-
Hoe zult u staan voor de oordeelstroon?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
Hoe zult u staan voor de oordeelstroon?
„Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen.” — MATTHEÜS 25:31.
1-3. Welke reden tot optimisme hebben wij met betrekking tot gerechtigheid?
’SCHULDIG OF ONSCHULDIG?’ Die vraag rijst bij velen wanneer zij berichten horen over de een of andere rechtszaak. Rechters en juryleden kunnen hun best doen om eerlijk te zijn, maar zegeviert het recht altijd? Hebt u niet gehoord over onrecht en onbillijkheden in de rechtsgang? Zulk onrecht is niet nieuw, zoals blijkt uit Jezus’ illustratie die staat opgetekend in Lukas 18:1-8.
2 Wat u ook in verband met menselijk recht hebt ondervonden, merk op wat Jezus tot besluit zei: „Zal God . . . [geen] recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen . . .? Ik zeg u: Hij zal hen spoedig recht doen wedervaren. Maar wanneer de Zoon des mensen gekomen is, zal hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden?”
3 Ja, Jehovah zal erop toezien dat zijn dienstknechten uiteindelijk recht wordt gedaan. Jezus is hier ook bij betrokken, vooral in deze tijd, omdat wij in „de laatste dagen” van het huidige goddeloze samenstel leven. Jehovah zal zijn met macht beklede Zoon binnenkort gebruiken om goddeloosheid van de aarde weg te vagen (2 Timotheüs 3:1; 2 Thessalonicenzen 1:7, 8; Openbaring 19:11-16). Wij kunnen inzicht verkrijgen in de belangrijke rol die Jezus hierin vervult door een van zijn laatste illustraties te beschouwen, vaak de gelijkenis van de schapen en de bokken genoemd.
4. Wat is ons begrip geweest omtrent de tijdsbepaling van de gelijkenis van de schapen en de bokken, maar waarom zullen wij nu aandacht aan de gelijkenis schenken? (Spreuken 4:18)
4 Wij hebben lange tijd gemeend dat de gelijkenis liet zien dat Jezus in 1914 plaatsnam op zijn troon en sindsdien oordelen velde — eeuwig leven voor de schapen, definitieve dood voor de bokken. Maar uit een herbeschouwing van de gelijkenis blijkt dat wij ons begrip moeten herzien wat de tijdsbepaling van de gelijkenis betreft alsook wat erdoor wordt geïllustreerd. Dit verbeterde inzicht laat duidelijk uitkomen hoe belangrijk ons predikingswerk en van welk groot gewicht de reactie van de mensen is. Laten wij, om te zien waarop dit diepere begrip van de gelijkenis gebaseerd is, eens beschouwen wat de bijbel te kennen geeft over Jehovah en Jezus als Koningen en als Rechters.
Jehovah als de Opperste Rechter
5, 6. Waarom is het passend Jehovah niet alleen als Koning maar ook als Rechter te bezien?
5 Jehovah bestuurt het universum en oefent macht uit over de gehele schepping. Omdat hij geen begin en geen einde heeft, is hij „Koning der eeuwigheid” (1 Timotheüs 1:17; Psalm 90:2, 4; Openbaring 15:3). Hij bezit de autoriteit om inzettingen, of wetten, op te stellen en ze ten uitvoer te leggen. Maar zijn autoriteit omvat tevens dat hij een Rechter is. Jesaja 33:22 zegt: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.”
6 Gods dienstknechten erkennen Jehovah reeds lang als de Rechter in rechtszaken en geschilpunten. Nadat „de Rechter van de gehele aarde” het bewijsmateriaal over de slechtheid van Sodom en Gomorra nauwkeurig had onderzocht, luidde zijn oordeel bijvoorbeeld niet alleen dat de inwoners het verdienden vernietigd te worden, maar liet hij dat rechtvaardige oordeel ook voltrekken (Genesis 18:20-33; Job 34:10-12). Wat dient het ons gerust te stellen te weten dat Jehovah een rechtvaardig Rechter is die zijn oordelen altijd ten uitvoer kan leggen!
7. Hoe handelde Jehovah als Rechter in zijn bemoeienissen met Israël?
7 In het oude Israël velde Jehovah soms rechtstreeks een oordeel. Zou u destijds geen troost hebben geput uit de wetenschap dat een volmaakte Rechter de aangelegenheden besliste? (Leviticus 24:10-16; Numeri 15:32-36; 27:1-11) God voorzag ook in „rechterlijke beslissingen” die volkomen juist waren als maatstaven voor het rechtspreken (Leviticus 25:18, 19; Nehemia 9:13; Psalm 19:9, 10; 119:7, 75, 164; 147:19, 20). Hij is „Rechter van de gehele aarde”, dus gaat het ons allen aan. — Hebreeën 12:23.
8. Welk met de kwestie verband houdende visioen kreeg Daniël?
8 Met betrekking tot deze kwestie beschikken wij over een „ooggetuigenverslag”. De profeet Daniël kreeg een visioen van verscheurende beesten die regeringen of rijken afbeeldden (Daniël 7:1-8, 17). Vervolgens zei hij dat „er tronen werden geplaatst en de Oude van Dagen zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw” (Daniël 7:9). Merk op dat Daniël tronen zag „en [dat] de Oude van Dagen [Jehovah] zich neerzette”. Vraag uzelf af: ’Was Daniël er hier getuige van dat God Koning werd?’
