Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w96 15/1 blz. 26-29
  • Licht maakt een eind aan een tijdperk van duisternis

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Licht maakt een eind aan een tijdperk van duisternis
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Het joodse leven in de Perzische tijd
  • De Griekse periode
  • Religieuze veranderingen
  • Het judaïsme aanvaardde verschillende filosofische scholen
  • Judaïsme — Een zoeken naar God via de Schrift en de overlevering
    De mens op zoek naar God
  • Deel 10: Vanaf 537 v.G.T. — Nog steeds in afwachting van een Messías
    Ontwaakt! 1989
  • De eerste-eeuwse christenen in de Griekse wereld
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2008
  • Een bijbelvertaling die de wereld veranderde
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
w96 15/1 blz. 26-29

Licht maakt een eind aan een tijdperk van duisternis

DE WERELD van Jezus Christus en zijn apostelen was totaal verschillend van die in de tijd van de Hebreeuwse Geschriften. Bijbellezers die dit niet beseffen, veronderstellen misschien dat er sprake was van maatschappelijke en religieuze continuïteit van de profeet Maleachi tot de evangelieschrijver Mattheüs, terwijl zij zich slechts vaag bewust zijn van wat er gebeurd is tijdens de 400 jaar die tussen hen in liggen.

Maleachi, in de meeste hedendaagse bijbels het laatste boek van de Hebreeuwse Geschriften, eindigt met de situatie dat het overblijfsel van Israël zich na de bevrijding uit de Babylonische ballingschap opnieuw in hun eigen land had gevestigd (Jeremia 23:3). Toegewijde joden werden ertoe aangemoedigd te wachten op Gods oordeelsdag, waarin de wereld van slechtheid gereinigd zou worden en het Messiaanse tijdperk zijn intrede zou doen (Maleachi 4:1, 2). Intussen was Perzië aan de macht. Perzische troepen die in Juda waren gelegerd, handhaafden de vrede en zetten gewapenderhand kracht bij aan koninklijke edicten. — Vergelijk Ezra 4:23.

De bijbelse landen bleven in de hierna volgende vier eeuwen echter niet stabiel. Geestelijke duisternis en verwarring staken de kop op. Het Midden-Oosten verkeerde in beroering als gevolg van gewelddadigheden, terrorisme, onderdrukking, radicale godsdienstige opvattingen, speculatieve filosofieën en een cultuurschok.

Mattheüs, het eerste boek van de christelijke Griekse Geschriften, werd in een ander tijdperk geschreven. Romes legioenen handhaafden de Pax Romana, of Romeinse vrede. Eerbiedige mensen wachtten vurig op de komst van de Messias, opdat hij lijden, tirannie en armoede zou uitbannen en licht zou werpen op leven, voorspoed en rust. (Vergelijk Lukas 1:67-79; 24:21; 2 Timotheüs 1:10.) Laten wij de dynamische krachten die de joodse maatschappij in de eeuwen vóór de geboorte van Jezus Christus een nieuw aanzien hebben gegeven, eens nader beschouwen.

Het joodse leven in de Perzische tijd

Na Cyrus’ proclamatie op basis waarvan de joden uit de Babylonische ballingschap werden bevrijd, verliet in 537 v.G.T. een groep joden en niet-joodse metgezellen Babylonië. Dit geestelijk gezinde overblijfsel keerde terug naar verwoeste steden en een woest en verlaten land. Edomieten, Feniciërs, Samaritanen, Arabische stammen en anderen hadden gedeelten van Israëls eens royale gebied opgeslokt. Wat van Juda en Benjamin was overgebleven, werd de provincie Juda in de Perzische satrapie Abar Nahara (Aan de overkant van de rivier). — Ezra 1:1-4; 2:64, 65.

Onder Perzische heerschappij begon Juda „een periode van expansie en bevolkingsgroei” te ervaren, aldus The Cambridge History of Judaism. In dit werk wordt verder over Jeruzalem opgemerkt: „Boeren en pelgrims brachten geschenken, de Tempel en de stad werden rijk en hun rijkdom trok buitenlandse kooplieden en handwerkslieden aan.” Hoewel de Perzen zeer tolerant waren ten aanzien van de plaatselijke bestuursvormen en religie, waren de belastingen hoog en konden ze alleen in de vorm van kostbare metalen worden betaald. — Vergelijk Nehemia 5:1-5, 15; 9:36, 37; 13:15, 16, 20.

