-
Jehovah schenkt vrede en waarheid in overvloedDe Wachttoren 1996 | 1 januari
-
-
17:11-15). In 607 v.G.T. haalden de Babylonische legers de muren van Jeruzalem neer en verbrandden Jehovah’s tempel. Aldus leerde Israël door bittere ervaring hoe nutteloos het is zich op menselijke organisaties te verlaten. In plaats van zich in vrede te verheugen, werd de natie in ballingschap naar Babylon gevoerd. — 2 Kronieken 36:17-21.
3. Welke historische gebeurtenissen leerden Israël, als een vervulling van Jehovah’s bij monde van Jeremia gesproken woorden, een tweede belangrijke les omtrent vrede?
3 Vóór de val van Jeruzalem had Jehovah echter onthuld dat hij, niet Egypte, werkelijke vrede voor Israël zou brengen. Bij monde van Jeremia beloofde hij: „Ik wil hen genezen en hun een overvloed van vrede en waarheid openbaren. En ik wil de gevangenen van Juda en de gevangenen van Israël terugbrengen, en ik wil hen bouwen net als in het begin” (Jeremia 33:6, 7). Jehovah’s belofte begon vervuld te worden in 539 v.G.T., toen Babylon werd veroverd en de Israëlitische ballingen vrijheid werd geboden (2 Kronieken 36:22, 23). In de tweede helft van 537 v.G.T. vierde een groep Israëlieten voor het eerst in zeventig jaar het Loofhuttenfeest op Israëls bodem! Na het feest maakten zij er een begin mee Jehovah’s tempel te herbouwen. Hoe beleefden zij dat gevoelsmatig? Het verslag zegt: „Zij juichten met een luid gejuich, terwijl zij Jehovah loofden omdat het fundament van het huis van Jehovah was gelegd.” — Ezra 3:11.
4. Hoe spoorde Jehovah de Israëlieten ertoe aan zich met de tempelbouw bezig te houden, en welke belofte aangaande vrede deed hij?
4 Na dit vreugdevolle begin werden de Israëlieten echter ontmoedigd door tegenstanders en staakten zij de bouw van de tempel. Enkele jaren later verwekte Jehovah de profeten Haggaï en Zacharia om de Israëlieten ertoe aan te sporen de herbouw te voltooien. Wat moet het opwindend voor hen zijn geweest Haggaï over de tempel die gebouwd zou worden te horen zeggen: „’Groter zal de heerlijkheid van dit laatste huis worden dan die van het vroegere’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. ’En op deze plaats zal ik vrede geven’”! — Haggaï 2:9.
Jehovah vervult zijn beloften
5. Wat valt ons op in het achtste hoofdstuk van Zacharia?
5 In het bijbelboek Zacharia staan talloze geïnspireerde visioenen en profetieën opgetekend waardoor Gods volk destijds, in de zesde eeuw v.G.T., werd gesterkt. Deze zelfde profetieën blijven ons verzekeren van Jehovah’s steun. Ze geven ons elke reden om te geloven dat Jehovah zijn volk ook in onze tijd vrede zal schenken. In het achtste hoofdstuk van het boek dat zijn naam draagt, laat de profeet Zacharia bijvoorbeeld tienmaal de woorden horen: „Dit heeft Jehovah gezegd.” Elke keer gaat deze uitdrukking vooraf aan een goddelijke formele uitspraak die te maken heeft met de vrede van Gods volk. Sommige van deze beloften werden in Zacharia’s tijd vervuld. In deze tijd zijn ze allemaal hetzij reeds vervuld of gaan ze in vervulling.
„Ik wil jaloers zijn ten opzichte van Sion”
6, 7. In welke opzichten was Jehovah ’jaloers ten opzichte van Sion met grote woede’?
6 De uitdrukking komt de eerste keer in Zacharia 8:2 voor, waar wij lezen: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Ik wil jaloers zijn ten opzichte van Sion met grote jaloezie, en met grote woede wil ik jaloers zijn ten opzichte van haar.’” Jehovah’s belofte om jaloers te zijn — grote ijver te hebben — ten opzichte van zijn volk, betekende dat hij erop zou toezien dat hun vrede werd hersteld. De terugkeer van Israël naar hun land en de herbouw van de tempel vormden het bewijs van die ijver.
7 Hoe stond het echter met degenen die Jehovah’s volk hadden tegengestaan? Zijn ijver voor zijn volk zou geëvenaard worden door zijn „grote woede” ten aanzien van deze vijanden. Wanneer getrouwe joden in de herbouwde tempel aanbaden, zouden zij kunnen terugdenken aan het lot van het machtige Babylon, dat nu gevallen was. Zij zouden ook kunnen denken aan het volkomen falen van de vijanden die hadden getracht de herbouw van de tempel te verhinderen (Ezra 4:1-6; 6:3). En zij zouden Jehovah kunnen danken dat hij zijn belofte had vervuld. Zijn ijver had hun zegepraal gebracht!
