Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • Jezus Christus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
    • Waarom „het Woord” genoemd. De naam (of misschien de titel) „het Woord” (Jo 1:1) duidt klaarblijkelijk op de functie die Gods eerstgeboren Zoon vervulde nadat er andere met verstand begiftigde schepselen waren geformeerd. Een soortgelijke uitdrukking komt voor in Exodus 4:16, waar Jehovah tot Mozes aangaande diens broer Aäron zegt: „En hij moet voor u tot het volk spreken; en het moet geschieden dat hij u tot een mond zal dienen, en gij zult hem tot God dienen.” Als woordvoerder van Gods voornaamste vertegenwoordiger op aarde diende Aäron als „een mond” voor Mozes. Zo was het ook met het Woord of de Logos, die Jezus Christus werd. Jehovah gebruikte zijn Zoon kennelijk om inlichtingen en instructies aan andere leden van zijn gezin van geestenzonen door te geven, zoals hij zich ook van die Zoon bediende om zijn boodschap aan mensen op aarde over te brengen. Om te tonen dat hij Gods Woord of Woordvoerder was, zei Jezus tot zijn joodse toehoorders: „Wat ik leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden. Indien iemand zijn wil wenst te doen, zal hij betreffende deze leer weten of ze uit God is of dat ik uit mijzelf spreek.” — Jo 7:16, 17; vgl. Jo 12:50; 18:37.

      In zijn voormenselijk bestaan als het Woord is Jezus ongetwijfeld bij vele gelegenheden als Jehovah’s Woordvoerder voor mensen op aarde opgetreden. Hoewel bepaalde teksten de indruk geven dat Jehovah rechtstreeks met mensen heeft gesproken, geven andere teksten duidelijk te kennen dat hij dit door bemiddeling van een vertegenwoordiger, een engel, deed. (Vgl. Ex 3:2-4 met Han 7:30, 35; zie ook Ge 16:7-11, 13; 22:1, 11, 12, 15-18.) Het is redelijk om aan te nemen dat God in de meeste van deze gevallen door bemiddeling van het Woord heeft gesproken. Dat was waarschijnlijk ook in Eden het geval, want bij twee van de drie gelegenheden waarvan wordt gezegd dat God daar sprak, blijkt uit het bijbelse verslag heel duidelijk dat er iemand — ongetwijfeld zijn Zoon — bij hem was (Ge 1:26-30; 2:16, 17; 3:8-19, 22). De engel die de Israëlieten door de wildernis leidde en wiens stem zij strikt moesten gehoorzamen omdat ’Jehovah’s naam in hem was’, kan daarom Gods Zoon, het Woord, zijn geweest. — Ex 23:20-23; vgl. Joz 5:13-15.

  • Jezus Christus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
    • Waarom wordt in sommige bijbelvertalingen Jezus als „God” aangeduid, terwijl in andere wordt gezegd dat hij „een god” was?

      In sommige bijbelvertalingen (NBG; SV) wordt Johannes 1:1 als volgt weergegeven: „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.” De Griekse tekst luidt letterlijk: „In begin was het woord, en het woord was naar [in de richting van] de god, en god was het woord.” Wanneer de taal waarin de tekst wordt vertaald het vereist, kan de vertaler voor bepaalde woorden hoofdletters gebruiken. Het is duidelijk dat het passend is om „God” als vertaling van de uitdrukking „de god” met een hoofdletter te schrijven, want daarmee wordt de Almachtige God aangeduid, bij wie het Woord was. Maar in het tweede geval is het niet gerechtvaardigd om het woord „god” met een hoofdletter te schrijven.

      De Nieuwe-Wereldvertaling geeft deze tekst als volgt weer: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god.” Het is waar dat in de Griekse grondtekst geen onbepaald lidwoord te vinden is (dat met het woord „een” overeenkomt). Maar dit wil niet zeggen dat het bij de vertaling niet gebruikt zou mogen worden, want de Koinè, of het algemene Grieks, kende geen onbepaald lidwoord. Daarom zijn vertalers van de christelijke Griekse Geschriften genoodzaakt het onbepaalde lidwoord in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet te gebruiken, al naar gelang hun begrip van de desbetreffende tekst. In alle Nederlandse vertalingen van deze geschriften komt het onbepaalde lidwoord honderden malen voor, doch in de meeste vertalingen wordt het niet in Johannes 1:1 gebruikt. Niettemin bestaat er een deugdelijke basis om het in de vertaling van deze tekst te gebruiken.

