Vreugde in Jehovah ondanks beproevingen
ZOALS VERTELD DOOR GEORGE SCIPIO
In december 1945 lag ik op een ziekenhuiszaal, helemaal verlamd, met uitzondering van mijn handen en voeten. Ik dacht dat mijn toestand tijdelijk was, maar anderen twijfelden eraan of ik ooit weer zou kunnen lopen. Wat een beproeving voor een actieve zeventienjarige! Ik weigerde mij bij zo’n prognose neer te leggen. Ik had zoveel plannen, met inbegrip van een reis naar Engeland die ik het jaar daarop met mijn werkgever zou maken.
IK WAS het slachtoffer van een polio-epidemie die ons eiland, Sint-Helena, had geteisterd. Er kwamen elf personen door om het leven en tientallen werden invalide. Terwijl ik in bed lag, had ik zeeën van tijd om over mijn korte leven en over mijn toekomst na te denken. Zo ging ik beseffen dat ik ondanks mijn ellende redenen had om mij te verheugen.
Een klein begin
In 1933 — ik was toen vijf jaar — kreeg mijn vader, Tom, die politieagent was en diaken in de baptistenkerk, een paar gebonden boeken van twee getuigen van Jehovah. Zij waren volletijdpredikers, of pioniers, die kort op het eiland verbleven.
Een van de boeken was getiteld De Harp Gods. Mijn vader gebruikte het wanneer hij met ons gezin en met verscheidene geïnteresseerden de bijbel bestudeerde. Het was ingewikkelde stof en ik begreep er niet veel van. Maar ik weet nog dat ik elke schriftplaats die wij bespraken in mijn bijbel aanstreepte. Mijn vader besefte al gauw dat wat wij bestudeerden de waarheid was en dat het verschilde van wat hij in de baptistenkerk preekte. Hij begon anderen erover te vertellen en vanaf de kansel te preken dat er geen Drie-eenheid, geen hel en geen onsterfelijke ziel bestaat. Dit zorgde voor heel wat opschudding in de kerk.
Ten slotte werd er een kerkvergadering belegd in een poging het geschil op te lossen. „Wie is er voor de baptisten?”, werd er gevraagd. Dat was de meerderheid. De volgende vraag was: „Wie is er voor Jehovah?” Dat waren er zo’n tien of twaalf. Hun werd gevraagd de kerk te verlaten.
Dit was het bescheiden begin van een nieuwe religie op Sint-Helena. Mijn vader nam contact op met het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in de Verenigde Staten en vroeg een transcriptiemachine om op de plaat opgenomen bijbelse lezingen te kunnen afspelen voor publiek. Hij kreeg te horen dat de machine te groot was om naar Sint-Helena te versturen. Er werd een kleinere fonograaf gestuurd en later bestelden de broeders er nog twee. Zij gingen te voet of per ezel het hele eiland over om de boodschap bij de mensen te brengen.
Met de verbreiding van de boodschap nam ook de tegenstand toe. Bij mij op school zongen de kinderen: „Komt dat zien, komt dat zien, het grammofoon-’bandje’ van Tommy Scipio!” Dit was voor mij, een schooljongen die geaccepteerd wilde worden door zijn leeftijdgenoten, een zware beproeving. Wat hielp mij te volharden?
Ons grote gezin — met zes kinderen — hield een geregelde gezinsbijbelstudie. Ook lazen wij elke morgen voor het ontbijt samen in de bijbel. Dit heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat ons gezin werd geholpen in de loop der jaren getrouw in de waarheid te blijven. Ik heb persoonlijk op jonge leeftijd liefde voor de bijbel verkregen en door de jaren heen heb ik vastgehouden aan de gewoonte geregeld de bijbel te lezen (Psalm 1:1-3). Tegen de tijd dat ik op veertienjarige leeftijd van school kwam, had ik een stevig fundament in de waarheid en vrees voor Jehovah in mijn hart. Daardoor kon ik mij in Jehovah verheugen ondanks die beproevingen.
Nog meer beproevingen en vreugden
Terwijl ik op dat ziekbed over die vroege jaren en mijn vooruitzichten voor de toekomst lag na te denken, wist ik door mijn studie van de bijbel dat deze ziekte niet de een of andere toets of straf van God was (Jakobus 1:12, 13). Niettemin was de polio een zware beproeving en ik zou de rest van mijn leven de gevolgen ervan ondervinden.