De laatste jaren van het Perzische Rijk waren zeer woelig en werden gekenmerkt door opstanden van de satrapen. Veel joden raakten betrokken bij een opstand langs de Middellandse-Zeekust en werden ver naar het noorden, naar Hyrcanië aan de Kaspische Zee, gedeporteerd. Het grootste gedeelte van Juda blijkt echter geen invloed te hebben ondervonden van Perziës strafmaatregelen.

De Griekse periode

Alexander de Grote liep in 332 v.G.T. als een snelle luipaard het Midden-Oosten onder de voet, maar een voorkeur voor Griekse importartikelen was hem reeds vooruitgegaan (Daniël 7:6). Omdat hij besefte dat de Griekse cultuur politieke waarde bezat, begon hij zijn groeiende rijk bewust te helleniseren. Grieks werd een internationale taal. Alexanders kortstondige regering stimuleerde liefde voor spitsvondigheden, enthousiasme voor sport en besef van esthetische waarden. Geleidelijk aan zwichtte zelfs de joodse erfenis voor het hellenisme.

Na Alexanders dood in 323 v.G.T. waren zijn opvolgers in Syrië en Egypte de eersten die de rol vervulden van de door de profeet Daniël genoemde „koning van het noorden” en „koning van het zuiden” (Daniël 11:1-19). Tijdens de regering van de Egyptische „koning van het zuiden”, Ptolemaeus II Philadelphos (285–246 v.G.T.), werd een begin gemaakt met de vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in de Koinè, het gewone Grieks. Deze vertaling werd de Septuaginta genoemd. Veel verzen van dit werk werden in de christelijke Griekse Geschriften aangehaald. De Griekse taal bleek zich uitstekend te lenen voor het overbrengen van verlichtende betekenisnuances op een geestelijk verwarde en duistere wereld.

Nadat Antiochus IV Epiphanes koning van Syrië en heerser van Palestina was geworden (175–164 v.G.T.), werd het judaïsme als gevolg van een van regeringswege ingestelde vervolging vrijwel uitgewist. De joden werden onder bedreiging met de dood gedwongen Jehovah God de rug toe te keren en alleen aan Griekse godheden te offeren. In december 168 v.G.T. werd op het grote altaar van Jehovah in Jeruzalems tempel een heidens altaar gebouwd waarop offers werden gebracht aan de Olympische Zeus. Geschokte maar moedige mannen uit de plattelandsbevolking verenigden zich onder leiding van Judas de Makkabeeër en voerden een bittere strijd totdat zij Jeruzalem hadden ingenomen. De tempel werd opnieuw aan God opgedragen en op de dag af drie jaar na de ontwijding ervan, werden de dagelijkse slachtoffers hervat.

In het verloop van de resterende Griekse periode trachtten de leden van de joodse gemeenschap op agressieve wijze hun gebied uit te breiden tot aan de oude grenzen. Hun pas ontdekte militaire bekwaamheid werd op een ongodvruchtige manier gebruikt om hun heidense medemensen met het mes op de keel te bekeren. Toch bleef het hellenistische politieke patroon in grote en kleine steden van kracht.

In deze periode waren mededingers naar het hogepriesterschap vaak corrupt. Samenzweringen, sluipmoorden en politieke intriges bezoedelden hun ambt. Hoe ongodvruchtiger de geest onder de joden werd, des te populairder werden de Griekse sporten. Wat was het verbazingwekkend te zien dat jonge priesters hun taken veronachtzaamden om aan de spelen deel te nemen! Joodse atleten onderwierpen zich zelfs aan een pijnlijke chirurgische ingreep om „onbesneden” te worden, teneinde niet in verlegenheid te komen wanneer zij naakt met heidenen wedijverden. — Vergelijk 1 Korinthiërs 7:18.