      Allereerst moet worden opgemerkt dat de tekst zelf zegt dat het Woord „bij God” was; het kon dus niet God, dat wil zeggen de Almachtige God, zijn. (Merk ook vs. 2 op; dit vers zou onnodig zijn als uit vers 1 werkelijk zou blijken dat het Woord God was.) Bovendien is het opmerkelijk dat het woord voor „god” (Gr.: theʹos), wanneer het in vs. 1 voor de tweede maal voorkomt, zonder het bepalend lidwoord „de” (Gr.: ho) staat. In zijn commentaar op het Evangelie van Johannes (hfdst. 1–6) zegt Ernst Haenchen hierover dat „destijds [theʹos] en [ho theʹos] (’god, goddelijk’ en ’de God’) niet hetzelfde waren. . . . In feite was voor de evangelist alleen de Vader ’God’ ([ho theʹos]; vgl. 17:3); ’de Zoon’ was ondergeschikt aan hem (vgl. 14:28). Maar daarop wordt in deze passage slechts gezinspeeld, want de nadruk ligt hier op het in elkaars nabijheid zijn. . . . Het was in het joodse en christelijke monotheïsme heel goed mogelijk over goddelijke wezens te spreken die naast en onder God bestonden maar niet identiek met hem waren. Fil 2:6-10 bewijst dat. Daar beschrijft Paulus precies zo’n goddelijk wezen, de persoon die later mens werd in Jezus Christus . . . Het is dus zowel in Filippenzen als in Johannes 1:1 geen kwestie van een dialectische tweeëenheid, maar van een persoonlijke eenheid van twee entiteiten.” — John 1, vertaald door R. W. Funk, 1984, blz. 109, 110.

      Haenchen geeft Johannes 1:1c als volgt weer: „en goddelijk (van goddelijke natuur) was het Woord”. Daarna verklaart hij: „In dit geval is het werkwoord ’was’ [Gr.: en] gewoon een predikaat. En bijgevolg moet er nauwkeuriger aandacht aan het predikaatsnomen worden geschonken: [theʹos] is niet hetzelfde als [ho theʹos] (’goddelijk’ is niet hetzelfde als ’God’)” (blz. 110, 111). Uitweidend over dit punt zei Philip B. Harner dat bij de grammaticale constructie in Johannes 1:1 een aan het werkwoord voorafgaand predikaatsnomen zonder het bepalend lidwoord „de” betrokken is, een constructie die in de eerste plaats kwalitatief van betekenis is en te kennen geeft dat „de logos de natuur van theos heeft”. Hij zei verder: „Ik denk dat in Johannes 1:1 de kwalitatieve kracht van het predikaat zo sterk op de voorgrond treedt, dat het zelfstandig naamwoord [theʹos] niet als bepaald opgevat kan worden” (Journal of Biblical Literature, 1973, blz. 85, 87). Andere vertalers, die eveneens erkennen dat de Griekse term kwalitatieve kracht heeft en de natuur van het Woord beschrijft, geven de zinsnede daarom als volgt weer: „het Woord was goddelijk”. — AT; vgl. Mo; zie NW, Appendix, blz. 1579.

      De Hebreeuwse Geschriften geven zonder uitzondering duidelijk te kennen dat er slechts één Almachtige God is, de Schepper van alle dingen en de Allerhoogste, wiens naam Jehovah is (Ge 17:1; Jes 45:18; Ps 83:18). Om die reden kon Mozes tot de natie Israël zeggen: „Jehovah, onze God, is één Jehovah. En gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw levenskracht” (De 6:4, 5). In de christelijke Griekse Geschriften wordt deze leer, die al duizenden jaren door Gods dienstknechten was aanvaard en geloofd, niet tegengesproken, maar juist bevestigd (Mr 12:29; Ro 3:29, 30; 1Kor 8:6; Ef 4:4-6; 1Ti 2:5). Jezus Christus zelf zei: „De Vader is groter dan ik” en noemde de Vader zijn God, „de enige ware God” (Jo 14:28; 17:3; 20:17; Mr 15:34; Opb 1:1; 3:12). Bij tal van gelegenheden gaf Jezus te kennen de mindere te zijn van zijn Vader en aan hem ondergeschikt te zijn (Mt 4:9, 10; 20:23; Lu 22:41, 42; Jo 5:19; 8:42; 13:16). Zelfs na Jezus’ hemelvaart bleven zijn apostelen hetzelfde beeld presenteren. — 1Kor 11:3; 15:20, 24-28; 1Pe 1:3; 1Jo 2:1; 4:9, 10.

      Deze feiten verschaffen een deugdelijke ondersteuning voor de vertaling „het Woord was een god” in Johannes 1:1. Het Woord wordt met goede reden „een god” (een machtige) genoemd, want als de Eerstgeborene, degene door wiens tussenkomst God alles heeft geschapen, en ook als Gods Woordvoerder, neemt hij een uitzonderlijke positie onder Gods schepselen in. De Messiaanse profetie in Jesaja 9:6 voorzei dat hij „Sterke God” genoemd zou worden (maar niet Almachtige God) en dat hij de „Eeuwige Vader” zou zijn van allen die als zijn onderdanen zouden mogen leven. De ijver van zijn Vader, „Jehovah der legerscharen”, zou dit tot stand brengen (Jes 9:7). Als Gods Tegenstander, Satan de Duivel, al een „god” wordt genoemd (2Kor 4:4) omdat hij over mensen en demonen heerst (1Jo 5:19; Lu 11:14-18), dan bestaat er toch stellig veel meer reden om Gods eerstgeboren Zoon als „een god” aan te duiden, „de eniggeboren god”, zoals hij volgens de betrouwbaarste handschriften in Johannes 1:18 wordt genoemd.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen