich te vrijwaren voor elke mogelijke beschuldiging dat hij nalatig geweest zou zijn en in gebreke zou zijn gebleven de in gevaar verkerende personen voldoende te waarschuwen. De situatie spitst zich steeds meer toe en weldra zal voor ons het uur van de waarheid zijn aangebroken. Dan zullen de achtelozen gedwongen worden te erkennen dat er een profeet van Jehovah in hun midden is geweest. Dit zal gebeuren wanneer Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, voor eeuwig wordt vernietigd door de politieke machten waarmee ze schandelijke geestelijke hoererij placht te bedrijven. De reputatie van de God van de zuivere aanbidding zal daardoor van elke blaam gezuiverd worden.
13. Welke belofte die Jehovah het gezalfde overblijfsel had gedaan, is hij nagekomen, en hoe is het overblijfsel daardoor een voortreffelijk voorbeeld geweest voor de „andere schapen”?
13 Dat het gezalfde overblijfsel zich tot op heden zo onbevreesd heeft kunnen uiten, is te danken aan het feit dat Jehovah zich gehouden heeft aan zijn belofte: „Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, en gij moet niet met verschrikking geslagen zijn voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis” (Ezechiël 3:8, 9). Aldus gesterkt heeft het overblijfsel als een bemoedigend voorbeeld gediend voor de groeiende schare „andere schapen”, die Jezus Christus, de Voortreffelijke Herder, overeenkomstig zijn belofte aan de zijde van zijn gezalfde overblijfsel heeft bijeengebracht (Johannes 10:16; Openbaring 7:9-17). Als Jehovah’s Getuigen zijn deze „andere schapen” zo moedig als een leeuw geworden.
14, 15. (a) Waarom verkeren veel getuigen van Jehovah, zowel binnen als buiten de landen van de christenheid, in gevangenschap? (b) Hoe is de uitwerking die een dergelijke gevangenzetting op vrije Getuigen heeft, anders dan men zou verwachten?
14 Jehovah’s Getuigen volgen Babylon de Grote niet na. Daarom zijn er onder hen, zowel binnen als buiten de landen van de christenheid, broeders en zusters in het christelijke geloof die het wegens hun strikte neutraliteit zwaar te verduren hebben in gevangenissen. Dit heeft de Getuigen die nog op vrije voeten zijn en niet gevangenzitten, geen vrees aangejaagd, zodat zij nu hetzelfde ervaren als de christelijke broeders van de apostel Paulus in Rome. Toen Paulus voor een rechtbank werd verhoord, had hij zich voor het verkrijgen van recht op de Romeinse caesar beroepen, en de rechter had beslist: „Op caesar hebt gij u beroepen, naar caesar zult gij gaan” (Handelingen 25:10-12). Paulus werd derhalve in ketenen naar Rome gevoerd en daar gevangengezet, in afwachting van zijn berechting. Onder die omstandigheden schreef hij aan zijn innig geliefde medechristenen in de stad Filippi (Griekenland):
15 „En de meeste broeders in de Heer tonen, doordat zij wegens mijn gevangenisboeien vertrouwen hebben gekregen, des te meer moed om het woord van God onbevreesd te spreken.” — Filippenzen 1:14.
16. Welke eigenschap legden de vrije getuigen van Jehovah — ondanks de gevangenschap van christelijke broeders — onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog aan de dag, en waarom is thans dezelfde hoedanigheid nodig?
16 Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in het jaar 1918 gebeurde er iets overeenkomstigs toen functionarissen en stafleden van het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society onder valse beschuldigingen in de gevangenis terechtkwamen. Aangezien het nu vrede was, deden de broeders buiten prompt moedige stappen om hun vrijlating te bewerkstelligen. In 1919 werden zij uit de gevangenis vrijgelaten en werd hun zaak onontvankelijk verklaard. Aldus werden zij van alle valse beschuldigingen vrijgesproken. De prediking van het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk Gods in handen van Christus werd met grotere moed opgenomen dan ooit tevoren, zonder dat de Getuigen zich aan Babylon de Grote en haar minnaars stoorden. Aangezien er thans veel meer getuigen van Jehovah in de gevangenis zitten dan destijds gedurende de Eerste Wereldoorlog, is het aan hun vrije broeders buiten om „het woord van God onbevreesd te spreken”.
Degenen die de christenheid te schande maken door te luisteren
17. (a) Wat zei Jehovah tot Ezechiël over degenen die eerder geneigd zouden zijn te luisteren? (b) Op wie heeft het overblijfsel zijn krachtsinspanningen eerst geconcentreerd, alvorens te rechter tijd aandacht te schenken aan degenen die eerder geneigd waren te luisteren, en hoe?
