De toekomst van de religie gezien haar verleden
Deel 4: 1513-607 v.G.T. — Een natie die werd afgezonderd en verschilde van alle andere
DE GEBOORTE ging vergezeld van donder en bliksem en verliep voorspoedig. De tijd: 1513 v.G.T.; de plaats: de berg Sinaï, in wat destijds Arabië was maar nu Egypte is. Het was niet de geboorte van een mens, maar de geboorte van een natie!
Nog geen jaar geleden waren zij een misschien drie miljoen mensen tellende patriarchale maatschappij geweest die in slavernij verkeerde aan de wereldmacht Egypte. Nu waren zij een vrij volk, een volk dat door hun God tot een natie georganiseerd zou worden — echter niet zo maar een natie. Zij zouden een afgezonderde natie zijn, verschillend van alle naties die tot dusver hadden bestaan of nog zouden bestaan.
’Kerk en Staat’ — maar anders
Nimrods poging tot samensmelting van religie en regering was op een ramp uitgelopen. Wat er nu bij de berg Sinaï gebeurde, was in sommige opzichten een soortgelijke samensmelting. Zou het deze beter vergaan?
Een natie heeft wetten nodig. De Israëlieten kregen daarom tien basiswetten, die algemeen bekendstaan als de Tien Geboden, en daarnaast nog eens ongeveer 600 voorschriften (Exodus 20:1-17). Het was een wetsstelsel dat gebaseerd was op fundamentele waarheden die altijd voor de ware religie hebben gegolden en die nog steeds gelden, zelfs in onze twintigste eeuw.
Waren deze wetten gebaseerd op de reeds bestaande Codex Hammurabi? Sommige mensen denken dat misschien, daar Hammurabi, koning uit Babylons eerste dynastie, ruim anderhalve eeuw voordat Israël een natie werd, regeerde. In 1902 werd een kopie van zijn wetboek aangetroffen op een stèle die oorspronkelijk in de tempel van Mardoek in Babylon had gestaan. Het boek Documents From Old Testament Times komt echter tot deze conclusie: „Ondanks veel overeenkomsten is er geen reden om aan te nemen dat er in de Hebreeuwse wet ook maar iets rechtstreeks uit de Babylonische wet is overgenomen. Zelfs waar de twee wetsstelsels naar de letter weinig van elkaar verschillen, zijn ze naar de geest zeer verschillend.”
Dat was slechts één van de opzichten waarin de natie anders zou zijn. Daarnaast zou ze oorspronkelijk geen menselijke regeerder hebben. Ze zou bestuurd worden door een onzichtbare Koning in de hemel, waardoor deze natie werkelijk anders, verschillend van alle andere zou zijn. Pas bijna 400 jaar later deed een dynastie van menselijke koningen haar intrede. Maar zelfs toen was de natie uniek. Haar koning maakte er geen aanspraak op God of een nakomeling van God te zijn, zoals bijvoorbeeld de farao’s van Egypte deden. De koningen van Israël zaten eenvoudig in vertegenwoordigende zin op „Jehovah’s troon”. — 1 Kronieken 29:23.
De functies van Israëls regering, namelijk wetgeving, uitvoering en rechtspraak, zullen ons misschien doen denken aan bepaalde regeringen in deze tijd. Maar ook in dat opzicht was er een ingrijpend verschil. Jesaja 33:22 verklaart: „Want Jehovah is onze Rechter [rechterlijke macht], Jehovah is onze Wetgever [wetgevende macht], Jehovah is onze Koning [uitvoerende macht].” Alle drie de functies waren verenigd in Israëls God. Noch de koning van de natie, noch de rechters, noch de priesters mochten absolute monarchen zijn. Allen waren gebonden door de wetten en richtlijnen van de God die zij vertegenwoordigden, in schril contrast met de dictaturen van politieke en religieuze heersers in deze tijd.
Terwijl dus de samensmelting van Kerk en Staat in Nimrods dagen een samensmelting van menselijk bestuur met valse religie was geweest, was er bij de berg Sinaï sprake van een vereniging van goddelijk bestuur met ware religie. Dit garandeerde betere resultaten.
Intergeloofbewegingen verboden
Wegens hun gebrek aan geloof moesten de Israëlieten veertig jaar in de wildernis rondzwerven. Nu, in 1473 v.G.T., eindelijk op het punt Kanaän, het land dat hun God hun had beloofd, binnen te trekken, werden zij herinnerd aan hun verplichting zijn heerlijkheid te weerspiegelen als een natie die voor zijn dienst afgezonderd was. Zij mochten zich niet verbroederen met de Kanaänieten. Dat verklaart wat een naslagwerk aanduidt als „hun vijandigheid tegenover hun niet-jahvistische buren, en het vasthouden aan de uniekheid van Jahveh”.