„De stad van waarachtigheid”
8. Hoe zou Jeruzalem in de dagen van Zacharia een stad van waarachtigheid worden in tegenstelling tot vroegere tijden?
8 Een tweede keer schrijft Zacharia: „Dit heeft Jehovah gezegd.” Hoe luiden Jehovah’s woorden bij deze gelegenheid? „Ik wil naar Sion terugkeren en in het midden van Jeruzalem verblijven; en Jeruzalem zal stellig de stad van waarachtigheid worden genoemd, en de berg van Jehovah der legerscharen, de heilige berg” (Zacharia 8:3). Vóór 607 v.G.T. was Jeruzalem beslist niet een stad van waarachtigheid. Haar priesters en profeten waren verdorven, en haar inwoners waren ontrouw (Jeremia 6:13; 7:29-34; 13:23-27). Nu was Gods volk de tempel aan het herbouwen, waardoor zij blijk gaven van hun betrokkenheid bij de zuivere aanbidding. Door middel van zijn geest woonde Jehovah opnieuw in Jeruzalem. De waarheden van de zuivere aanbidding werden weer in haar gesproken, zodat Jeruzalem „de stad van waarachtigheid” genoemd kon worden. Door haar hoge ligging kon ze „de berg van Jehovah” worden genoemd.
9. Welke opmerkelijke verandering van toestand ervoer „het Israël Gods” in 1919?
9 Hoewel deze twee formele uitspraken betekenisvol waren voor het oude Israël, hebben ze ook grote betekenis voor ons nu de twintigste eeuw ten einde loopt. Bijna tachtig jaar geleden, tijdens de Eerste Wereldoorlog, gingen de paar duizend gezalfden die toen „het Israël Gods” vertegenwoordigden, in geestelijke gevangenschap, net zoals het oude Israël in gevangenschap aan Babylon was geraakt (Galaten 6:16). Profetisch werden zij beschreven als lijken die op straat lagen. Toch hadden zij het oprechte verlangen om Jehovah „met geest en waarheid” te aanbidden (Johannes 4:24). Derhalve bracht Jehovah in 1919 een keer in hun gevangenschap door hen uit hun geestelijk dode toestand op te wekken (Openbaring 11:7-13). Aldus beantwoordde Jehovah Jesaja’s profetische vraag: „Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden?”, met een duidelijk en stellig Ja! (Jesaja 66:8) In 1919 bestond Jehovah’s volk weer als een geestelijke natie in hun eigen „land”, of geestelijke staat op aarde.
10. Welke zegeningen hebben gezalfde christenen, te beginnen in 1919, in hun „land” genoten?
10 Veilig in dat land dienden gezalfde christenen in Jehovah’s grote geestelijke tempel. Zij werden geïdentificeerd als „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, die de verantwoordelijkheid aanvaardde om zorg te dragen voor Jezus’ aardse bezittingen, een voorrecht dat zij nog steeds genieten nu de twintigste eeuw ten einde loopt (Mattheüs 24:45-47). Zij hebben heel goed de les geleerd dat Jehovah „de God van vrede” is. — 1 Thessalonicenzen 5:23.
11. Hoe hebben religieuze leiders van de christenheid zich vijanden van Gods volk betoond?
11 Hoe staat het echter met de vijanden van het Israël Gods? Jehovah’s ijver voor zijn volk wordt geëvenaard door zijn woede ten aanzien van de tegenstanders. Tijdens de Eerste Wereldoorlog oefenden de religieuze leiders van de christenheid enorme druk uit daar zij trachtten — maar hierin faalden zij — deze kleine groep waarheid sprekende christenen uit te roeien. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de geestelijkheid van de christenheid in slechts één ding verenigd: Aan beide zijden van het conflict drongen zij er bij regeringen op aan Jehovah’s Getuigen te onderdrukken. Zelfs in deze tijd sporen religieuze leiders in veel landen de regering ertoe aan het christelijke predikingswerk van Jehovah’s Getuigen aan banden te leggen of te verbieden.
12, 13. Hoe wordt Jehovah’s woede ten aanzien van de christenheid tot uitdrukking gebracht?
12 Dit is niet onopgemerkt voorbijgegaan aan Jehovah. Na de Eerste Wereldoorlog heeft de christenheid, samen met de rest van Babylon de Grote, een val beleefd (Openbaring 14:8). Dat de christenheid werkelijk gevallen was, werd algemeen bekend toen er, te beginnen in 1922, een reeks symbolische plagen werd uitgestort, waardoor haar geestelijk dode toestand in het openbaar aan de kaak werd gesteld en er voor haar komende vernietiging werd gewaarschuwd (Openbaring 8:7–9:21). Als bewijs dat het uitstorten van deze plagen nog steeds aan de gang is, werd op 23 april 1995 over de hele wereld de lezing „Het einde van valse religie is nabij” gehouden, gevolgd door de verspreiding van honderden miljoenen exemplaren van een speciale uitgave van Koninkrijksnieuws.