Terwijl ik herstelde, moest ik opnieuw leren lopen. Ik was ook het gebruik van een aantal spieren in mijn armen kwijtgeraakt. Ik weet niet meer hoe vaak ik elke dag viel. Maar door oprecht gebed en voortdurende inspanningen was ik in 1947 in staat om met behulp van een stok te lopen.
In die tijd werd ik verliefd op een jonge vrouw, Doris, die mijn godsdienstige overtuiging deelde. Wij waren te jong om aan trouwen te denken, maar ik was gemotiveerd om verdere vorderingen met lopen te maken. Ook zei ik mijn baan op omdat ik niet genoeg verdiende om te kunnen trouwen, en ik begon mijn eigen tandtechnische laboratorium, dat ik de daaropvolgende twee jaar runde. Wij trouwden in 1950. Inmiddels had ik genoeg geld verdiend om een kleine auto te kopen. Nu kon ik de broeders en zusters meenemen naar de vergaderingen en in de velddienst.
Theocratische vooruitgang op het eiland
In 1951 zond het Genootschap zijn eerste vertegenwoordiger naar ons toe. Dit was Jacobus van Staden, een jonge man uit Zuid-Afrika. Wij waren net in een ruim huis gaan wonen, dus konden wij hem een heel jaar onderdak bieden. Omdat ik een eigen zaak had, besteedden wij veel tijd samen in de prediking en ik heb veel waardevols van hem geleerd.
Jacobus, of Koos voor ons, organiseerde de geregelde gemeentevergaderingen, die wij allemaal graag bijwoonden. Wij hadden een vervoersprobleem omdat er onder alle geïnteresseerden maar twee auto’s waren. Het gebied is ruig en heuvelachtig en toentertijd waren er maar weinig goede wegen. Dus was het een hele onderneming om iedereen naar de vergaderingen te krijgen. Sommigen begonnen vroeg in de ochtend al te lopen. Ik nam drie personen mee in mijn kleine auto en zette hen een eind verderop langs de weg af. Zij stapten uit en liepen door. Ik ging terug, nam weer drie personen een stuk mee, zette hen af en ging terug. Uiteindelijk kwam iedereen zo op de vergadering. Na de vergadering volgden wij dezelfde procedure om iedereen weer thuis te krijgen.
Koos leerde ons ook hoe wij doeltreffende aanbiedingen aan de deur konden doen. Wij deden veel fijne en een paar minder fijne ervaringen op. Maar de vreugde die wij in de velddienst hadden, overtrof alle beproevingen die door de tegenstanders van onze predikingsactiviteit werden veroorzaakt. Op een ochtend werkte ik met Koos. Terwijl wij naar een deur liepen, hoorden wij binnen een stem. Een man zat hardop in de bijbel te lezen. Wij konden duidelijk de bekende woorden uit Jesaja hoofdstuk 2 verstaan. Toen hij bij vers 4 was, klopten wij aan. Een vriendelijke oude man nodigde ons binnen en wij gebruikten Jesaja 2:4 om hem het goede nieuws van Gods koninkrijk uit te leggen. Er werd een bijbelstudie met hem begonnen hoewel hij op een plaats woonde die zeer moeilijk te bereiken was. Wij moesten een heuvel af, via stapstenen een beek oversteken, een andere heuvel op en dan de heuvel af naar zijn huis. Maar het was de moeite waard. Deze zachtmoedige oude man aanvaardde de waarheid en werd gedoopt. Om naar de vergaderingen te komen, liep hij met twee stokken naar een plaats vanwaar ik hem de rest van het stuk met de auto kon meenemen. Later is hij als een getrouwe Getuige gestorven.
De politiecommissaris was tegen ons werk gekant en dreigde herhaaldelijk Koos van het eiland te laten verwijderen. Eens per maand liet hij Koos komen voor een ondervraging. Het feit dat Koos hem altijd rechtstreekse antwoorden uit de bijbel gaf, maakte hem nog bitterder. Bij elke gelegenheid waarschuwde hij Koos dat hij moest ophouden met prediken, maar elke keer kreeg hij getuigenis. Zelfs nadat Koos Sint-Helena had verlaten, bleef hij het werk tegenstaan. Toen werd de commissaris, een grote, stevige man, plotseling ziek en werd heel mager. De artsen konden niet vinden wat hem mankeerde. Het gevolg was dat hij het eiland verliet.
Doop en gestadige groei
Toen Koos drie maanden op het eiland was, vond hij dat het passend was om een doopdienst te houden. Het vinden van een geschikt bassin was een probleem. Wij besloten een grote kuil te graven, die met cement te bestrijken en hem met water te vullen. De avond voor de doop regende het en de volgende morgen waren wij dolblij te zien dat de kuil tot de rand gevuld was.
