-
Naar wie kunnen wij opzien voor ware gerechtigheid?De Wachttoren 1989 | 15 februari
-
-
10. Hoe gebruikte Paulus tact om zijn inlichtingen in te leiden?
10 Merk in Handelingen 17:22, 23 op met hoeveel tact en wijsheid Paulus begon. Toen hij erkende hoe religieus de Atheners waren en hoeveel godenbeelden zij hadden, hebben sommigen van zijn toehoorders dat misschien wel als een compliment opgevat. In plaats van hun polytheïsme aan te vallen, richtte Paulus de aandacht op een altaar dat hij had gezien en dat gewijd was „Aan een onbekende God”. Historisch bewijsmateriaal toont aan dat er inderdaad zulke altaren bestonden, hetgeen ons vertrouwen in het door Lukas opgetekende verslag dient te versterken. Paulus gebruikte dit altaar als uitgangspunt. De Atheners hechtten grote waarde aan kennis en logica. Niettemin gaven zij toe dat er een god bestond die hun ’onbekend’ (Grieks: a·gnoʹstos) was. Het was dan ook alleen maar logisch dat zij Paulus moesten toestaan hem voor hen te verklaren. Op die redenatie kon toch niemand iets aan te merken hebben, is het wel?
Is het mogelijk God te leren kennen?
11. Op welke wijze bracht Paulus zijn toehoorders ertoe na te denken over de ware God?
11 Welnu, wat voor God was deze „onbekende God”? „De God” had de wereld en alles wat daarin is, gemaakt. Geen mens zou ontkennen dat het universum bestaat, dat de planten en dieren bestaan, dat wij mensen bestaan. De kracht en de intelligentie, ja, de wijsheid die in dit alles werd tentoongespreid, wees erop dat het een voortbrengsel was van een wijze en machtige Schepper, en niet door toeval was ontstaan. Trouwens, Paulus’ argumentatie gaat in onze tijd in nog sterkere mate op. — Openbaring 4:11; 10:6.
-
-
Naar wie kunnen wij opzien voor ware gerechtigheid?De Wachttoren 1989 | 15 februari
-
-
’Mannen van Athene, ik zie dat gij in alle dingen meer dan anderen aan de vrees voor de godheden overgegeven schijnt te zijn. 23 Toen ik bijvoorbeeld rondliep en zorgvuldig uw voorwerpen van verering gadesloeg, vond ik ook een altaar met het opschrift: „Aan een onbekende God.” Wat gij daarom onwetend vereert, dat verkondig ik u. 24 De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels 25 en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en adem en alle dingen geeft. 26 En hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, 27 opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. 28 Want door hem hebben wij leven en bewegen wij ons en zijn wij, zoals ook sommigen van de dichters onder u hebben gezegd: „Want wij zijn ook zijn nageslacht.”
-