9. Wat is één betekenis van ’zich neerzetten’ op een troon? Geef voorbeelden.
9 Welnu, wanneer wij lezen dat iemand „zich neerzette” op een troon, zouden wij kunnen denken dat hij koning was geworden, omdat de bijbel soms zulke taal gebruikt. Bijvoorbeeld: „Nu geschiedde het toen [Zimri] begon te regeren, dat hij, zodra hij op zijn troon zat, . . .” (1 Koningen 16:11; 2 Koningen 10:30; 15:12; Jeremia 33:17). Een Messiaanse profetie luidde: „Hij moet neerzitten en heersen op zijn troon.” ’Op een troon gaan zitten’ kan dus betekenen koning worden (Zacharia 6:12, 13). Jehovah wordt beschreven als een Koning die op een troon zit (1 Koningen 22:19; Jesaja 6:1; Openbaring 4:1-3). Hij is „Koning der eeuwigheid”. Toch kon er, toen hij een nieuw aspect van zijn soevereiniteit tot uitdrukking bracht, van hem worden gezegd dat hij Koning was geworden, alsof hij opnieuw op zijn troon was gaan zitten. — 1 Kronieken 16:1, 31; Jesaja 52:7; Openbaring 11:15-17; 15:3; 19:1, 2, 6.
10. Wat was een voorname taak van Israëlitische koningen? Licht dit toe.
10 Maar hier is een belangrijk punt: Een voorname taak van koningen in de oudheid was het behandelen van rechtszaken en het vellen van vonnissen of oordelen (Spreuken 20:8; 29:14). Roep u Salomo’s wijze vonnis eens te binnen toen twee vrouwen aanspraak maakten op dezelfde baby (1 Koningen 3:16-28; 2 Kronieken 9:8). Een van zijn regeringsgebouwen was „de Troonvoorhal . . ., waar hij zou rechtspreken”, ook „de gerechtsvoorhal” genoemd (1 Koningen 7:7). Jeruzalem werd beschreven als de plaats waar „de tronen voor het gericht [hebben] gestaan” (Psalm 122:5). ’Op een troon gaan zitten’ kan dus duidelijk ook betrekking hebben op het uitoefenen van rechterlijke macht. — Exodus 18:13; Spreuken 20:8.
11, 12. (a) Wat betekende het dat Jehovah, zoals in Daniël hoofdstuk 7 wordt vermeld, zich neerzette? (b) Hoe bevestigen andere teksten dat Jehovah zich neerzet om te oordelen?
11 Laten wij nu terugkeren naar het tafereel waarin Daniël zag dat „de Oude van Dagen zich neerzette”. Daniël 7:10 voegt hieraan toe: „Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden.” Ja, de Oude van Dagen ’zat’ om recht te spreken inzake wereldheerschappij en de Mensenzoon waardig te oordelen heerschappij uit te oefenen (Daniël 7:13, 14). Vervolgens lezen wij dat „de Oude van Dagen kwam en het oordeel zelf werd geveld ten gunste van de heiligen”, degenen die geschikt geoordeeld zijn om met de Mensenzoon heerschappij uit te oefenen (Daniël 7:22). Ten slotte ’zette het Gerecht zelf zich neer’ om een ongunstig oordeel uit te spreken over de laatste wereldmacht. — Daniël 7:26.a
12 Dat Daniël God ’op een troon zag zitten’, betekende dus dat Hij was gekomen om recht te spreken. Al eerder had David gezongen: „Gij [Jehovah] hebt mijn rechtszaak en mijn pleit behartigd; gij hebt op de troon gezeten, rechtsprekend met rechtvaardigheid” (Psalm 9:4, 7). En Joël schreef: „Laten de natiën zich opmaken en optrekken naar de laagvlakte van Josafat; want daar zal ik [Jehovah] zitten ten einde alle natiën . . . te oordelen” (Joël 3:12; vergelijk Jesaja 16:5). Zowel Jezus als Paulus bevond zich in een rechterlijke situatie waarin een mens ’zat’ om een rechtszaak te behandelen en een oordeel uit te spreken.b — Johannes 19:12-16; Handelingen 23:3; 25:6.
Jezus’ positie
13, 14. (a) Welke verzekering had Gods volk dat Jezus Koning zou worden? (b) Wanneer nam Jezus plaats op zijn troon, en in welke betekenis regeerde hij vanaf 33 G.T.?
13 Jehovah is zowel Koning als Rechter. Hoe staat het met Jezus? De engel die zijn geboorte aankondigde, zei: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, . . . en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1:32, 33). Jezus zou de blijvende erfgenaam van het Davidische koningschap zijn (2 Samuël 7:12-16). Hij zou vanuit de hemel regeren, want David zei: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer [Jezus] luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” — Psalm 110:1-4.