Die zondagochtend hield Koos de dooplezing. Toen hij de doopkandidaten vroeg te gaan staan, stonden er 26 van ons op om de gebruikelijke vragen te beantwoorden. Wij hadden het voorrecht de eerste Getuigen te zijn die op het eiland werden gedoopt. Dat was de gelukkigste dag van mijn leven, want ik had me altijd zorgen gemaakt dat Armageddon zou komen voordat ik gedoopt was.
Uiteindelijk werden er twee gemeenten opgericht, een in Levelwood en een in Jamestown. Elke week reisden drie of vier van ons dertien kilometer naar een gemeente om op zaterdagavond de theocratische bedieningsschool en dienstvergadering te leiden. Na de velddienst op zondagochtend gingen wij terug en hielden ’s middags en ’s avonds in onze eigen gemeente dezelfde vergaderingen alsook de Wachttoren-studie. Onze weekends waren dus gevuld met vreugdevolle theocratische activiteiten. Ik verlangde ernaar al mijn tijd aan de prediking te besteden, maar ik had een gezin te onderhouden. Dus trad ik in 1952 weer in overheidsdienst als vaste tandarts.
In 1955 begonnen reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, kringopzieners, elk jaar ons eiland te bezoeken, en zij logeerden tijdens een deel van hun bezoek bij ons thuis. Zij hadden een positieve invloed op ons gezin. Omstreeks dezelfde tijd had ik ook het voorrecht een aandeel te hebben aan het vertonen van de drie films van het Genootschap op het eiland.
Het opwindende „Goddelijke wil”-congres
In 1958 nam ik opnieuw ontslag uit overheidsdienst om het internationale „Goddelijke wil”-congres in New York te kunnen bezoeken. Dat congres was een mijlpaal in mijn leven — een gelegenheid die mij veel reden gaf mij in Jehovah te verheugen. Omdat er geen regelmatig vervoer van en naar het eiland bestond, waren wij vijf en een halve maand van huis. Het congres duurde acht dagen en het programma duurde van negen uur ’s morgens tot negen uur ’s avonds. Maar ik werd nooit moe en ik zag uit naar elke dag. Ik had het voorrecht Sint-Helena te mogen vertegenwoordigen met twee minuten in het programma. Het was een zenuwslopende ervaring de grote menigten in het Yankee Stadion en de Polo Grounds toe te spreken.
Het congres sterkte mij in mijn besluit te gaan pionieren. Vooral de openbare toespraak, „Gods koninkrijk heerst — Is het einde der wereld nabij?”, was aanmoedigend. Na het congres bezochten wij het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn en kregen een rondleiding in de drukkerij. Ik sprak met broeder Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, over de vooruitgang van het werk op Sint-Helena. Hij zei dat hij het eiland graag eens zou bezoeken. Wij kwamen thuis met bandopnamen van alle lezingen en ook met veel filmbeelden van het congres om met familie en vrienden te delen.
Doel van volletijddienst bereikt
Aangezien er geen tandarts op het eiland was, bood men mij na mijn terugkeer weer mijn oude baan aan. Ik legde echter uit dat ik van plan was om in de volletijddienst te gaan. Na veel onderhandelen werd er overeengekomen dat ik drie dagen per week kon werken, maar met een hoger salaris dan toen ik zes dagen per week werkte. Jezus’ woorden bleken waar: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Mattheüs 6:33). Voor mij was het lopen over het bergachtige terrein van het eiland met mijn verzwakte benen niet altijd makkelijk. Toch heb ik veertien jaar gepionierd en ben ik in staat geweest vele andere eilandbewoners te helpen de waarheid te leren kennen — beslist een reden voor veel vreugde.
In 1961 wilde het eilandbestuur mij naar de Fiji-eilanden sturen voor een gratis tweejarige opleiding zodat ik een gediplomeerd tandarts zou kunnen worden. Zelfs mijn gezin mocht mee. Dit was een verleidelijk aanbod maar na het ernstig overwogen te hebben, sloeg ik het af. Ik wilde niet zo lang bij de broeders en zusters weg zijn en mijn voorrecht om met hen te dienen opgeven. Het hoofd van de geneeskundige dienst die de reis had georganiseerd, was zeer geïrriteerd. Hij zei: „Als u denkt dat het einde zo nabij is, kunt u toch het geld dat u intussen verdient, wel gebruiken.” Maar ik bleef bij mijn besluit.