13 Thans verkeert de christenheid in een erbarmelijke toestand. Gedurende de twintigste eeuw hebben haar leden elkaar in wrede, door haar priesters en predikanten gezegende oorlogen gedood. In sommige landen is haar invloed vrijwel nihil. Ze is bestemd voor vernietiging samen met de rest van Babylon de Grote. — Openbaring 18:21.
Vrede voor Jehovah’s volk
14. Welk profetische beeld wordt geschilderd van een volk dat in vrede leeft?
14 In dit jaar 1996 geniet Jehovah’s volk daarentegen in hun herstelde land overvloedige vrede, zoals in Jehovah’s derde formele uitspraak wordt beschreven: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen op de openbare pleinen van Jeruzalem zitten, een ieder ook met zijn staf in zijn hand wegens de overvloed van zijn dagen. En de openbare pleinen van de stad zelf zullen gevuld zijn met jongens en meisjes die spelen op haar openbare pleinen.’” — Zacharia 8:4, 5.
15. Welke vrede genieten Jehovah’s dienstknechten, ondanks de oorlogen van de natiën?
15 Met deze woorden wordt een verrukkelijk beeld geschilderd van iets opmerkelijks in deze door oorlog verscheurde wereld — een volk dat in vrede leeft. Sinds 1919 gaan Jesaja’s profetische woorden in vervulling: „’Bestendige vrede zal er zijn voor degene die ver weg is en voor degene die nabij is’, heeft Jehovah gezegd, ’en ik wil hem genezen. Maar . . . er is geen vrede’, heeft mijn God gezegd, ’voor de goddelozen’” (Jesaja 57:19-21). Natuurlijk kan Jehovah’s volk, hoewel zij geen deel van de wereld zijn, er niet aan ontkomen de invloed te ondervinden van het tumult der natiën (Johannes 17:15, 16). In sommige landen verduren zij ernstige moeilijkheden, en enkelen zijn zelfs gedood. Toch hebben ware christenen in twee belangrijke opzichten vrede. Ten eerste hebben zij ’vrede met God door bemiddeling van hun Heer Jezus Christus’ (Romeinen 5:1). Ten tweede hebben zij vrede onder elkaar. Zij kweken „de wijsheid van boven” aan, die „allereerst zuiver, vervolgens vredelievend” is (Jakobus 3:17; Galaten 5:22-24). Bovendien zien zij ernaar uit vrede in de volledigste zin te genieten wanneer ’de zachtmoedigen de aarde zullen bezitten, en zij inderdaad hun heerlijke verrukking zullen vinden in de overvloed van vrede’. — Psalm 37:11.
16, 17. (a) Hoe hebben zowel „oude mannen en oude vrouwen” als „jongens en meisjes” Jehovah’s organisatie versterkt? (b) Waaruit blijkt dat Jehovah’s volk vrede geniet?
16 Er zijn nog steeds „oude mannen en oude vrouwen” onder Jehovah’s volk, gezalfden die zich de vroege triomfen van Jehovah’s organisatie herinneren. Hun getrouwheid en volharding worden zeer gewaardeerd. Jongere gezalfden namen de leiding gedurende de beproevingsvolle dagen van de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog, alsook in de opwindende jaren van groei die volgden. Verder is, vooral sinds 1935, de „grote schare” „andere schapen” op het toneel verschenen (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Aangezien gezalfde christenen ouder zijn geworden en in aantal zijn afgenomen, hebben de andere schapen het predikingswerk ter hand genomen en het tot de einden der aarde uitgebreid. In recente jaren zijn andere schapen het land van Gods volk binnengestroomd. Vorig jaar alleen al zijn er 338.491 van hen als symbool van hun opdracht aan Jehovah gedoopt! Zulke nieuwelingen zijn, geestelijk gesproken, inderdaad zeer jong. De frisheid en het enthousiasme van de honderdduizenden die de gelederen doen toenemen van hen die vol dankbaarheid lof toezingen „aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam”, worden zeer op prijs gesteld. — Openbaring 7:10.
17 In deze tijd zijn ’de openbare pleinen gevuld met jongens en meisjes’, Getuigen met jeugdige kracht. In het dienstjaar 1995 werden er rapporten ontvangen uit 232 landen en eilanden in de wereldzeeën. Maar er is geen internationale wedijver, geen intertribale haat en geen ongepaste jaloezie tussen gezalfden en andere schapen. Allen te zamen groeien in geestelijk opzicht, verenigd in liefde. De wereldwijde broederschap van Jehovah’s Getuigen is waarlijk uniek op het wereldtoneel. — Kolossenzen 3:14; 1 Petrus 2:17.
Te moeilijk voor Jehovah?
