Onfeilbaarheid en de eerste christenen
HET dogma van de onfeilbaarheid hangt nauw samen met het „primaatschap” of opperste gezag van de paus. Volgens de Enciclopedia Cattolica „vormen de bijbelteksten die het primaatschap staven, een bewijs van de pauselijke [onfeilbaarheid]”. Ter ondersteuning van deze leer citeert hetzelfde werk de volgende verzen waarin Christus tot Petrus spreekt.
Matthéüs 16:18: „Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen.”
Lukas 22:32: „Maar ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken; en versterk, wanneer gij zijt teruggekeerd, uw broeders.”
Johannes 21:15-17: „Voed mijn lammeren.” „Hoed mijn schapen.” „Voed mijn schapen.” — Revised Standard Version, katholieke editie.
Volgens de Katholieke Kerk tonen de bovengenoemde verzen dat, ten eerste, Petrus de „vorst der apostelen” was, dat wil zeggen dat hij de voornaamste positie onder hen innam; ten tweede, dat hij onfeilbaar was; en ten derde, dat hij „opvolgers” zou hebben die ook zijn privileges, het primaatschap en de onfeilbaarheid, zouden bezitten.
Giuseppe Alberigo, hoogleraar in de kerkgeschiedenis, geeft hierop echter deze veelbetekenende commentaren: „Zoals bekend komt in het NT [Nieuwe Testament] nergens het woord ’paus’ of de betrekkelijke substantivering ’pausschap’ voor. De enige dominerende figuur is Jezus van Nazareth; op grond van de teksten is het heel problematisch om onder de discipelen en vooral onder de apostelen een figuur te herkennen die boven alle anderen uitstijgt. Petrus, Johannes, Jakobus, Paulus, zijn figuren die even karakteristiek als belangrijk zijn, verschillend, elkaar aanvullend. Zonder twijfel wordt Petrus gepresenteerd als een van de apostelen met wie Christus vaker sprak, hoewel hij niet de enige of de belangrijkste was.”
Wat geloofden de eerste christenen? Professor Alberigo antwoordt: „In de eerste paar eeuwen bestaat er geen leerstellig pragmatisme en wordt niet uitgeweid over de figuur en de functies van de paus. . . . De mogelijkheid van een ’episcopus episcoporum’ [bisschop der bisschoppen] was een dwaling van Cyprianus [een schrijver uit de derde eeuw], zoals hij op de synode van Carthago erkende.”
Wanneer begon de leer van het pausdom ingang te vinden? Professor Alberigo zegt: „Tegen het eind van de vierde eeuw worden de aanspraken van de roomse kerk op een apostolische functie, dat wil zeggen, het coördineren van de westerse kerken, steeds krachtiger.” „Tijdens het episcopaat van Leo I [vijfde eeuw]”, zo voegt Alberigo eraan toe, ontwikkelde zich „de opvatting van het ’hoofdschap’ van Petrus over de apostelen, gebaseerd op Mt 16:18”. „In het NT vindt men geen aanwijzingen van Jezus over eventuele opvolgers voor Petrus of voor de andere apostelen.”
Maar wordt door verzen zoals Matthéüs 16:18, die door katholieke theologen het meest wordt gebruikt, de leer van het pausschap ondersteund?
Wie is de kostbare ’fundamentsteen’?
„Gij zijt Petrus [Grieks: Peʹtros], en op deze rots [Grieks: peʹtrai] zal ik mijn kerk bouwen.” Volgens de Katholieke Kerk toont de nauwe overeenkomst tussen de twee termen aan dat Petrus de fundamentsteen is van de ware kerk of christelijke gemeente. Maar aangezien de bijbel veel over de symbolische steen te zeggen heeft, is het belangrijk andere verzen te beschouwen om er een juist begrip van te krijgen. — Matthéüs 16:18, Revised Standard Version, katholieke editie.