Het jaar daarop werd ik uitgenodigd om in Zuid-Afrika de Koninkrijksbedieningsschool, een opleiding van een maand voor gemeenteopzieners, bij te wonen. Wij kregen waardevol onderricht dat ons hielp doeltreffender voor onze toewijzingen in de gemeente zorg te dragen. Na de school werd ik verder opgeleid door met een reizende opziener samen te werken. Daarna heb ik de twee gemeenten op Sint-Helena meer dan tien jaar als vervangend kringopziener bediend. Na verloop van tijd kwamen er andere bekwame broeders beschikbaar en werd er gerouleerd.
Inmiddels waren wij verhuisd van Jamestown naar Levelwood, waar een grotere behoefte was, en wij bleven daar tien jaar. In die tijd nam ik te veel hooi op mijn vork — pionieren, drie dagen per week in overheidsdienst werken en een kruidenierswinkeltje runnen. Daarbij behartigde ik gemeentelijke aangelegenheden en zorgden mijn vrouw en ik voor een gezin met vier opgroeiende kinderen. Als oplossing zei ik mijn baan voor drie dagen op, verkocht de zaak en ging met mijn hele gezin naar Kaapstad (Zuid-Afrika) voor een vakantie van drie maanden. Daarna verhuisden wij naar het eiland Ascension en bleven daar een jaar. In die tijd konden wij velen helpen een nauwkeurige kennis van de bijbelse waarheid te verkrijgen.
Na onze terugkeer op Sint-Helena verhuisden wij terug naar Jamestown. Wij knapten een huis op dat bij de Koninkrijkszaal hoorde. Om in ons onderhoud te voorzien, bouwden mijn zoon John en ik een Ford-bestelwagen om tot ijskar, en de daaropvolgende vijf jaar verkochten wij ijs. Kort nadat wij met de zaak waren begonnen, kreeg ik een ongeluk met de ijskar. Hij kantelde en mijn benen raakten bekneld. Als gevolg hiervan werden de zenuwen vanaf mijn knieën afgekneld, en het kostte mij drie maanden om weer te herstellen.
Rijke zegeningen in het verleden en in de toekomst
In de loop der jaren hebben wij vele zegeningen gehad — nog meer redenen voor verheuging. Eén hiervan was onze reis in 1985 naar Zuid-Afrika om een nationaal congres bij te wonen en het nieuwe Bethelhuis te bezoeken, dat nog in aanbouw was. Nog een reden was dat ik samen met mijn zoon John een klein aandeel mocht hebben aan de bouw van een prachtige congreshal vlak bij Jamestown. Wij zijn ook gelukkig dat drie van onze zoons als ouderling dienen en dat een kleinzoon op Bethel in Zuid-Afrika dient. En wij hebben beslist veel vreugde en voldoening geoogst door velen te helpen nauwkeurige kennis van de bijbel te verkrijgen.
Het gebied voor onze bediening is beperkt; er wonen slechts zo’n 5000 personen. Niettemin heeft het steeds weer opnieuw bewerken van hetzelfde gebied voortreffelijke resultaten opgeleverd. Heel weinig mensen zijn onbeleefd tegen ons. Sint-Helena staat bekend om zijn vriendelijkheid, en waar u ook komt, zal men u groeten — als u op straat loopt of langsrijdt in uw auto. Mijn ervaring is dat hoe beter je de mensen leert kennen, hoe makkelijker het is om getuigenis aan hen te geven. Wij hebben nu 150 verkondigers, ondanks het feit dat vele van het eiland naar elders zijn verhuisd.
Nu al onze kinderen volwassen en het huis uit zijn, zijn mijn vrouw en ik na 48 jaar huwelijk weer met ons tweeën. Haar loyale liefde en ondersteuning in de loop der jaren hebben mij geholpen Jehovah vreugdevol te blijven dienen ondanks beproevingen. Onze fysieke kracht gaat achteruit, maar onze geestelijke kracht wordt elke dag vernieuwd (2 Korinthiërs 4:16). Ik zie samen met mijn gezin en vrienden uit naar een schitterende toekomst waarin ik in fysiek opzicht zelfs gezonder zal zijn dan toen ik zeventien was. Mijn liefste wens is in elk opzicht volmaaktheid te genieten en bovenal onze liefdevolle en zorgzame God, Jehovah, en zijn regerende Koning, Jezus Christus, eeuwig te dienen. — Nehemia 8:10.
[Illustratie op blz. 26]
George Scipio en drie van zijn zoons, die als ouderling dienen
[Illustratie op blz. 29]
George Scipio met zijn vrouw, Doris