14 Wanneer zou dat zijn? Jezus regeerde niet als Koning toen hij een mens was (Johannes 18:33-37). In 33 G.T. stierf hij, werd opgewekt en steeg op naar de hemel. Hebreeën 10:12 zegt: „Deze heeft voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht en is aan de rechterhand van God gaan zitten.” Welke autoriteit bezat Jezus? „[God deed] hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten . . . zitten, hoog boven elke regering en autoriteit en kracht en heerschappij . . . en heeft hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente” (Efeziërs 1:20-22). Omdat Jezus toen koninklijke autoriteit over christenen had, kon Paulus schrijven dat Jehovah „ons [heeft] bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons [heeft] overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde”. — Kolossenzen 1:13; 3:1.
15, 16. (a) Waarom zeggen wij dat Jezus niet in 33 G.T. Koning van Gods koninkrijk werd? (b) Wanneer begon Jezus in Gods koninkrijk te regeren?
15 Destijds trad Jezus echter niet op als Koning en Rechter over de natiën. Hij zat naast God en wachtte totdat de tijd zou aanbreken om als Koning van Gods koninkrijk op te treden. Paulus schreef over hem: „Met betrekking tot wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel’?” — Hebreeën 1:13.
16 Jehovah’s Getuigen hebben veel bewijsmateriaal gepubliceerd waaruit blijkt dat Jezus’ wachtperiode ten einde liep in 1914, toen hij in de onzichtbare hemelen heerser van Gods koninkrijk werd. Openbaring 11:15, 18 zegt: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” „Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam.” Ja, de natiën hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog gramschap jegens elkaar tot uitdrukking gebracht (Lukas 21:24). De oorlogen, aardbevingen, pestilenties, voedseltekorten en dergelijke, waarvan wij sinds 1914 getuige zijn geweest, bevestigen dat Jezus nu in Gods koninkrijk regeert en dat het definitieve einde van de wereld nabij is. — Mattheüs 24:3-14.
17. Welke hoofdpunten hebben wij tot dusver vastgesteld?
17 Bij wijze van kort overzicht: Van God kan worden gezegd dat hij als Koning op een troon zit, terwijl hij in een andere betekenis op zijn troon kan gaan zitten om te oordelen. In 33 G.T. zat Jezus aan Gods rechterhand, en hij is nu Koning van het Koninkrijk. Maar treedt Jezus, die nu als Koning regeert, ook als Rechter op? En waarom dient dit ons, vooral in deze tijd, te interesseren?
18. Waardoor wordt bewezen dat Jezus ook Rechter zou zijn?
18 Jehovah, die het recht heeft om rechters aan te stellen, koos Jezus uit als een Rechter die aan Zijn maatstaven voldeed. Jezus gaf dit te kennen toen hij over mensen sprak die geestelijk levend waren geworden: „De Vader oordeelt volstrekt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon toevertrouwd” (Johannes 5:22). Toch gaat Jezus’ rol als Rechter verder dan dat soort van oordeelvellingen, want hij is rechter van de levenden en van de doden (Handelingen 10:42; 2 Timotheüs 4:1). Paulus verklaarde eens: „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man [Jezus] die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Handelingen 17:31; Psalm 72:2-7.
19. Waarom is het correct om van Jezus te zeggen dat hij als Rechter op zijn troon plaatsneemt?
19 Kunnen wij derhalve terecht de conclusie trekken dat Jezus in de specifieke rol van Rechter op een glorierijke troon plaatsneemt of gaat zitten? Ja. Jezus zei tot de apostelen: „In de herschepping, wanneer de Zoon des mensen plaats neemt op zijn glorierijke troon, zult gij die mij zijt gevolgd, ook zelf op twaalf tronen zitten en de twaalf stammen van Israël oordelen” (Mattheüs 19:28). Hoewel Jezus nu Koning van het Koninkrijk is, zal zijn verdere in Mattheüs 19:28 genoemde activiteit omvatten dat hij tijdens het Millennium op een troon zit om te oordelen. Dan zal hij de gehele mensheid oordelen, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen (Handelingen 24:15). Het is nuttig dit in gedachte te houden wanneer wij onze aandacht richten op een van Jezus’ gelijkenissen, die betrekking heeft op onze tijd en op ons leven.
Wat behelst de gelijkenis?
20, 21. Wat vroegen Jezus’ apostelen met betrekking tot onze tijd, en tot welke vraag geeft dit aanleiding?
20 Kort voordat Jezus stierf, vroegen zijn apostelen hem: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) Jezus voorzei belangrijke ontwikkelingen op aarde voordat ’het einde zou komen’. Kort voor dat einde zullen de natiën „de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. — Mattheüs 24:14, 29, 30.
21 Hoe zal het de mensen in die natiën echter vergaan wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid verschijnt? Laten wij dit te weten komen uit de gelijkenis van de schapen en de bokken, die begint met de woorden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden.” — Mattheüs 25:31, 32.
22, 23. Welke punten duiden erop dat de gelijkenis van de schapen en de bokken niet in 1914 in vervulling begon te gaan?