18, 19. Hoe heeft Jehovah in de jaren sinds 1919 tot stand gebracht wat vanuit menselijk standpunt te moeilijk kan hebben geschenen?
18 Destijds, in 1918, toen het gezalfde overblijfsel uit slechts een paar duizend ontmoedigde zielen bestond die zich in geestelijke gevangenschap bevonden, had niemand kunnen voorzien welke loop de gebeurtenissen zouden nemen. Maar Jehovah wist het wel — zoals blijkt uit zijn vierde profetische uitspraak: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Zou het, hoewel het te moeilijk zou schijnen in de ogen van de overgeblevenen van dit volk in die dagen, ook te moeilijk schijnen in mijn ogen?’ is de uitspraak van Jehovah der legerscharen.” — Zacharia 8:6.
19 In 1919 blies Jehovah’s geest zijn volk nieuw leven in voor het werk dat hun wachtte. Niettemin was er geloof nodig om vast te houden aan de kleine organisatie van Jehovah’s aanbidders. Zij waren met zo weinigen, en veel dingen waren niet duidelijk. Maar geleidelijk aan versterkte Jehovah hen in organisatorisch opzicht en rustte hij hen toe om het christelijke werk, namelijk het prediken van het goede nieuws en het maken van discipelen, te verrichten (Jesaja 60:17, 19; Mattheüs 24:14; 28:19, 20). Progressief hielp hij hen om belangrijke kwesties zoals neutraliteit en universele soevereiniteit te onderscheiden. Was het voor Jehovah te moeilijk om door middel van die kleine groep Getuigen zijn wil tot stand te brengen? Het antwoord is beslist nee! Dit wordt bevestigd op bladzijde 12 tot en met 15 van dit tijdschrift, waarop de tabel over de activiteit van Jehovah’s Getuigen gedurende het dienstjaar 1995 vermeld staat.
„Ikzelf zal hun God worden”
20. Hoe omvangrijk zou, zoals was voorzegd, de bijeenvergadering van Gods volk zijn?
20 De vijfde formele uitspraak laat verder zien wat de gelukkige toestand van Jehovah’s Getuigen in deze tijd is: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Zie, ik red mijn volk uit het land van de zonsopgang en uit het land van de zonsondergang. En ik zal hen stellig hierheen brengen, en zij moeten in het midden van Jeruzalem verblijven; en zij moeten mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden in waarachtigheid en in rechtvaardigheid.’” — Zacharia 8:7, 8.
21. Op welke wijze wordt de overvloedige vrede van Jehovah’s volk in stand gehouden en uitgebreid?
21 In 1996 kunnen wij zonder aarzelen zeggen dat het goede nieuws over de hele wereld gepredikt wordt, van „het land van de zonsopgang” tot „het land van de zonsondergang”. Er blijven discipelen gemaakt worden van mensen uit alle natiën, en zij zien de vervulling van Jehovah’s belofte: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn” (Jesaja 54:13). Wij hebben vrede omdat wij door Jehovah onderwezen worden. Met dat doel is er in meer dan 300 talen lectuur gepubliceerd. Vorig jaar alleen al kwamen er 21 nieuwe talen bij. Het tijdschrift De Wachttoren wordt nu simultaan in 111 talen uitgegeven, en Ontwaakt! in 54 talen. Nationale en internationale congressen verschaffen een openbare demonstratie van de vrede die Gods volk geniet. Wekelijkse vergaderingen verenigen ons en geven ons de aanmoediging die wij nodig hebben om pal te staan (Hebreeën 10:23-25). Ja, Jehovah onderwijst zijn volk „in waarachtigheid en in rechtvaardigheid”. Hij schenkt zijn volk vrede. Wat zijn wij gezegend in die overvloedige vrede te mogen delen!
-
-
’Heb waarheid en vrede lief’!De Wachttoren 1996 | 1 januari
-
-
’Heb waarheid en vrede lief’!
„Het woord van Jehovah der legerscharen kwam verder tot mij, en luidde: ’Hebt . . . waarheid en vrede lief.’” — ZACHARIA 8:18, 19.
1, 2. (a) Welk bericht inzake vrede heeft de mensheid opgebouwd? (b) Waarom zal de huidige wereld nooit werkelijke vrede zien?
„DE WERELD heeft nooit vrede gehad. Er is altijd wel ergens — en dikwijls op veel plaatsen tegelijk — oorlog geweest.” Dit zei professor Milton Mayer van de Universiteit van Massachusetts (VS). Wat een droevige opmerking betreffende de mensheid! Zeker, mensen hebben naar vrede verlangd. Politici hebben op alle mogelijke manieren getracht de vrede te handhaven, van de Pax Romana uit de Romeinse tijd tot de politiek van „wederzijds gegarandeerde vernietiging” die tijdens de Koude Oorlog werd gevolgd. Uiteindelijk hebben al hun pogingen echter gefaald. Zoals Jesaja het vele eeuwen geleden uitdrukte, ’hebben zelfs de vredeboden bitter geweend’ (Jesaja 33:7). Waarom is dit zo?