Belangrijke profetieën in de Hebreeuwse Geschriften hadden reeds de komst aangekondigd van een symbolische fundamentsteen en gesproken over de dubbele rol die hij zou vervullen. Hij zou een instrument tot redding zijn voor degenen die geloof oefenden: „Ziet, ik leg als fundament in Sion een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek geraken” (Jesaja 28:16). In schijnbare tegenspraak hiermee zou hij een rots zijn waarover ongelovige Israëlieten zouden struikelen: „De steen die de bouwlieden hebben verworpen, is het hoofd van de hoek geworden” (Psalm 118:22). „Tot een steen waaraan men zich stoot en tot een rots waarover men struikelt voor de beide huizen van Israël.” — Jesaja 8:14.
Kon louter een man, vooral de impulsieve Petrus, de dubbele rol van de symbolische steen vervullen? (Matthéüs 26:33-35, 69-75; Markus 14:34-42) In wie dienen wij geloof te stellen om gered te worden, in Petrus of in iemand die groter is? Wie vormde het struikelblok voor de Israëlieten, Petrus of Jezus? De Schrift geeft duidelijk te kennen dat de profetieën over de kostbare steen niet in Petrus werden vervuld, maar in de Zoon van God, Jezus Christus. Het was Jezus die de profetieën uit Jesaja en Psalm 118 op zichzelf toepaste, zoals Matthéüs 21:42-45 toont.
Petrus zelf beschouwde Jezus, en niet zichzelf, als de fundamentsteen, zoals wij in 1 Petrus 2:4-8 lezen. Bij een eerdere gelegenheid, toen hij tot de joodse religieuze leiders sprak, bevestigde hij dat „Jezus Christus, de Nazarener,” „de steen die door u, bouwlieden, werd behandeld alsof hij van geen belang was, . . . het hoofd van de hoek is geworden”. — Handelingen 4:10, 11.
De apostel Paulus dacht er net zo over, zoals blijkt uit schriftplaatsen als Romeinen 9:31-33, 1 Korinthiërs 10:4 en Efeziërs 2:20, waarbij dit laatste vers het feit bevestigt dat de leden van de christelijke gemeente zijn „opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is”. Hij is ook ’het hoofd van de gemeente’, die hij vanuit de hemel leidt. „Ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen”, zei Jezus. — Efeziërs 1:22; 5:23; Matthéüs 28:20; Kolossenzen 1:18.
Was Petrus een paus of een onder gelijken?
Van welk instrument bediende Jezus zich om het werk van zijn getrouwe volgelingen na zijn hemelvaart te leiden? Stelde hij een van hen aan als zijn „plaatsvervanger” met opperste bestuursmacht, zoals de paus? Nee, hij stelde geen monarchale regeringsvorm over de gemeente in. In plaats daarvan vertrouwde hij de zorg voor de kudde toe aan een lichaam of groep van getrouwe dienaren. De eerste christengemeente werd geleid door het gehele lichaam van de twaalf apostelen, te zamen met de ouderlingen van de gemeente in Jeruzalem.
Deze twaalf apostelen beslisten gezamenlijk hoe in de materiële noden van de behoeftigen moest worden voorzien (Handelingen 6:1-6). Ook namen de twaalf als lichaam de beslissing wie naar de Samaritanen gezonden zouden worden nadat dezen het goede nieuws hadden aanvaard, en Petrus en Johannes werden uitgekozen. Klaarblijkelijk was Petrus bij deze gelegenheid niet de persoon die zelf de beslissingen nam maar eenvoudig een van degenen die door de apostelen werden ’gezonden’. — Handelingen 8:14.
