Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • De geest die tot God terugkeert
    Is dit leven alles wat er is?
    • Hoofdstuk 6

      De geest die tot God terugkeert

      ER DIENT in de geest van geen enkele oprechte onderzoeker ook maar enige twijfel over te bestaan dat wat in de bijbel als „ziel” wordt aangeduid, niet het een of andere onsterfelijke bestanddeel van de mens is dat na de dood als iets wat bewustzijn heeft, blijft voortbestaan. Toch zijn er personen die, wanneer men hun de vele bewijzen voorlegt waaruit blijkt wat de ziel werkelijk is, met andere argumenten komen in een poging hun geloof te ondersteunen dat er iets in de mens is dat na de dood blijft voortbestaan.

      Eén bijbeltekst die dikwijls wordt gebruikt, is Prediker 12:7, waar staat: „Het stof [keert] terug tot de aarde net zoals het geweest is en de geest zelf keert terug tot de ware God die hem gegeven heeft.” De wesleyaanse methodistentheoloog A. Clarke schrijft in zijn Commentary over dit vers: „Hier maakt de wijze man een zeer duidelijk onderscheid tussen het lichaam en de ziel: ze zijn niet hetzelfde; ze zijn niet beide stoffelijk. Het lichaam, dat stoffelijk is, keert terug tot het stof, waaruit het genomen was; maar de geest, die onstoffelijk is, keert terug tot God.” Insgelijks staat er in A Catholic Commentary on Holy Scripture: „De ziel keert terug tot God.” In deze beide commentaren wordt dus te kennen gegeven dat de ziel en de geest hetzelfde zijn.

      Het is echter interessant dat andere rooms-katholieke en protestantse geleerden een geheel andere zienswijze geven. In de „Glossary of Biblical Theology Terms”, een lijst van theologische uitdrukkingen in de katholieke New American Bible (uitgegeven door P. J. Kenedy & Sons, New York, 1970), lezen wij: „Wanneer ’geest’ in tegenstelling tot ’vlees’ wordt gebruikt, . . . wordt daarmee niet beoogd onderscheid te maken tussen een stoffelijk en een onstoffelijk bestanddeel van de mens . . . ’Geest’ betekent niet ziel.” In Prediker 12:7 gebruikt deze vertaling niet het woord „geest”, maar de uitdrukking „levensadem”. In de protestantse Interpreter’s Bible wordt over de schrijver van Prediker opgemerkt: „Kohélet bedoelt niet dat de persoonlijkheid van de mens blijft voortbestaan.” Kunnen wij, met het oog op zulke verschillende conclusies, met zekerheid weten wat de geest is en in welke zin hij tot God terugkeert?

      In Prediker 12:1-7 worden in poëtische taal de gevolgen van ouderdom en de dood geschilderd. Na de dood gaat het lichaam ten slotte tot ontbinding over en wordt weer een deel van het stof der aarde. De „geest” daarentegen „keert terug tot de ware God”. De dood van de mens wordt derhalve in verband gebracht met het terugkeren van de geest tot God, waardoor te kennen wordt gegeven dat het leven van de mens op de een of andere wijze van die geest afhankelijk is.

      In de oorspronkelijke taal waarin de tekst van Prediker 12:7 werd geschreven, luidt het Hebreeuwse woord dat met „geest” of „levensadem” is vertaald, roeach. Het corresponderende Griekse woord is pneuma. Hoewel ons leven afhankelijk is van het ademhalingsproces, is het Nederlandse woord „adem” (zoals talloze vertalers de woorden roeach en pneuma dikwijls weergeven) niet altijd een geschikte alternatieve vertaling voor „geest”. Bovendien worden andere Hebreeuwse en Griekse woorden, namelijk nesjamáh (Hebreeuws) en pnoè (Grieks), eveneens met „adem” vertaald. (Zie Genesis 2:7 en Handelingen 17:25.) Het is niettemin opmerkenswaardig dat wanneer vertalers „adem” als een alternatieve vertaling voor „geest” gebruiken, zij hiermee tonen dat de woorden in de oorspronkelijke taal van toepassing zijn op iets dat geen persoonlijkheid heeft maar onontbeerlijk is voor het voortbestaan van het leven.

      WAT DE GEEST IS

      Dat het leven van de mens afhankelijk is van de geest (roeach of pneuma), wordt duidelijk in de bijbel gezegd. Wij lezen: „Neemt gij [Jehovah] hun geest [roeach] weg, zij blazen de laatste adem uit, en tot hun stof keren zij terug” (Psalm 104:29). „Het lichaam zonder geest [pneuma] [is] dood” (Jakobus 2:26, Eng. uitgave). De geest is derhalve datgene wat het lichaam leven geeft.