’Maar wacht nu eens even,’ zal iemand misschien protesteren, ’waarom die onverdraagzaamheid? De Kanaänieten kunnen wel heel oprecht zijn geweest. Zijn bovendien niet alle religies gewoon verschillende manieren om tot één en dezelfde God te naderen?’ Roep u, voordat u hiermee instemt, eens de negatieve effecten te binnen voor bepaalde mensen op de van geweld vervulde aarde vóór de Vloed, in de dagen van Nimrod, toen er zigurrats werden gebouwd, en in de polytheïstische sfeer van Egypte. Sommigen van deze mensen zullen waarschijnlijk ook oprecht zijn geweest, maar dat behoedde hen er niet voor de gevolgen te oogsten van het beoefenen van religies die klaarblijkelijk onaanvaardbaar waren voor hun Schepper. Was de Kanaänitische religie net zo slecht als die andere waren geweest? Sta eens stil bij de feiten die worden onthuld in het kader „Religie in Kanaän — Waar of vals?” op bladzijde 20 en trek dan zelf uw conclusie.
Op twee meningen hinken
Na de intocht in het Beloofde Land nam Jozua, Mozes’ opvolger, de leiding in de strijd tegen de valse religie. Maar na zijn dood lieten de Israëlieten na door te zetten en het land in bezit te nemen. Zij gingen een tolerant beleid van vreedzame coëxistentie voeren. Dit strekte hun niet tot voordeel. De Kanaänieten werden als doornen in hun zijden, die hen voortdurend benauwden en hen er herhaaldelijk toe brachten van de ware religie af te wijken. — Numeri 33:55; Rechters 2:20-22.
In de loop van zo’n 300 jaar verschenen er nu bij tussenpozen in totaal twaalf door God aangestelde rechters op het toneel om de afvallige Israëlieten te bevrijden uit de slavernij aan valse religie. Tot hen behoorden bekende mannen als Barak, Gideon, Jefta en Simson.
Vervolgens deed zich in 1117 v.G.T. een grote verandering voor in de regeringsstructuur toen Saul werd geïnstalleerd als Israëls eerste menselijke koning. Hij werd op de troon opgevolgd door David, die uiteindelijk al Israëls vijanden binnen het Beloofde Land onderwierp en de natie uitbreidde tot haar door God vastgestelde grenzen. Tijdens de regering van zijn zoon Salomo bereikte Israël het toppunt van zijn luister; het genoot een voorspoed waardoor het zich onderscheidde van al zijn naburen.
Bij Salomo’s dood, in 998 v.G.T. of 997 v.G.T., gebeurde er echter iets rampzaligs. De natie viel uiteen. De tien noordelijke stammen stonden voortaan bekend als Israël, de twee zuidelijke stammen Juda en Benjamin als Juda. Hoewel zij er aanspraak op maakten de ware God te vertegenwoordigen, heeft geen van de nu volgende negentien koningen van het noordelijke koninkrijk, Tibni niet meegerekend, de ware religie beoefend (1 Koningen 16:21, 22). Zij hinkten als het ware op twee meningen, een situatie die in de dagen van koning Achab ernstige gevolgen had. (Zie 1 Koningen 18:19-40.) Nog ernstiger waren de gevolgen in 740 v.G.T., toen Israël door de Assyriërs ten val werd gebracht.
Ondertussen beoefende van Juda’s negentien koningen te beginnen bij Salomo’s zoon Rehábeam, slechts een handvol de ware aanbidding. Terwijl de natie beurtelings goede en slechte koningen had, aarzelde ook het volk tussen de ware en de valse religie. De vals-religieuze leerstellingen en onterende praktijken van naburige naties, waaronder de Baälaanbidding, kregen steeds vastere voet in de huizen van de bevolking. Toen deze elementen „steviger verankerd raakten in het Israëlitische geloof”, zegt The New Encyclopædia Britannica, „begon de bevolking haar exclusieve positie en haar missie om een getuige voor de naties te zijn, uit het oog te verliezen”. Dit leidde tot de ondergang van de natie.