2 Omdat duurzame vrede moet voortspruiten uit een afwezigheid van haat en hebzucht; ze moet gegrond zijn op waarheid. Vrede kan niet op leugens gebaseerd zijn. Daarom zei Jehovah toen hij herstel en vrede voor het oude Israël beloofde: „Ziet, ik doe haar vrede toestromen net als een rivier en de heerlijkheid der natiën net als een overstromende stortbeek” (Jesaja 66:12). De god van dit samenstel van dingen, Satan de Duivel, is „een doodslager”, een moordenaar en „een leugenaar en de vader van de leugen” (Johannes 8:44; 2 Korinthiërs 4:4). Hoe kan een wereld met zo’n god ooit vrede hebben?
3. Welk opmerkelijke geschenk heeft Jehovah zijn volk gegeven, ondanks het feit dat zij in een wereld vol beroering leven?
3 Opmerkelijk is echter dat Jehovah zijn volk zelfs terwijl zij in Satans door oorlog verscheurde wereld leven, vrede geeft (Johannes 17:16). In de zesde eeuw v.G.T. vervulde hij zijn bij monde van Jeremia gedane belofte en gaf zijn speciale natie „vrede en waarheid” toen hij hen naar hun eigen land terugbracht (Jeremia 33:6). En in deze laatste dagen heeft hij zijn volk „vrede en waarheid” in hun „land”, of aardse geestelijke staat, gegeven ook al hebben zij de ergste tijd van moeilijkheden doorgemaakt die deze wereld tot dusver heeft gekend (Jesaja 66:8; Mattheüs 24:7-13; Openbaring 6:1-8). Terwijl wij onze bespreking van Zacharia hoofdstuk 8 voortzetten, zullen wij een dieper begrip van deze door God geschonken vrede en waarheid verwerven en zien wat wij moeten doen om daarin te blijven delen.
’Laat uw handen sterk zijn’
4. Hoe moest Israël volgens Zacharia’s aanmoediging handelen om vrede te ervaren?
4 Voor de zesde keer in Zacharia hoofdstuk 8 horen wij een van Jehovah afkomstige, opzienbarende formele uitspraak: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Laten uw handen sterk zijn, gij die in deze dagen deze woorden uit de mond van de profeten hoort, op de dag waarop het fundament van het huis van Jehovah der legerscharen werd gelegd, opdat de tempel gebouwd zou worden. Want vóór die dagen werd het niet mogelijk gemaakt dat er loon voor de mensen was; en wat het loon van de huisdieren betreft, iets dergelijks was er niet; en voor wie uitging en voor wie binnenkwam was er geen vrede vanwege de tegenstander, aangezien ik alle mensen tegen elkaar bleef opzetten.’” — Zacharia 8:9, 10.
5, 6. (a) Wat was, omdat de Israëlieten ontmoedigd waren, de situatie in Israël? (b) Welke verandering beloofde Jehovah Israël als het zijn aanbidding op de eerste plaats stelde?
5 Zacharia sprak deze woorden terwijl de tempel in Jeruzalem werd herbouwd. Eerder waren de Israëlieten die uit Babylon waren teruggekeerd, ontmoedigd geraakt en hadden zij de bouw van de tempel gestaakt. Omdat zij zich op hun eigen comfort richtten, hadden zij geen zegen en geen van Jehovah afkomstige vrede. Ook al bebouwden zij hun landerijen en verzorgden zij hun wijngaarden, zij genoten geen voorspoed (Haggaï 1:3-6). Het was alsof zij werkten zonder „loon” te ontvangen.
6 Nu de tempel werd herbouwd, moedigde Zacharia de joden aan ’sterk te zijn’ en moedig Jehovah’s aanbidding op de eerste plaats te stellen. Wat zou er gebeuren als zij dat deden? „’Nu zal ik voor de overgeblevenen van dit volk niet zijn als in de vroegere dagen’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen. ’Want het zaad van vrede zal er zijn; de wijnstok zelf zal zijn vrucht geven, en de aarde zelf zal haar opbrengst geven, en de hemel zelf zal zijn dauw geven; en ik zal stellig de overgeblevenen van dit volk al deze dingen doen beërven. En het moet geschieden dat net zoals gij een vervloeking onder de natiën zijt geworden, o huis van Juda en huis van Israël, zo zal ik u redden, en gij moet een zegen worden. Weest niet bevreesd. Mogen uw handen sterk zijn’” (Zacharia 8:11-13). Als Israël vastberaden zou handelen, zou het voorspoed genieten. Voorheen konden de natiën, wanneer ze een voorbeeld van vervloeking wilden aanhalen, op Israël wijzen. Nu zou Israël een voorbeeld van zegen zijn. Wat een voortreffelijke reden om ’hun handen sterk te laten zijn’!