Ten slotte werd tijdens de vergadering van „de apostelen en de oudere mannen” die omstreeks 49 G.T. in Jeruzalem werd gehouden op basis van de Schrift de beslissing genomen dat het niet nodig was de tot het christendom bekeerde heidenen te besnijden (Handelingen 15:1-29). Uit het historische verslag blijkt duidelijk dat niet Petrus maar Jakobus, de halfbroer van Jezus, tijdens die bijeenkomst als voorzitter optrad. In feite besloot hij de vergadering door te zeggen: „Het [is] mijn beslissing om degenen uit de natiën die zich tot God keren, niet lastig te vallen” (Handelingen 15:19). Zou Jakobus over ’zijn beslissing’ hebben kunnen spreken als Petrus, die daar aanwezig was, het primaatschap over de apostelen bezat?
Toen de apostel Paulus sprak over de verschillende bedieningen tot opbouw van de gemeente maakte hij geen gewag van het zogeheten magisterium (leergezag) van de paus, maar sprak juist over de collectieve dienst van alle apostelen. — 1 Korinthiërs 12:28; Efeziërs 4:11, 12.
Wegens zijn ijver en initiatief speelde Petrus ongetwijfeld een „belangrijke” rol, zoals Alberigo schrijft. Jezus gaf hem „de sleutels van het koninkrijk der hemelen” (Matthéüs 16:19). Hij gebruikte die symbolische sleutels om voor de joden, de Samaritanen en de heidenen de gelegenheid te openen het koninkrijk der hemelen binnen te gaan (Handelingen 2:14-40; 8:14-17; 10:24-48). Hij kreeg ook de verantwoordelijkheid om te „binden” en te „ontbinden”, een taak die hij met de andere apostelen deelde (Matthéüs 16:19; 18:18, 19). Hij moest de christelijke gemeente weiden, iets wat alle christelijke opzieners moeten doen. — Handelingen 20:28; 1 Petrus 5:2.
Maar wegens hun christelijke hoedanigheden waren ook de andere apostelen buiten Petrus „mannen van aanzien”. Paulus verwees naar „Jakobus en Cefas [Petrus] en Johannes” als „degenen die pilaren schenen te zijn” in de gemeente (Galaten 2:2, 9). Vooral Jezus’ halfbroer Jakobus speelde een belangrijke rol. Zoals eerder gezegd trad hij als voorzitter op tijdens de bijeenkomst in Jeruzalem, en er bestaan verscheidene verslagen die zijn opmerkelijke rol bevestigen. — Handelingen 12:17; 21:18-25; Galaten 2:12.
God verleende Jezus’ getrouwe discipelen grote macht, met inbegrip van het vermogen wonderen te verrichten. Maar nergens lezen wij dat hij hen het vermogen gaf onfeilbare uitspraken te doen. Hoe getrouw Petrus ook was, hij beging fouten. Hij werd door Jezus terechtgewezen en bij één gelegenheid werd hij in het openbaar door de apostel Paulus gecorrigeerd. — Matthéüs 16:21-23; 26:31-34; Galaten 2:11-14.
Alleen de Schrift is onfeilbaar daar ze het Woord van God is. Petrus sprak over „het profetische woord” waaraan wij aandacht moeten schenken als aan een schijnende lamp (2 Petrus 1:19-21). Als wij de wens hebben Gods wil te leren kennen, moeten wij ons toevertrouwen aan zijn ’levende’ Woord (Hebreeën 4:12). De zekerheden die de mensheid zo hard nodig heeft, zijn slechts te vinden in Gods Woord, en niet in een dubbelzinnige definitie door religieuze leiders. Ook in onze tijd gebruikt Christus Jezus een groep van zijn dienstknechten, feilbaar maar getrouw, die collectief „de getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt genoemd. — Matthéüs 24:45-47.
Wie vertegenwoordigen thans deze symbolische slaaf op aarde? Een nauwkeurige studie van de bijbel kan u bij die identificatie helpen. Jehovah’s Getuigen zullen u hier graag bij behulpzaam zijn.
[Illustraties op blz. 9]
Wie was de fundamentsteen — de getrouwe Christus? Of Petrus, die hem driemaal verloochende?