22 Heeft deze gelijkenis betrekking op de tijd toen Jezus in 1914 in koninklijke macht op de troon plaatsnam, zoals wij lange tijd hebben aangenomen? Welnu, Mattheüs 25:34 noemt hem inderdaad Koning, dus is de gelijkenis logischerwijs van toepassing sinds Jezus in 1914 Koning werd. Maar wat voor oordeelswerk deed hij kort daarna? Hij oordeelde niet „alle natiën”. Hij richtte zijn aandacht veeleer op degenen die beweerden deel uit te maken van „het huis van God” (1 Petrus 4:17). In overeenstemming met Maleachi 3:1-3 stelde Jezus, als Jehovah’s boodschapper, een gerechtelijk onderzoek in onder de gezalfde christenen die op aarde verbleven. Het was ook de tijd voor het vellen van een vonnis over de christenheid, die valselijk beweerde „het huis van God” te zijn (Openbaring 17:1, 2; 18:4-8).c Toch wijst niets erop dat Jezus op dat tijdstip, of wat dat betreft sindsdien, op de troon zat om mensen van alle natiën definitief als schapen of bokken te oordelen.
23 Als wij Jezus’ activiteit in de gelijkenis analyseren, zien wij dat hij ermee bezig is een definitief oordeel over alle natiën te vellen. De gelijkenis geeft niet te kennen dat dit oordeelswerk zich over een langdurige periode van vele jaren zou uitstrekken, alsof iedereen die in de afgelopen decennia is gestorven, geoordeeld werd om vast te stellen of hij of zij de eeuwige dood of eeuwig leven verdiende. Naar het schijnt, zijn de meesten die in de afgelopen decennia zijn gestorven, naar het gemeenschappelijke graf van de mensheid gegaan (Openbaring 6:8; 20:13). De gelijkenis beschrijft echter de tijd waarin Jezus rechtspreekt over de mensen van „alle natiën” die dan in leven zijn en voor de voltrekking van zijn gerechtelijke oordeel staan.
24. Wanneer zal de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling gaan?
24 Met andere woorden, de gelijkenis wijst op de toekomst, wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid zal komen. Hij zal op zijn troon plaatsnemen om een oordeel te vellen over mensen die dan leven. Zijn oordeel zal gebaseerd zijn op de wijze waarop zij zich hebben doen kennen. In die tijd zal „het onderscheid . . . tussen een rechtvaardige en een goddeloze” duidelijk zijn vastgesteld (Maleachi 3:18). Het daadwerkelijke uitspreken en voltrekken van het oordeel zal in een kort tijdsbestek plaatsvinden. Jezus zal rechtvaardige gerechtelijke uitspraken doen gebaseerd op wat er omtrent personen aan het licht is gekomen. — Zie ook 2 Korinthiërs 5:10.
25. Wat wordt in Mattheüs 25:31 afgebeeld wanneer daar wordt gezegd dat de Zoon des mensen op een glorierijke troon plaatsneemt?
25 Dit betekent derhalve dat het ’plaats nemen van Jezus op zijn glorierijke troon’ om te oordelen, waarvan in Mattheüs 25:31 sprake is, betrekking heeft op de toekomstige tijd wanneer deze machtige Koning op zijn troon zal plaatsnemen om het oordeel over de natiën uit te spreken en te voltrekken. Ja, het oordeelstafereel in Mattheüs 25:31-33, 46, waarbij Jezus betrokken is, kan vergeleken worden met het tafereel in Daniël hoofdstuk 7, waar de regerende Koning, de Oude van Dagen, zich neerzette om zijn rol als Rechter te vervullen.
26. Welke nieuwe uitleg van de gelijkenis is duidelijk geworden?
26 Dit begrip van de gelijkenis van de schapen en de bokken geeft te kennen dat het uitspreken van het oordeel over de schapen en de bokken in de toekomst ligt. Dit zal plaatsvinden nadat de in Mattheüs 24:29, 30 genoemde „verdrukking” uitbreekt en de Zoon des mensen ’in zijn heerlijkheid komt’. (Vergelijk Markus 13:24-26.) Wanneer dan het einde van het hele goddeloze stelsel is aangebroken, zal Jezus rechtspreken en het oordeel vellen en voltrekken. — Johannes 5:30; 2 Thessalonicenzen 1:7-10.
27. Wat dienen wij over Jezus’ laatste gelijkenis te willen weten?
27 Dit verduidelijkt ons begrip omtrent de tijdsbepaling van Jezus’ gelijkenis, die laat zien wanneer de schapen en de bokken geoordeeld zullen worden. Maar welke uitwerking heeft het op ons, die het goede nieuws van het Koninkrijk ijverig prediken? (Mattheüs 24:14) Maakt het ons werk minder belangrijk, of legt het ons een grotere verantwoordelijkheid op? Laten wij in het volgende artikel eens zien hoe dit alles op ons van invloed is.
-
-
Welke toekomst voor de schapen en de bokken?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
Welke toekomst voor de schapen en de bokken?
„Hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.” — MATTHEÜS 25:32.
1, 2. Waarom dient de gelijkenis van de schapen en de bokken ons te interesseren?
JEZUS CHRISTUS was beslist de grootste Onderwijzer op aarde (Johannes 7:46). Een van zijn onderwijsmethoden was het gebruik van gelijkenissen of illustraties (Mattheüs 13:34, 35). Deze waren eenvoudig maar brachten diepe geestelijke en profetische waarheden krachtig over.
2 In de gelijkenis van de schapen en de bokken wees Jezus op een tijd waarin hij in een speciale hoedanigheid zou optreden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en . . .” (Mattheüs 25:31). Dit dient ons te interesseren omdat het de illustratie is die het besluit vormt van Jezus’ antwoord op de vraag: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) Maar wat betekent dit voor ons?