7. (a) Welke vreugdevolle veranderingen heeft Jehovah’s volk ervaren, die een hoogtepunt bereikten in het dienstjaar 1995? (b) Wanneer u het jaarbericht bekijkt, welke landen ziet u dan die er uitspringen wat verkondigers, pioniers en gemiddeld urenaantal betreft?
7 Hoe staat het in deze tijd? Welnu, in de jaren voor 1919 ontbrak het Jehovah’s volk enigszins aan ijver. Zij namen in de Eerste Wereldoorlog geen volkomen neutraal standpunt in, en zij hadden de neiging een mens te volgen in plaats van hun Koning, Jezus Christus. Het gevolg was dat sommigen ontmoedigd raakten door tegenstand van binnen en buiten de organisatie. Toen, in 1919, lieten zij met Jehovah’s hulp hun handen sterk zijn (Zacharia 4:6). Jehovah gaf hun vrede, en zij genoten een geweldige voorspoed. Dit blijkt uit hun bericht over de afgelopen 75 jaar, dat een hoogtepunt bereikte in het dienstjaar 1995. Als volk mijden Jehovah’s Getuigen nationalisme, tribalisme, vooroordeel en alle andere bronnen van haat (1 Johannes 3:14-18). Zij dienen Jehovah met oprechte ijver in zijn geestelijke tempel (Hebreeën 13:15; Openbaring 7:15). Vorig jaar alleen al besteedden zij er ruim een miljard uur aan om met anderen over hun hemelse Vader te spreken! Elke maand leidden zij 4.865.060 bijbelstudies. Ook hadden er elke maand gemiddeld 663.521 een aandeel aan de pioniersdienst. Wanneer geestelijken in de christenheid een voorbeeld willen geven van een volk dat werkelijk enthousiast is in hun aanbidding, wijzen zij soms op Jehovah’s Getuigen.
8. Hoe kan iedere individuele christen voordeel trekken van „het zaad van vrede”?
8 Wegens hun ijver geeft Jehovah zijn volk „het zaad van vrede”. Iedere individuele persoon die dat zaad doet gedijen, zal zien dat er vrede in zijn hart en in zijn leven groeit. Iedere gelovige christen die vrede met Jehovah en met medechristenen nastreeft, deelt in de waarheid en de vrede van Jehovah’s naamvolk (1 Petrus 3:11; vergelijk Jakobus 3:18). Is dat niet schitterend?
„Weest niet bevreesd”
9. Welke verandering in de manier waarop hij zijn volk bejegende, beloofde Jehovah?
9 Nu lezen wij een zevende van Jehovah afkomstige formele uitspraak. Hoe luidt die? „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Net zoals ik in gedachten had te doen wat rampspoedig voor ulieden was, omdat uw voorvaders mij verontwaardigd maakten’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’en ik geen spijt gevoelde, zo wil ik in deze dagen wederom in gedachten hebben Jeruzalem en het huis van Juda goed te bejegenen. Weest niet bevreesd.’” — Zacharia 8:14, 15.
10. Welk bericht dat Jehovah’s Getuigen hebben opgebouwd, laat zien dat zij niet bevreesd zijn geweest?
10 Ook al was Jehovah’s volk tijdens de Eerste Wereldoorlog in geestelijke zin verstrooid, in hun hart wilden zij doen wat juist was. Na een mate van streng onderricht te hebben toegediend, veranderde Jehovah dan ook de manier waarop hij zijn volk bejegende (Maleachi 3:2-4). Thans kijken wij terug en danken hem uit het diepst van ons hart voor wat hij heeft gedaan. Het is waar dat wij nog steeds „voorwerpen van haat zijn voor alle natiën” (Mattheüs 24:9). Velen zijn in de gevangenis opgesloten en sommigen zijn zelfs voor hun geloof gestorven. Wij worden dikwijls met apathie of vijandigheid geconfronteerd. Maar wij zijn niet bevreesd. Wij weten dat Jehovah sterker is dan welke tegenstand maar ook, zichtbaar of onzichtbaar (Jesaja 40:15; Efeziërs 6:10-13). Wij zullen acht blijven slaan op de woorden: „Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn.” — Psalm 27:14.
„Spreekt de waarheid met elkaar”
11, 12. Wat dienen wij individueel in gedachte te houden als wij ten volle in de zegeningen willen delen die Jehovah zijn volk schenkt?
11 Om ten volle in de van Jehovah afkomstige zegeningen te delen, moeten wij bepaalde dingen in gedachte houden. Zacharia zegt: „’Dit zijn de dingen die gij dient te doen: Spreekt de waarheid met elkaar. Oefent met waarheid en het oordeel van vrede uw rechtspraak uit in uw poorten. En zint niet op rampspoed jegens elkaar in uw hart, en hebt geen enkele valse eed lief; want dit zijn allemaal dingen die ik heb gehaat’, is de uitspraak van Jehovah.” — Zacharia 8:16, 17.