Religieuze veranderingen

In de eerste jaren na de ballingschap weerstonden getrouwe joden de vermenging van heidense opvattingen en filosofieën met de in de Hebreeuwse Geschriften geopenbaarde ware religie. Het boek Esther, dat na meer dan zestig jaar van nauwe omgang met Perzië werd geschreven, bevat geen spoortje van zoroastrisme. Verder wordt er geen invloed van deze Perzische religie aangetroffen in de bijbelboeken Ezra, Nehemia of Maleachi, alle tijdens het eerste deel van de Perzische periode (537–443 v.G.T.) geschreven.

Geleerden zijn echter van mening dat veel joden later in de Perzische periode enkele van de ideeën van de aanbidders van Ahura Mazda, de voornaamste Perzische godheid, begonnen over te nemen. Dit blijkt uit populaire bijgelovigheden en de religieuze opvattingen van de Essenen. Gewone Hebreeuwse woorden voor jakhals, andere woestijndieren en nachtvogels werden in de geest van de joden in verband gebracht met de boze geesten en nachtgedrochten van de Babylonische en Perzische folklore.

De joden begonnen heidense ideeën in een ander licht te bezien. Opvattingen over hemel, hel, de ziel, het Woord (de Logos) en wijsheid kregen allemaal een nieuwe betekenis. En als, zoals toen werd geleerd, God zo ver verwijderd was dat hij zich niet langer met de mensen onderhield, had hij bemiddelaars nodig. De Grieken noemden deze bemiddelende beschermgeesten daimones. Toen de joden eenmaal de opvatting hadden aanvaard dat daimones (demonen) goed of slecht konden zijn, vielen zij gemakkelijk ten prooi aan demonische invloed.

Een constructieve verandering had met de plaatselijke aanbidding te maken. Er verschenen synagogen als plaatsen waar naburige gemeenschappen van joden voor religieus onderwijs en godsdienstbeleving bijeenkwamen. Wanneer, waar en hoe joodse synagogen nu precies zijn ontstaan, is niet bekend. Aangezien ze in de godsdienstige behoeften voorzagen van in verre landen wonende joden, die niet naar de tempel konden gaan, neemt men algemeen aan dat synagogen tijdens of na de ballingschap werden gebouwd. Het is opmerkelijk dat ze een uitstekend forum bleken te zijn waar Jezus en zijn discipelen ’de voortreffelijkheden konden bekendmaken van God, degene die mensen uit de duisternis roept tot zijn wonderbaar licht’. — 1 Petrus 2:9.

Het judaïsme aanvaardde verschillende filosofische scholen

In de tweede eeuw v.G.T. begonnen zich verschillende filosofische scholen te ontwikkelen. Dit waren geen aparte religieuze organisaties. Het waren veeleer kleine gemeenschappen van joodse geestelijken, filosofen en politieke activisten die zich ten doel stelden de mensen te beïnvloeden en de natie te beheersen, allemaal onder de paraplu van het judaïsme.

De politiek georiënteerde Sadduceeën waren voornamelijk welgestelde aristocraten, bekend om hun bekwame diplomatie sinds de Hasmoneese opstand in het midden van de tweede eeuw v.G.T. De meesten van hen waren priesters, hoewel sommigen zakenlieden en landeigenaars waren. Tegen de tijd dat Jezus werd geboren, waren de meeste Sadduceeën voorstanders van de Romeinse overheersing van Palestina, omdat zij meenden dat die stabieler was en naar alle waarschijnlijkheid de status quo zou handhaven. (Vergelijk Johannes 11:47, 48.) Een minderheid (de Herodianen) geloofde dat heerschappij door leden van het geslacht van Herodes beter aansloot bij de nationale gevoelens. In ieder geval wilden de Sadduceeën niet dat de natie in handen van joodse fanatici kwam of dat anderen dan priesters toezicht uitoefenden op de tempel. De Sadduceese geloofsopvattingen waren conservatief, voornamelijk gebaseerd op hun interpretatie van Mozes’ geschriften, en weerspiegelden hun oppositie tegen de invloedrijke sekte van de Farizeeën (Handelingen 23:6-8). De Sadduceeën verwierpen de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften als speculaties. Zij leerden dat de geschiedkundige, dichterlijke en spreukachtige boeken ongeïnspireerd en onbelangrijk waren.