3. Welke ontwikkelingen zouden zich, zoals Jezus eerder in zijn rede zei, onmiddellijk na het begin van de grote verdrukking voordoen?
3 Jezus voorzei treffende ontwikkelingen die zich „onmiddellijk na” het uitbreken van de grote verdrukking zouden voordoen, ontwikkelingen die voor ons nog in de toekomst liggen. Hij zei dat dan „het teken van de Zoon des mensen” zou verschijnen. Dit zal een geweldige uitwerking hebben op „alle stammen der aarde”, die „de Zoon des mensen op de wolken des hemels [zullen] zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. De Zoon des mensen zal vergezeld worden door „zijn engelen” (Mattheüs 24:21, 29-31).a Hoe staat het met de gelijkenis van de schapen en de bokken? Hedendaagse bijbels plaatsen deze in hoofdstuk 25, maar ze maakt deel uit van Jezus’ antwoord, verschaft verdere details over zijn komst in heerlijkheid en vestigt de aandacht op het feit dat hij „alle natiën” zal oordelen. — Mattheüs 25:32.
De personages in de gelijkenis
4. Wat wordt er in het begin van de gelijkenis van de schapen en de bokken over Jezus gezegd, en wie verschijnen er nog meer in het beeld?
4 Jezus begint de gelijkenis door te zeggen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn.” U weet waarschijnlijk wie „de Zoon des mensen” is. Evangelieschrijvers hebben die uitdrukking vaak op Jezus toegepast. Ook Jezus zelf heeft dit gedaan, waarbij hij ongetwijfeld dacht aan Daniëls visioen van „iemand gelijk een mensenzoon” die toegang verkreeg tot de Oude van Dagen om „heerschappij en waardigheid en een koninkrijk” te ontvangen (Daniël 7:13, 14; Mattheüs 26:63, 64; Markus 14:61, 62). Hoewel Jezus de belangrijkste persoon is in deze gelijkenis is hij niet alleen. Eerder in deze rede, zoals aangehaald in Mattheüs 24:30, 31, zei hij dat wanneer de Zoon des mensen ’met kracht en grote heerlijkheid komt’, zijn engelen een uiterst belangrijke rol zullen spelen. Evenzo blijkt Jezus in de gelijkenis van de schapen en de bokken vergezeld te zijn van engelen wanneer hij ’op zijn glorierijke troon plaats neemt’ om te oordelen. (Vergelijk Mattheüs 16:27.) De Rechter en zijn engelen zijn echter in de hemel; is dit ook het geval met de mensen over wie in de gelijkenis wordt gesproken?
5. Hoe kunnen wij Jezus’ „broeders” identificeren?
5 Een blik op de gelijkenis onthult drie groepen die wij moeten identificeren. Behalve de schapen en de bokken voegt de Zoon des mensen er de derde groep aan toe, waarvan de identiteit zeer belangrijk is om de schapen en de bokken te kunnen identificeren. Jezus noemt deze derde groep zijn geestelijke broeders (Mattheüs 25:40, 45). Zij moeten ware aanbidders zijn, want Jezus zei: „Al wie de wil doet van mijn Vader . . ., die is mijn broer en zuster en moeder” (Mattheüs 12:50; Johannes 20:17). Nog specifieker schreef Paulus over christenen die deel uitmaken van „Abrahams zaad” en zonen van God zijn. Hij noemde hen Jezus’ „broeders” en „deelgenoten van de hemelse roeping”. — Hebreeën 2:9–3:1; Galaten 3:26, 29.
6. Wie zijn „de geringsten” van Jezus’ broeders?
6 Waarom maakte Jezus melding van „de geringsten” van zijn broeders? Die woorden doen sterk denken aan wat de apostelen hem eerder hadden horen zeggen. Toen Jezus Johannes de Doper, die vóór Jezus was gestorven en derhalve een aardse hoop had, vergeleek met degenen die hemels leven zullen verkrijgen, zei hij: „Er [is] geen grotere verwekt dan Johannes de Doper; maar wie een mindere is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij” (Mattheüs 11:11). Sommigen die naar de hemel gaan, hebben misschien een vooraanstaande positie bekleed in de gemeente, zoals de apostelen, terwijl anderen wat dit betreft minder op de voorgrond traden, maar zij zijn allen Jezus’ geestelijke broeders (Lukas 16:10; 1 Korinthiërs 15:9; Efeziërs 3:8; Hebreeën 8:11). Dus ook al leken sommigen op aarde onbelangrijk, toch waren zij zijn broeders en hadden dienovereenkomstig bejegend moeten worden.
Wie zijn de schapen en de bokken?
7, 8. Wat zei Jezus over de schapen, en wat kunnen wij dus aangaande hen concluderen?
7 Wij lezen over het oordeel dat over de schapen wordt uitgesproken: „[Jezus] zal . . . tot die aan zijn rechterhand zeggen: ’Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid. Want ik werd hongerig en gij hebt mij iets te eten gegeven; ik werd dorstig en gij hebt mij iets te drinken gegeven. Ik was een vreemde en gij hebt mij gastvrij ontvangen; naakt, en gij hebt mij gekleed. Ik werd ziek en gij hebt mij verzorgd. Ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.’ Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen: ’Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en u iets te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemde gezien en u gastvrij ontvangen, of naakt en u gekleed? Wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien en zijn naar u toe gegaan?’ En de koning zal hun ten antwoord geven: ’Voorwaar, ik zeg u: Voor zover gij het voor een van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.’” — Mattheüs 25:34-40.