12 Jehovah drukt ons op het hart de waarheid te spreken (Efeziërs 4:15, 25). Hij luistert niet naar de gebeden van hen die schadelijke dingen beramen, de waarheid verbergen met het oog op persoonlijk gewin, of valse eden uiten (Spreuken 28:9). Aangezien hij afvalligheid haat, wil hij dat wij vasthouden aan de bijbelse waarheid (Psalm 25:5; 2 Johannes 9-11). Verder dienen ouderlingen die rechterlijke aangelegenheden behandelen, net als de oudere mannen in de stadspoorten van Israël hun raad en beslissingen op de bijbelse waarheid te baseren, niet op een persoonlijke mening (Johannes 17:17). Jehovah wil dat zij een „oordeel van vrede” zoeken door als christelijke herders te trachten de vrede tussen strijdende partijen te herstellen en berouwvolle zondaars te helpen weer in een vredige verhouding met God te komen (Jakobus 5:14, 15; Judas 23). Terzelfder tijd bewaren zij de vrede van de gemeente door moedig degenen uit te sluiten die deze vrede verstoren doordat zij moedwillig in kwaaddoen volharden. — 1 Korinthiërs 6:9, 10.
’Uitbundige vreugde en verheuging’
13. (a) Welke verandering in verband met vasten voorzei Zacharia? (b) Welk vasten werd in Israël onderhouden?
13 Nu horen wij een achtste plechtige formele uitspraak: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’De vasten van de vierde maand, en de vasten van de vijfde maand, en de vasten van de zevende maand, en de vasten van de tiende maand zullen voor het huis van Juda tot uitbundige vreugde en tot verheuging en tot goede feesttijden worden. Hebt daarom waarheid en vrede lief’” (Zacharia 8:19). Onder de Mozaïsche wet vastten de Israëlieten op de Verzoendag om droefheid wegens hun zonden tot uitdrukking te brengen (Leviticus 16:29-31). De vier vasten waarover Zacharia spreekt, werden kennelijk onderhouden om te treuren over gebeurtenissen in verband met de verovering en verwoesting van Jeruzalem (2 Koningen 25:1-4, 8, 9, 22-26). Nu werd de tempel echter herbouwd en werd Jeruzalem weer bevolkt. Het treuren maakte plaats voor verheuging, en de vasten konden tot feesttijden worden.
14, 15. (a) Hoe was de Gedachtenisviering een reden tot grote vreugde, en waaraan dient dit ons te herinneren? (b) Welke landen hadden, zoals het jaarbericht laat zien, een opmerkelijk aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering?
14 In deze tijd onderhouden wij niet de door Zacharia genoemde vasten noch het in de Wet voorgeschreven vasten. Aangezien Jezus zijn leven voor onze zonden heeft geofferd, verheugen wij ons in de zegeningen van een grotere Verzoendag. Onze zonden worden bedekt, niet slechts op symbolische wijze, maar volledig (Hebreeën 9:6-14). In gehoorzaamheid aan het gebod van de hemelse Hogepriester, Jezus Christus, onderhouden wij de gedachtenis aan zijn dood als de enige plechtige viering op de christelijke kalender (Lukas 22:19, 20). Ervaren wij niet ’uitbundige vreugde en verheuging’ wanneer wij elk jaar voor die viering bijeenkomen?
15 Vorig jaar kwamen er 13.147.201 personen bijeen om de Gedachtenisviering bij te wonen, 858.284 meer dan in 1994. Wat een menigte! Stelt u zich eens de vreugde in de 78.620 gemeenten van Jehovah’s Getuigen voor daar er voor de viering ongewoon grote aantallen naar hun Koninkrijkszalen stroomden. Alle aanwezigen werden er beslist toe bewogen ’waarheid en vrede lief te hebben’ terwijl zij de dood herdachten van Degene die „de weg en de waarheid en het leven” is en die nu als Jehovah’s grote „Vredevorst” regeert! (Johannes 14:6; Jesaja 9:6) Die viering had speciale betekenis voor degenen die de herdenking in door beroering en oorlog geteisterde landen bijwoonden. Sommigen van onze broeders en zusters waren in 1995 getuige van onbeschrijfelijke gruweldaden. Niettemin ’werden door de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat, hun hart en hun geestelijke vermogens behoed door bemiddeling van Christus Jezus’. — Filippenzen 4:7.
’Laten wij het aangezicht van Jehovah vermurwen’
16, 17. Hoe kunnen mensen uit de natiën ’het aangezicht van Jehovah vermurwen’?
