„Uw naaste liefhebben” — Wat is de meest praktische manier?
WANNEER u medemensen ziet die in bittere nood verkeren, wat voelt u dan? Welke neiging roept bijvoorbeeld een foto van uitgehongerde kindertjes bij u op? ’Ik voel medelijden’, zult u zeggen, ’en ik wil helpen.’ Uit de enorme bedragen die jaarlijks aan liefdadigheidsinstellingen en hulporganisaties worden geschonken, valt op te maken dat velen er blijkbaar precies zo over denken.
Ten behoeve van noodlijdende mensen zulke goede werken doen, is prijzenswaardig, vooral met het oog op Jezus’ opdracht onze naaste lief te hebben als onszelf (Matthéüs 19:19). Veel oprechte mensen geloven dat zij hun naastenliefde op de meest praktische manier kunnen tonen door ziekenhuizen en scholen te bouwen, door bijdragen te geven voor een goede zaak en door zich met verschillende vormen van sociaal werk bezig te houden. ’Daar draait het hele christendom om’, zeggen zij misschien, en als zij met Jehovah’s Getuigen spreken, voegen zij er misschien aan toe: ’Beslist praktischer dan je tijd en energie te besteden aan van huis tot huis over religie prediken zoals jullie doen.’
Maar is dat nu wel zo? Hoe kunnen wij onze naaste eigenlijk op de meest praktische manier liefhebben en wel zo dat hij er op de lange duur het meeste profijt van heeft?
Wat brengt uw geld tot stand?
Mensen die overwegen geld bij te dragen aan een goede zaak, hebben reden om te vragen: ’Precies hoeveel van mijn bijdrage komt rechtstreeks ten goede aan de mensen die ermee geholpen moeten worden?’ Een onderzoek dat in 1978 werd uitgevoerd bij vijftien vooraanstaande liefdadigheidsinstellingen in de Bondsrepubliek Duitsland bijvoorbeeld bracht aan het licht dat in die tijd de administratie- en distributiekosten zo’n 42 procent van de totale inkomsten van de organisaties opslokten.
Toen televisiefunctionarissen de spaartegoeden van zes „geadopteerde kinderen” in Bolivia controleerden, ontdekten zij dat slechts 6 tot 15 procent van het totale bedrag dat hun „adoptiefouders” in de Bondsrepubliek Duitsland hadden geschonken, op de bankrekeningen van de kinderen was bijgeschreven. Een woordvoerster van de organisatie wees echter beschuldigingen van fraude van de hand en verklaarde dat aspirant-donateurs duidelijk verteld wordt dat de kinderen slechts ongeveer een derde van de door hun „ouders” geschonken bijdragen zullen ontvangen. Na aftrek van administratiekosten zou de rest, zo werd gezegd, gebruikt worden voor onderwijs- en medische doeleinden.
Natuurlijk zijn er voorbeelden bekend van misbruikte liefdadigheid. Dit geldt ook voor de hulpverlening in verband met recente hongersnoden in Afrika. In Ethiopië waren politieke problemen er de oorzaak van dat veel van het voedsel de behoeftigen niet bereikte en in sommige gevallen werden voedselschenkingen verkocht — tegen extreem hoge prijzen — in plaats van gratis uitgedeeld.
Carl Bakals publikatie Charity U.S.A. waarschuwt: „Als het om een edele zaak gaat, wordt er nooit geïnformeerd naar de wijze waarop het geld wordt besteed. Ik wil niet dat de mensen ophouden met geven. Ik vond alleen dat er vragen beantwoord moesten worden omdat zij zo blindelings gaven.” Het is duidelijk dat blindelings geven onverstandig is en nauwelijks als praktisch beschouwd kan worden.
Het voorbeeld van Jezus navolgen
Natuurlijk zijn deze feiten betreurenswaardig, maar zou het daardoor gerechtvaardigd zijn te weigeren zulke waardige zaken te steunen? Heeft Jezus tenslotte niet de zieken genezen en op wonderbare wijze de hongerigen gespijzigd en daarmee het voorbeeld gegeven voor christenen in deze tijd?
Het is waar dat Jezus door medelijden werd bewogen als hij zag dat mensen in nood verkeerden. Er zijn acht bijbelteksten waar dit ter sprake komt. Twee hebben betrekking op de voedselbehoefte van de mensen (Matthéüs 15:32; Markus 8:2), drie op hun behoefte aan fysieke genezing (Matthéüs 14:14; 20:34; Markus 1:41), en één op hun behoefte aan vertroosting bij de dood van een geliefde (Lukas 7:13). Maar de andere twee teksten hebben betrekking op een nog grotere nood. Matthéüs 9:36 zegt: „Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder.” En Markus 6:34 bericht: „[Hij] zag . . . een grote schare, maar hij werd met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren.”
Trouwens, ook al bewoog medelijden met de mensen Jezus ertoe in fysiek opzicht voor hen te zorgen, zijn belangstelling ging er in de allereerste plaats naar uit hun de geestelijke hulp te bieden die hun door hun geestelijke leiders was onthouden. (Zie Matthéüs hfdst. 23.) Jezus was „de voortreffelijke herder”, een herder die bereid was afstand te doen van „zijn ziel ten behoeve van de schapen” (Johannes 10:11). Omdat hij aan deze predikingsactiviteit — en niet aan het doen van sociaal werk of het bouwen van ziekenhuizen of het leiden van hulporganisaties — de hoogste prioriteit in zijn leven toekende, kon hij later tot Pilatus zeggen: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid.” — Johannes 18:37.