8 Het is duidelijk dat de schapen die waardig worden geoordeeld om aan Jezus’ rechterhand van eer en gunst geplaatst te worden, een klasse van mensen vertegenwoordigen (Efeziërs 1:20; Hebreeën 1:3). Wat hebben zij gedaan, en wanneer? Jezus zegt dat zij hem vriendelijk, respectvol en edelmoedig van voedsel, drank en kleding voorzien hebben en hem geholpen hebben toen hij ziek of in de gevangenis was. Wanneer de schapen zeggen dat zij dit niet voor Jezus persoonlijk hebben gedaan, laat hij uitkomen dat zij wel zijn geestelijke broeders, het overblijfsel van gezalfde christenen, hebben ondersteund, zodat zij het in dat opzicht voor hem hebben gedaan.
9. Waarom heeft de gelijkenis geen betrekking op de periode van het Millennium?
9 De gelijkenis heeft geen betrekking op de periode van het Millennium, want de gezalfden zullen dan geen mensen zijn die honger of dorst lijden of ziek of in de gevangenis zijn. Velen van hen hebben deze dingen echter tijdens het besluit van dit samenstel van dingen ervaren. Sinds Satan naar de aarde is geworpen, heeft hij het overblijfsel voortdurend tot een speciaal voorwerp van zijn woede gemaakt en spot, marteling en de dood over hen gebracht. — Openbaring 12:17.
10, 11. (a) Waarom is het onredelijk om aan te nemen dat de schapen iedereen omvatten die iets vriendelijks voor Jezus’ broeders doet? (b) Wie beelden de schapen terecht af?
10 Zegt Jezus dat iedereen die ook maar iets vriendelijks voor een van zijn broeders doet, zoals hem of haar een stuk brood of een glas water geven, ervoor in aanmerking komt een van deze schapen te zijn? Zeker, zulke vriendelijkheden kunnen menslievendheid weerspiegelen, maar er schijnt in het geval van de schapen uit deze gelijkenis in werkelijkheid veel meer bij betrokken te zijn. Jezus doelde bijvoorbeeld stellig niet op atheïsten of geestelijken die toevallig iets vriendelijks voor een van zijn broeders doen. Integendeel, Jezus noemde de schapen tweemaal „rechtvaardigen” (Mattheüs 25:37, 46). De schapen moeten dus personen zijn die Christus’ broeders over een langdurige periode hulp hebben geboden — actief hebben ondersteund — en zo’n mate van geloof aan de dag hebben gelegd dat zij een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God zijn gaan innemen.
11 In de loop der eeuwen hebben velen zich net als Abraham in een rechtvaardige positie verheugd (Jakobus 2:21-23). Noach, Abraham en andere getrouwen behoren tot de „andere schapen” die leven in het Paradijs onder Gods koninkrijk zullen beërven. In recente tijden hebben nog miljoenen meer de ware aanbidding als andere schapen opgenomen en zijn samen met de gezalfden „één kudde” geworden (Johannes 10:16; Openbaring 7:9). Deze personen met een aardse hoop erkennen Jezus’ broeders als gezanten van het Koninkrijk en zijn hun derhalve te hulp gekomen — zowel letterlijk als geestelijk. Jezus beschouwt datgene wat de andere schapen voor zijn broeders op aarde doen, als voor hem gedaan. Zulke personen die in leven zijn wanneer hij komt om de natiën te oordelen, zullen als schapen geoordeeld worden.
12. Waarom zouden de schapen kunnen vragen hoe zij Jezus vriendelijk hebben bejegend?
12 Als de andere schapen thans het goede nieuws samen met de gezalfden prediken en hen helpen, waarom zouden zij dan vragen: „Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en u iets te drinken gegeven?” (Mattheüs 25:37) Er zouden verschillende redenen voor kunnen bestaan. Dit is een gelijkenis. Door middel van deze gelijkenis toont Jezus zijn diepe bezorgdheid voor zijn geestelijke broeders; hij voelt met hen mee en lijdt met hen. Jezus had eerder gezegd: „Wie u ontvangt, ontvangt ook mij, en wie mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft uitgezonden” (Mattheüs 10:40). In deze illustratie breidt Jezus het beginsel uit en toont hij aan dat wat er voor zijn broeders wordt gedaan (goed of slecht) zelfs tot in de hemel reikt; het is alsof het voor hem in de hemel wordt gedaan. Ook beklemtoont Jezus hier Jehovah’s maatstaf voor het oordeel door duidelijk te maken dat Gods oordeel, hetzij gunstig of ongunstig, zowel deugdelijk als rechtvaardig is. De bokken kunnen niet met het excuus aankomen: ’O, als wij u maar persoonlijk hadden gezien.’