17 Een interessante vraag was: Wie zouden degenen zijn die waarschijnlijk zouden luisteren? Jehovah zei hierover tot Ezechiël: „Want niet tot een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is, wordt gij gezonden . . . wier woorden gij niet met begrip kunt horen. Indien het tot hen was dat ik u had gezonden, zouden juist zij naar u luisteren” (Ezechiël 3:5, 6). De profeet was verplicht het Woord van God te blijven spreken tot zijn eigen volk, de tien stammen van Israël die in gevangenschap verkeerden in het land Babylon. Insgelijks hebben de leden van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël tot halverwege het vierde decennium van onze twintigste eeuw hun krachtsinspanningen geconcentreerd op de bijeenvergadering van de laatste leden van het geestelijke Israël in de „kooi” van de „kleine kudde”, aan wie de hemelse Vader het heeft behaagd het Koninkrijk te geven, opdat zij tot zegen van de losgekochte mensheid met zijn Zoon zouden regeren (Lukas 12:32). Daarna werd er te rechter tijd opnieuw aandacht geschonken aan de woorden van zijn Zoon in Johannes 10:16 en het verband waarin deze woorden tot Openbaring 7:9-17 staan.
18, 19. Waarom vereiste het in 1935 onbevreesdheid om de „grote schare” te vereenzelvigen met de „schapen” die „één kudde” met het gezalfde overblijfsel zouden worden?
18 In Johannes 10:16 had Jezus, de Zoon van God, gezegd: „En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.”
19 Degenen die destijds geclassificeerd zouden worden als „andere schapen” moesten onbevreesd zijn als zij naar de stem van de ’ene herder’ wilden luisteren. Jehovah’s Getuigen werden hevig vervolgd door de nationalistische krachten onder Adolf Hitler, met de steun van de geestelijken van de Rooms-Katholieke Kerk, waartoe de nazi-leider Hitler behoorde. Tegen deze achtergrond was er van de zijde van de president van het Wachttorengenootschap dus een groot geloof en een grote overtuiging en onbevreesdheid voor nodig om in 1935 uiteen te zetten dat de in Openbaring 7:9-17 genoemde „grote schare” uit die voorzegde „andere schapen” samengesteld zou zijn en dat zij „één kudde” zouden worden met het vervolgde gezalfde overblijfsel dat zich in „deze kooi” bevond. Toch moest hij „het woord van God onbevreesd . . . spreken”. En dat deed hij ook.
20. Hoe hebben degenen die „andere schapen” werden gereageerd, en hoe groot is de „kudde” nu al?
20 Vanaf het prille begin hebben vele honderden personen gunstig gereageerd door zich via Jehovah’s ’ene herder’ onvoorwaardelijk aan Jehovah God op te dragen en die opdracht te symboliseren door zich in het openbaar in water te laten onderdompelen. En ondanks de onderbreking van de Tweede Wereldoorlog zijn die „andere schapen” thans uitgegroeid tot een „kudde” van twee en een half miljoen of meer leden, in 205 landen. Veel van deze landen liggen buiten het gebied dat de christenheid wordt genoemd, zoals Japan, waar het afgelopen jaar gemiddeld meer dan 70.000 opgedragen verkondigers van de Koninkrijksboodschap waren, Korea, met meer dan 30.000 predikers, en Nigeria met meer dan 100.000 predikers.
21. Wier gunstige reactie op de roep van de ’ene herder’ maakt de christenheid te schande?
21 Het is waar dat de christenheid, die hard van aangezicht en hard van hart is, te schande wordt gemaakt door een dergelijke gunstige reactie op de roep van de ’ene herder’ in die landen waar de gesproken taal — vooral de religieuze taal van de godsdienstige stelsels aldaar — misschien moeilijk en enigszins onbegrijpelijk is voor degenen die zich in de christenheid bevinden. Degenen die Christus’ „andere schapen” worden, leggen een prijzenswaardige moed aan de dag door zich niets aan te trekken van wat de wereld wel zou kunnen denken, en naar de ’ene herder’ als hun door God geschonken Leider en Redder te stromen. Evenals hun Herder spreken zij het Woord van God onbevreesd.
22. Met welke geesteshouding moeten Jehovah’s Getuigen — de wereldsituatie in aanmerking genomen — Gods Woord bekendmaken?
22 De bevreesde houding van de wereld verergert. Onder invloed van de demonen marcheren de natiën op naar het strijdveld van Har–mágedon voor de definitieve eindstrijd. Jehovah’s Getuigen zullen veilig buiten het strijdperk blijven en toekijken wanneer hun God de overwinning behaalt. Na de Oorlog aller oorlogen overleefd te hebben, zullen zij zich aansluiten bij de jubelende hemelscharen door de lof te verkondigen van de onoverwinnelijke God Jehovah en zijn machtige Opperbevelhebber Jezus Christus (Openbaring 16:13-16). Het is er thans niet de tijd voor zich terug te trekken! Voorwaarts dus, verenigde kudde van Jehovah’s Getuigen, ’spreekt het Woord van God onbevreesd’ totdat de aarde vervuld is met de kennis van de heerlijkheid van Jehovah zoals de wateren de zee bedekken. — Jesaja 11:9; Ezechiël 47:1-5.
Hebt u het volgende opgemerkt?
□ Wat ondervond Ezechiël in Babylon, en wat is de hedendaagse parallel?
□ Waarom moeten Gods dienstknechten, met het oog op de houding van de geestelijkheid, onbevreesd zijn als zij Gods Woord verbreiden?
□ Hoe hebben Jehovah’s opgedragen dienstknechten hun boodschap bekendgemaakt aan „een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is”?
□ Welke houding dient u thans en in de toekomst aan de dag te leggen?
-