16 Waar kwamen al die miljoenen die de Gedachtenisviering bijwoonden, echter vandaan? De negende formele uitspraak van Jehovah legt uit: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal nog geschieden dat de volken en de inwoners van vele steden zullen komen; en de inwoners van de ene stad zullen stellig naar die van een andere gaan en zeggen: „Laten wij in alle ernst gaan om het aangezicht van Jehovah te vermurwen en Jehovah der legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan.” En vele volken en machtige natiën zullen werkelijk komen om Jehovah der legerscharen in Jeruzalem te zoeken en het aangezicht van Jehovah te vermurwen.’” — Zacharia 8:20-22.
17 Mensen die de Gedachtenisviering bijwoonden, wilden ’Jehovah der legerscharen zoeken’. Velen van hen waren zijn opgedragen, gedoopte dienstknechten. Miljoenen andere aanwezigen hadden dat stadium nog niet bereikt. In sommige landen was het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering vier- tot vijfmaal groter dan het aantal Koninkrijksverkondigers. Deze vele geïnteresseerden hebben hulp nodig om vorderingen te blijven maken. Laten wij hun leren zich uitbundig te verheugen in de wetenschap dat Jezus voor onze zonden is gestorven en thans in Gods koninkrijk regeert (1 Korinthiërs 5:7, 8; Openbaring 11:15). En laten wij hen aanmoedigen zich aan Jehovah God op te dragen en zich aan de door hem aangestelde Koning te onderwerpen. Op deze wijze zullen zij ’het aangezicht van Jehovah vermurwen’. — Psalm 116:18, 19; Filippenzen 2:12, 13.
„Tien mannen uit alle talen der natiën”
18, 19. (a) Wie in deze tijd is, in de vervulling van Zacharia 8:23, „een jood”? (b) Wie in deze tijd zijn de „tien mannen” die „de slip vastgrijpen van een man die een jood is”?
18 Voor de laatste keer in het achtste hoofdstuk van Zacharia lezen wij: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” Hoe luidt Jehovah’s laatste proclamatie? „Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, en zeggen: ’Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is’” (Zacharia 8:23). In Zacharia’s tijd was het natuurlijke Israël Gods uitverkoren natie. Maar in de eerste eeuw verwierp Israël Jehovah’s Messias. Derhalve koos onze God „een jood” — een nieuw Israël — als zijn speciale volk, „het Israël Gods”, bestaande uit geestelijke joden (Galaten 6:16; Johannes 1:11; Romeinen 2:28, 29). Het uiteindelijke aantal van hen zou 144.000 bedragen, gekozen uit het midden van de mensheid om met Jezus in zijn hemelse koninkrijk te regeren. — Openbaring 14:1, 4.
19 De meesten van deze 144.000 zijn reeds in getrouwheid gestorven en hebben hun hemelse beloning ontvangen (1 Korinthiërs 15:51, 52; Openbaring 6:9-11). Enkelen zijn nog op aarde en zij verheugen zich te zien dat de „tien mannen” die de beslissing nemen om met de „jood” mee te gaan, werkelijk „een grote schare . . . uit alle natiën en stammen en volken en talen” vormen. — Openbaring 7:9; Jesaja 2:2, 3; 60:4-10, 22.
20, 21. Hoe kunnen wij, nu het einde van deze wereld naderbij komt, in vrede met Jehovah blijven?
20 Nu het einde van deze wereld onverbiddelijk naderbij komt, is de christenheid als het Jeruzalem in Jeremia’s tijd: „Er werd gehoopt op vrede, maar niets goeds is er gekomen; en op een tijd van genezing, en zie! verschrikking!” (Jeremia 14:19) Die verschrikking zal een climax bereiken wanneer de natiën zich tegen de valse religie keren en haar gewelddadig tot een einde brengen. Kort daarna zullen de natiën zelf vernietigd worden in Gods laatste oorlog, Armageddon (Mattheüs 24:29, 30; Openbaring 16:14, 16; 17:16-18; 19:11-21). Wat een tijd van beroering zal dat zijn!
21 Door dit alles heen zal Jehovah degenen beschermen die waarheid liefhebben en „het zaad van vrede” doen gedijen (Zacharia 8:12; Zefanja 2:3). Laten wij derhalve veilig in het land van zijn volk blijven, terwijl wij hem ijverig in het openbaar loven en zoveel mogelijk mensen helpen „het aangezicht van Jehovah te vermurwen”. Als wij dit doen, zullen wij altijd Jehovah’s vrede genieten. Ja, „Jehovah zelf zal inderdaad sterkte aan zijn volk schenken. Jehovah zelf zal zijn volk zegenen met vrede.” — Psalm 29:11.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Hoe liet Gods volk in Zacharia’s tijd ’hun handen sterk maken’? Hoe in deze tijd?
◻ Hoe reageren wij op vervolging, vijandigheid en apathie?
◻ Wat is erbij betrokken dat wij ’de waarheid met elkaar spreken’?
◻ Hoe kan iemand ’het aangezicht van Jehovah vermurwen’?
◻ Welke grote reden tot vreugde zien wij in de vervulling van Zacharia 8:23?
-