13. Waarom zouden met bokken te vergelijken mensen Jezus wellicht met „Heer” aanspreken?
13 Als wij eenmaal hebben begrepen wanneer het in deze gelijkenis besproken oordeel wordt geveld, wordt het ons duidelijker wie de bokken zijn. De vervulling vindt plaats wanneer „het teken van de Zoon des mensen in de hemel [zal] verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen . . . zien komen met kracht en grote heerlijkheid” (Mattheüs 24:29, 30). Het kan zijn dat overlevenden van de over Babylon de Grote gebrachte verdrukking die de broeders van de Koning boosaardig hebben behandeld, de Rechter nu wanhopig met „Heer” aanspreken, in de hoop hun leven te redden. — Mattheüs 7:22, 23; vergelijk Openbaring 6:15-17.
14. Op basis waarvan zal Jezus de schapen en de bokken oordelen?
14 Jezus’ oordeel zal echter niet gebaseerd zijn op de wanhopige beweringen van voormalige kerkgangers, atheïsten of anderen (2 Thessalonicenzen 1:8). In plaats daarvan zal de Rechter de hartetoestand van mensen in ogenschouw nemen alsook hun in het verleden begane daden jegens zelfs maar „een van deze geringsten [van zijn broeders]”. Toegegeven, het aantal gezalfde christenen dat nog op aarde is, neemt af. Maar zolang de gezalfden, die gezamenlijk „de getrouwe en beleidvolle slaaf” vormen, geestelijk voedsel en geestelijke leiding blijven verschaffen, hebben toekomstige schapen de gelegenheid goed te doen aan de slaafklasse, zoals de ’grote schare uit alle natiën en stammen en volken’ dit heeft gedaan. — Openbaring 7:9, 14.
15. (a) Hoe hebben velen er blijk van gegeven als bokken te zijn? (b) Waarom dienen wij het te vermijden iemand een schaap of een bok te noemen?
15 Hoe zijn Christus’ broeders en de miljoenen andere schapen die als één kudde met hen verenigd zijn, behandeld? Veel mensen zullen Christus’ vertegenwoordigers misschien niet persoonlijk hebben aangevallen, maar zij hebben zijn volk evenmin liefdevol behandeld. Omdat met bokken te vergelijken personen de goddeloze wereld verkiezen, verwerpen zij de Koninkrijksboodschap, of zij deze nu direct of indirect horen (1 Johannes 2:15-17). Natuurlijk is Jezus uiteindelijk degene die is aangesteld om het oordeel te vellen. Het is niet aan ons om vast te stellen wie schapen en wie bokken zijn. — Markus 2:8; Lukas 5:22; Johannes 2:24, 25; Romeinen 14:10-12; 1 Korinthiërs 4:5.
Welke toekomst voor elke groep?
16, 17. Welke toekomst zullen de schapen hebben?
16 Jezus’ oordeel over de schapen luidde: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” Wat een hartelijke uitnodiging — „Komt”! Waar naar toe? Naar het eeuwige leven, zoals zijn slotconclusie luidde: „De rechtvaardigen [zullen heengaan] in het eeuwige leven.” — Mattheüs 25:34, 46.
17 In de gelijkenis van de talenten toonde Jezus aan wat er verlangd wordt van degenen die met hem in de hemel zullen regeren, maar in deze gelijkenis toont hij aan wat er verwacht wordt van de onderdanen van het Koninkrijk (Mattheüs 25:14-23). Om kort te gaan, wegens hun onverdeelde ondersteuning van Jezus’ broeders beërven de schapen een plaats in het aardse gebied van zijn koninkrijk. Zij zullen zich in leven op een paradijsaarde verheugen — een vooruitzicht dat God „sinds de grondlegging” van de loskoopbare mensen-„wereld” voor hen heeft bereid. — Lukas 11:50, 51.
18, 19. (a) Welk oordeel zal Jezus over de bokken vellen? (b) Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat de bokken geen eeuwig lijden wacht?
18 Wat een totaal tegengesteld oordeel wordt er aan de bokken voltrokken! „Maar tot die aan zijn linkerhand zal hij dan zeggen: ’Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid. Want ik werd hongerig, maar gij hebt mij niets te eten gegeven, en ik werd dorstig, maar gij hebt mij niets te drinken gegeven. Ik was een vreemde, maar gij hebt mij niet gastvrij ontvangen; naakt, maar gij hebt mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, maar gij hebt mij niet verzorgd.’ Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: ’Heer, wanneer hebben wij u hongerig of dorstig of als vreemde of naakt of ziek of in de gevangenis gezien en hebben u niet gediend?’ Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: ’Voorwaar, ik zeg u: Voor zover gij het niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij het niet voor mij gedaan.’” — Mattheüs 25:41-45.
19 Bijbelstudenten weten dat dit niet kan betekenen dat onsterfelijke zielen van met bokken te vergelijken personen lijden zullen ondergaan in een eeuwig vuur. Nee, want mensen zijn zielen; zij bezitten geen onsterfelijke ziel (Genesis 2:7; Prediker 9:5, 10; Ezechiël 18:4). Door de bokken tot ’eeuwig vuur’ te veroordelen, doelt de Rechter op vernietiging zonder toekomstige hoop, hetgeen ook het permanente einde voor de Duivel en zijn demonen zal zijn (Openbaring 20:10, 14). Jehovah’s Rechter velt dus tegenovergestelde vonnissen. Hij zegt tot de schapen: „Komt”, en tot de bokken: „Gaat weg van mij.” De schapen zullen ’eeuwig leven’ beërven. De bokken gaan heen in de „eeuwige afsnijding”. — Mattheüs 25:46.b
Wat betekent het voor ons?