De Farizeeën kwamen tijdens de Griekse periode tot bestaan als een krachtige reactie op het anti-joodse hellenisme. Tegen Jezus’ tijd waren zij echter starre, traditiegebonden, wettische, trotse en zelfingenomen proselietenmakers en leraren geworden, die de natie onder de duim trachtten te houden door het onderricht dat zij in de synagogen gaven. Zij waren voornamelijk uit de middenklasse afkomstig en keken op het gewone volk neer. Jezus beschouwde de meeste Farizeeën als zelfzuchtige, onbarmhartige liefhebbers van geld die huichelarij ademden (Mattheüs hoofdstuk 23). Zij aanvaardden de volledige Hebreeuwse Geschriften in het licht van hun eigen uitleggingen, maar hechtten evenveel of nog meer waarde aan hun mondelinge overleveringen. Zij zeiden dat hun overleveringen „een omheining rond de Wet” waren. In plaats van een omheining te zijn, maakten hun overleveringen het Woord van God echter krachteloos en brachten ze het volk in de war. — Mattheüs 23:2-4; Markus 7:1, 9-13.

De Essenen waren mystici die blijkbaar in enkele geïsoleerde gemeenschappen leefden. Zij beschouwden zichzelf als het ware overblijfsel van Israël dat in zuiverheid wachtte om de beloofde Messias te ontvangen. De Essenen leidden een beschouwend leven van vrome soberheid, terwijl veel van hun geloofsovertuigingen Perzische en Griekse opvattingen weerspiegelden.

Verschillende groeperingen van religieus gemotiveerde, fanatiek patriottische Zeloten beschouwden iedereen die onafhankelijk joods zelfbestuur in de weg stond, moordzuchtig als een vijand. Zij zijn wel met de Hasmoneeën vergeleken en zij oefenden voornamelijk aantrekkingskracht uit op idealistische, avontuurlijke jonge mannen. De Zeloten, die als gangster-moordenaars of verzetsstrijders werden beschouwd, pasten guerrillatactieken toe die de landwegen en openbare pleinen onveilig maakten en tot de spanningen in die tijd bijdroegen.

Onder de Alexandrijnse joden in Egypte floreerde de Griekse filosofie, die zich van Alexandrië uit naar Palestina en de verspreid wonende joden van de diaspora verbreidde. Joodse theoretici die de apocriefen en pseudepigrafen schreven, legden Mozes’ geschriften uit als vage, nietszeggende allegorieën.

Tegen de tijd dat het Romeinse tijdperk was aangebroken, had de hellenisering Palestina in sociaal, politiek en filosofisch opzicht definitief veranderd. De bijbelse religie van de joden was vervangen door het judaïsme, een mengsel van Babylonische, Perzische en Griekse opvattingen, verweven met een zekere mate van schriftuurlijke waarheid. Te zamen maakten de Sadduceeën, de Farizeeën en de Essenen echter nog geen zeven procent van de natie uit. Het gewone joodse volk, dat zich in de maalstroom van deze tegenstrijdige krachten bevond, was „gestroopt en heen en weer gedreven . . . als schapen zonder herder”. — Mattheüs 9:36.

In die duistere wereld deed Jezus Christus zijn intrede. Hoe vertroostend was zijn geruststellende uitnodiging: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken” (Mattheüs 11:28). En wat was het geweldig hem te horen zeggen: „Ik ben het licht der wereld”! (Johannes 8:12) Ja, het was werkelijk een verademing zijn hartverwarmende belofte te horen: „Wie mij volgt, zal geenszins in duisternis wandelen, maar zal het licht des levens bezitten.” — Johannes 8:12.

[Illustratie op blz. 26]

Jezus toonde aan dat de joodse religieuze leiders in geestelijke duisternis waren

[Illustratie op blz. 28]

Munt met de beeltenis van Antiochus IV (Epiphanes)

[Verantwoording]

Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen