-
HebreeërInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Een derde zienswijze, die goed met het bijbelse bewijsmateriaal strookt, is dat het woord „Hebreeër” (ʽIv·riʹ) afgeleid is van de naam Heber (ʽEʹver), de achterkleinzoon van Sem en een voorvader van Abraham (Ge 11:10-26). In werkelijkheid weet men van Heber alleen maar dat hij een schakel is in de afstammingslijn van Sem tot Abraham. Er wordt niets over vermeld dat hij een buitengewone daad heeft verricht of zich door een kenmerkende eigenschap heeft onderscheiden, wat een basis gevormd zou hebben voor het feit dat Hebers naam door zijn nakomelingen zo op de voorgrond werd gesteld. Toch moet worden opgemerkt dat Heber in Genesis 10:21 specifiek wordt genoemd, want Sem wordt daar „de voorvader van alle zonen van Heber” genoemd. Dat de naam Heber eeuwen na zijn dood op een bepaald volk of gebied werd toegepast, blijkt uit Bileams profetie in de 15de eeuw v.G.T. (Nu 24:24). Het gebruik van de naam als patronymicum zou de Israëlieten bovendien in verband brengen met een bepaald lid van de „familieafstamming” van Noach, zoals die in Genesis 10:1-32 staat opgetekend.
-
-
HebreeërInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Het is derhalve heel goed mogelijk dat Heber in de geslachtslijst een speciale positie inneemt als een goddelijke aanwijzing dat de zegen die Noach over Sem had uitgesproken, vooral ten aanzien van de nakomelingen van Heber vervuld zou worden, en later werd duidelijk dat de Israëlieten degenen waren die in eerste instantie deze zegen ontvingen. Doordat Heber specifiek werd genoemd, werd ook te kennen gegeven via welke geslachtslijn het beloofde Zaad zou komen waarvan in Jehovah’s profetie in Genesis 3:15 melding werd gemaakt. Heber werd aldus een specifieke schakel tussen Sem en Abraham. Deze verbinding zou ook heel goed overeenstemmen met het feit dat Jehovah „de God van de Hebreeën” werd genoemd.
-