Klaarblijkelijk was het gebod om zich afgescheiden te houden van de Kanaänieten bedoeld geweest om de Israëlieten te beschermen en hun aanbidding zuiver te houden. Als een natie die de ware religie beoefende, moesten zij een duidelijk contrast vormen met de naties die dat niet deden. Maar zij waren maar al te vaak onstandvastig. Ten slotte, in 607 v.G.T., werd Jeruzalem door de Babyloniërs verwoest en werden de overlevenden in ballingschap gevoerd. Zeventig jaar zuchtten zij onder de droeve gevolgen van het verzaken van de ware religie. Babylon, de bakermat van de postdiluviaanse valse religie, had getriomfeerd over een natie die afgezonderd was en verschilde van alle andere.
Gevraagd — Een bekwaam heerser
Zolang de Israëlieten de ware religie beoefenden, genoten zij vrede en zekerheid. De vereniging van goddelijk bestuur en ware religie bracht hun allerlei voordelen. Toch was het succes beperkt. Wilde elke natie de vrede en zekerheid die één natie een beperkte tijd genoot ten volle deelachtig worden, dan was er iets meer nodig. Er was een nijpende behoefte aan een heerser die ervoor kon zorgen dat een rechtvaardige regering en ware religie alleszins succesvol zouden zijn. Wat of wie zou dat zijn?
Ongeveer 250 jaar na de val van Jeruzalem werd er een man geboren die, hoewel hem slechts een kort leven beschoren was, naam zou maken, voor zichzelf en voor zijn natie. Zijn voeten zouden Babylon betreden en ook Egypte, waar hij toegejuicht zou worden als een groot bevrijder. Over hem zou The New Encyclopædia Britannica, met het voordeel van de terugblik, zo’n 23 eeuwen later zeggen: „Het is niet onjuist te zeggen dat het Romeinse Rijk, [en] de verbreiding van het christendom als wereldreligie . . . allemaal in zekere mate de vruchten van [zijn] prestatie waren.”
Zou deze prominente wereldheerser in de behoefte blijken te voorzien? In onze volgende aflevering, „Mythische goden zonder verdienste”, zal die vraag worden beantwoord.
[Kader op blz. 19]
„De ondergang van een natie begint in de huizen van de bevolking.” — Spreekwoord van de Ashanti (Ghana)
[Kader op blz. 20]
Religie in Kanaän — Waar of vals?
„Opgravingen in Palestina hebben een menigte A[starte]-beeldjes in allerlei vormen aan het licht gebracht; . . . de meeste zijn kleine, ruwe beeldjes, een aanwijzing dat deze godheid voornamelijk bij de huisaanbidding werd gebruikt, misschien door vrouwen op hun lichaam werd gedragen of in een nis in het huis werd gezet. . . . De sensuele natuurreligies van A[starte] en Baäl trokken het gewone volk. Natuurlijk was ernstige schade onvermijdelijk; seksuele perversiteiten ter ere van de godheid, geile wellust en hartstochtelijke uitbundigheid gingen deel uitmaken van de aanbidding en deden later hun intrede in de woning.” — Calwer Bibellexikon.
„Bij religieuze festiviteiten ging de dierlijke kant van de menselijke aard volop hoogtij vieren. Zelfs Griekse en Romeinse schrijvers waren geschokt door de dingen die de Kanaänieten in naam van religie deden.” — The Lion Encyclopedia of the Bible.
„Van de Kanaänitische religieuze gebruiken vermelden wij hier alleen het offeren van kinderen, want dat is ondubbelzinnig door opgravingen bevestigd. In Gezer alsook in Megiddo vormt de manier waarop kinderlijkjes ingemetseld zijn . . . een afdoend bewijs . . . voor dit gebruik.” — Die Alttestamentliche Wissenschaft.
„In geen enkel land is zo’n relatief groot aantal beeldjes van de naakte vruchtbaarheidsgodin gevonden en sommige ervan zijn uitgesproken obsceen. Nergens was de slangencultus zo belangrijk. . . . Heilige courtisanes en eunuchpriesters kwamen buitensporig veel voor. Het was algemeen bekend dat er mensenoffers werden gebracht . . . De afkeer die volgelingen van JHWH-God voelden toen zij met de Kanaänitische afgoderij geconfronteerd werden, is dan ook heel begrijpelijk.” — Recent Discoveries in Bible Lands.
[Illustratie op blz. 18]
Een afbeelding van de god Baäl, wiens verering de Israëlieten van de ware aanbidding deed afdwalen
[Verantwoording]
Musée du Louvre, Parijs