Hoewel Jezus zijn apostelen het vermogen schonk wonderbare goede werken te verrichten door mensen te genezen, maakte hij hiervan geen melding toen hij hun zijn laatste instructies gaf voordat hij naar de hemel opsteeg. Hij gebood daarentegen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” Het is dus duidelijk dat het belangrijkere werk was ’discipelen maken, hen dopen en hen onderwijzen’. — Matthéüs 28:19, 20.
Waarom prediken zo praktisch is
Prediken is praktisch omdat mensen erdoor geholpen worden bijbelse beginselen toe te passen. Dit helpt hun vervolgens problemen te vermijden waardoor zij in nood zouden kunnen geraken. Het toepassen van bijbelse beginselen in ons werk en onze houding ten aanzien van materiële dingen bijvoorbeeld, kan een hulp vormen om armoede te voorkomen (Spreuken 10:4; Efeziërs 4:28; 1 Timótheüs 6:6-8). Of door de bijbelse raad over het gebruiken van drugs op te volgen en de morele maatstaven van de bijbel in acht te nemen, kunnen wij onze gezondheid verbeteren en ons verzekeren van een gelukkiger gezinsleven.
Neem eens het voorbeeld van een 35-jarige Joegoslaaf in de Bondsrepubliek Duitsland, die erkent: „Toen ik 18 of 19 was, raakte ik al aan alcohol verslaafd. Op mijn 20ste dronk ik een liter schnapps en minstens een krat [20 flessen] bier per dag. Drie keer werd ik in het ziekenhuis opgenomen omdat men wilde proberen mij van mijn verslaving te genezen, maar de dokters konden niet helpen. Hoewel ik DM 1300 per maand verdiende, bracht ik er amper iets van thuis voor mijn gezin.” Wat Jehovah’s Getuigen hem tijdens hun predikingswerk vertelden, wekte in hem het verlangen een betere verhouding met zijn Schepper te hebben. „Door middel van gebed”, zo vervolgt hij, „kon ik bereiken wat de artsen niet konden.” Wij kunnen ons voorstellen wat een positieve uitwerking dit op zijn gezinsleven heeft gehad.
Het is waar, prediken zal niet elk probleem oplossen. Toch is het praktisch omdat het hoop biedt. Onder Gods koninkrijk zal elk probleem worden opgelost. Jezus zal dan wonderen op fysiek gebied verrichten voor allen die dan leven, niet slechts voor enkelen. In plaats van tijdelijke verlichting te bieden, zullen de voordelen blijvend zijn, eeuwigdurend zelfs. (Zie Johannes 17:3.) Dus wanneer wij mensen leren geloof te oefenen in Jezus’ loskoopoffer en de zegeningen die daaraan verbonden zijn, zal dat op de lange duur het meeste goeds tot resultaat hebben.
Veel religieuze organisaties in de christenheid wijzen vol trots op hun „goede werken” van ziekenzorg en de zorg voor behoeftigen en ongelukkigen. Maar ze zouden er beter aan doen meer nadruk te leggen op het aanbieden van geestelijke hulp, net zoals Jezus deed. Net als de religieuze leiders uit de eerste eeuw hebben zij verzuimd de belangrijkere opdracht uit te voeren. Zij mogen dan de buik van sommige armen gevuld hebben met letterlijk voedsel, maar zij hebben hun hart en geest honger laten lijden naar woorden van waarheid. (Zie Amos 8:11.) Zij mogen dan geld hebben geschonken om de behoeftigen der natiën te helpen, maar zij hebben niet „het goede nieuws over de onpeilbare rijkdom van de Christus” of over Gods Koninkrijksregering „aan de natiën [bekendgemaakt]” (Efeziërs 3:8). Hun zendelingen mogen dan ontwikkelingslanden hebben geholpen vaardiger de ploeg te leren hanteren, maar zij hebben hun niet geleerd dat zij „hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen”. — Jesaja 2:4.
Wees evenwichtig in het liefhebben van uw naaste
Terecht de grootste nadruk leggen op geestelijke hulp, ontslaat ons natuurlijk niet van de verplichting materiële hulp — hetzij aan personen of aan groepen — te bieden wanneer dat noodzakelijk is en wij dat kunnen. Wij dienen het voorbeeld van de vroege christenen te willen navolgen. (Zie Handelingen 11:27-30.) In tijden van werkelijke nood of bij een ramp moeten wij er snel bij zijn Paulus’ raad op te volgen en „het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Galaten 6:10). Om er zeker van te zijn dat er zoveel mogelijk goeds tot stand wordt gebracht, doen Jehovah’s Getuigen dit gewoonlijk op persoonlijke basis. En aangezien Getuigen die bij zulke hulpacties dienst verlenen dit zonder betaling doen, zijn er geen administratiekosten.
Maar ook al helpen christenen anderen in materieel opzicht, zij willen nooit hun voornaamste verplichting, de prediking van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk, uit het oog verliezen. Dat Koninkrijk zal de wereld spoedig verlossen van alle ziekte, armoede en ellende. Wat schenkt het een voldoening mensen te kunnen helpen leven te verwerven in een wereld waar het niet meer nodig zal zijn het woord „medelijden” te gebruiken. Zou er een praktischer manier kunnen bestaan om uw naaste lief te hebben?