20, 21. (a) Welk belangrijke werk moeten christenen verrichten? (b) Welk scheidingswerk is nu aan de gang? (c) In welke situatie zullen de mensen verkeren wanneer de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling begint te gaan?
20 De vier apostelen die Jezus’ antwoord over het teken van zijn tegenwoordigheid en het besluit van het samenstel hoorden, hadden veel om over na te denken. Zij moesten wakker en waakzaam blijven (Mattheüs 24:42). Zij moesten ook het getuigeniswerk verrichten dat in Markus 13:10 werd vermeld. Jehovah’s Getuigen houden zich thans energiek met dat werk bezig.
21 Wat betekent dit nieuwe begrip van de gelijkenis van de schapen en de bokken echter voor ons? Welnu, de mensen nemen nu al hun standpunt in. Sommigen zijn op ’de brede weg die naar de vernietiging voert’, terwijl anderen proberen op ’de smalle weg’ te blijven „die naar het leven voert” (Mattheüs 7:13, 14). Maar de tijd waarin Jezus het in de gelijkenis afgebeelde definitieve oordeel over de schapen en de bokken zal uitspreken, ligt nog in de toekomst. Wanneer de Zoon des mensen in de rol van Rechter komt, zal hij vaststellen dat vele ware christenen — in werkelijkheid „een grote schare” opgedragen schapen — ervoor in aanmerking zullen komen het laatste deel van „de grote verdrukking” te overleven en de nieuwe wereld binnen te gaan. Dat vooruitzicht dient thans een bron van vreugde te zijn (Openbaring 7:9, 14). Aan de andere kant zullen grote aantallen mensen uit „alle natiën” er blijk van hebben gegeven als weerspannige bokken te zijn. Zij „zullen heengaan in de eeuwige afsnijding”. Wat een verademing voor de aarde!
22, 23. Waarom is ons predikingswerk in deze tijd zo belangrijk, aangezien de vervulling van de gelijkenis nog in de toekomst ligt?
22 Hoewel de in de gelijkenis beschreven oordeelvelling in de nabije toekomst ligt, vindt er zelfs nu al iets uiterst belangrijks plaats. Wij christenen zijn met een levenreddend werk bezig door een boodschap bekend te maken die een scheiding onder de mensen teweegbrengt (Mattheüs 10:32-39). Paulus schreef: „Want ’een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden’. Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt?” (Romeinen 10:13, 14) Door onze openbare bediening raken mensen in meer dan 230 landen bekend met de naam van God en zijn boodschap van redding. De gezalfde broeders van Christus staan nog steeds aan de spits van dit werk. Ongeveer vijf miljoen andere schapen hebben zich nu bij hen aangesloten. En overal op aarde reageren mensen gunstig op de door Jezus’ broeders bekendgemaakte boodschap.
23 Wanneer wij van huis tot huis of informeel prediken, worden velen in de gelegenheid gesteld onze boodschap te horen. Anderen vernemen misschien dingen over Jehovah’s Getuigen en wat wij vertegenwoordigen op manieren die ons niet bekend zijn. Tot in welke mate zal Jezus wanneer de oordeelstijd aanbreekt gemeenschapsverantwoordelijkheid en gezinsverdienste in aanmerking nemen? Wij weten het niet, en het heeft geen zin om hierover te speculeren. (Vergelijk 1 Korinthiërs 7:14.) In deze tijd weigeren velen naar Gods volk te luisteren, bespotten hen of betonen zich regelrechte tegenstanders. Wij leven dus in een kritieke tijd; zulke mensen kunnen zich ontwikkelen tot personen die Jezus als bokken zal oordelen. — Mattheüs 10:22; Johannes 15:20; 16:2, 3; Romeinen 2:5, 6.
24. (a) Waarom is het belangrijk dat personen gunstig op onze prediking reageren? (b) Voor het aannemen van welke houding ten opzichte van uw bediening heeft deze studie u persoonlijk aangemoedigd?
24 Maar gelukkig reageren velen gunstig, bestuderen Gods Woord en worden getuigen van Jehovah. Sommigen die op het ogenblik schijnbaar met bokken te vergelijken zijn, kunnen veranderen en als schapen worden. Het gaat erom dat degenen die gunstig reageren en het overblijfsel van Christus’ broeders actief ondersteunen, hiermee thans een bewijs leveren waardoor voor hen een basis wordt verschaft op grond waarvan zij aan Jezus’ rechterhand geplaatst kunnen worden wanneer hij, in de nabije toekomst, op zijn troon plaatsneemt om het oordeel te vellen. Deze personen worden niet alleen nu maar ook in de toekomst gezegend. Deze gelijkenis dient ons dus aan te zetten tot ijveriger activiteit in de christelijke bediening. Voordat het te laat is, willen wij alles doen wat in ons vermogen ligt om het goede nieuws van het Koninkrijk bekend te maken en anderen op deze manier in de gelegenheid stellen er gunstig op te reageren. Het is vervolgens aan Jezus om het vonnis te vellen — hetzij gunstig of ongunstig. — Mattheüs 25:46.
-