      Maar deze levenskracht is niet slechts de adem. Waarom niet? Omdat het leven nadat de ademhaling is opgehouden, nog een korte tijd in de lichaamscellen blijft. Daarom kan er dikwijls met succes kunstmatige ademhaling worden toegepast en kunnen er ook lichaamsorganen van het ene individu naar een ander worden overgeplaatst. Maar dit alles moet snel geschieden. Wanneer de levenskracht eenmaal uit de lichaamscellen is verdwenen, baten de pogingen om het leven te verlengen, niet meer. Alle adem in de wereld zou nog niet één cel kunnen doen herleven. In dit licht bezien, is de „geest” klaarblijkelijk een onzichtbare levenskracht, die in iedere cel van het menselijk lichaam werkzaam is.

      Is deze levenskracht alleen in de mens werkzaam? Wat in de bijbel staat, kan ons helpen tot een deugdelijke conclusie dienaangaande te komen. Over de vernietiging van menselijk en dierlijk leven in een wereldomvattende vloed, bericht de bijbel: „Alles waarin de adem [nesjamáh] van de levenskracht [in het Hebreeuws staat voor „kracht” roeach, geest] werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf” (Genesis 7:22). In Prediker 3:19 wordt in verband met de dood dezelfde fundamentele waarheid beklemtoond: „Er is een afloop met betrekking tot de mensenzonen en een afloop met betrekking tot de beesten, en zij hebben dezelfde afloop. Zoals de één sterft, zo sterft de ander, en zij allen hebben slechts één geest [roeach], zodat er geen superioriteit is van de mens over het beest.” Voor zover het de geest betreft die het lichaam leven geeft, is de mens dus niet superieur aan de dieren. Zowel mens als dier bezitten dezelfde onzichtbare geest of levenskracht.

      De geest of levenskracht die zowel in de dieren als in de mens werkzaam is, zou in zekere zin vergeleken kunnen worden met een elektronenstroom of elektriciteit, die een machine of apparaat voedt. De onzichtbare elektriciteit kan gebruikt worden om diverse functies te verrichten, hetgeen ervan afhangt wat voor soort van machine of apparaat erdoor in werking wordt gesteld. Er zijn elektrische kachels voor het produceren van warmte, ventilators voor het veroorzaken van een luchtstroom, computers voor het oplossen van vraagstukken en televisieapparaten voor het weergeven van beelden, stemmen en geluiden. Dezelfde onzichtbare kracht die het ene apparaat geluid doet voortbrengen, kan een ander warmte laten produceren en weer een ander wiskundige berekeningen laten maken. Maar neemt de elektrische stroom ooit de dikwijls ingewikkelde eigenschappen aan van de machines of apparaten waarin hij werkzaam is? Neen, hij blijft slechts elektriciteit — louter een kracht of vorm van energie.

      Insgelijks hebben zowel mensen als dieren „slechts één geest”, één werkzame kracht. De geest of levenskracht die de levensfuncties van de mens in stand houdt, verschilt in geen enkel opzicht van de geest die de levensfuncties van de dieren in stand houdt. Die geest behoudt niet de kenmerkende eigenschappen van de cellen van het dode lichaam. In het geval van de hersencellen bijvoorbeeld, behoudt de geest niet de inlichtingen die daarin zijn opgeslagen en zet hij niet onafhankelijk van deze cellen het denkproces voort. De bijbel zegt ons: „Zijn geest [roeach] gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.” — Psalm 146:4.

      Aangezien dit zo is, kan de terugkeer van de roeach of geest tot God eenvoudig geen voortzetting van het bewuste bestaan betekenen. De geest zet het menselijke denkproces niet voort. Hij is slechts een levenskracht, die onafhankelijk van een lichaam geen bewust bestaan heeft.

      HOE DE GEEST TOT GOD TERUGKEERT

      Hoe keert deze onzichtbare, onpersoonlijke kracht of geest dan tot God terug? Keert hij tot de letterlijke tegenwoordigheid van God in de hemel terug?

      Wanneer het woord „terugkeren” in de bijbel wordt gebruikt, wordt er niet noodzakelijkerwijs altijd gedoeld op een werkelijke beweging van de ene naar de andere plaats. Tot de ontrouwe Israëlieten werd bijvoorbeeld gezegd: „’Keert tot mij terug, en ik zal stellig tot u terugkeren’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Maleachi 3:7). Het is duidelijk dat dit niet betekende dat de Israëlieten de aarde moesten verlaten en in de tegenwoordigheid van God moesten komen. Evenmin betekende het dat God zijn positie in de hemel zou verlaten en op aarde bij de Israëlieten zou gaan wonen. De ’terugkeer’ van de Israëlieten tot Jehovah hield veeleer in dat zij zich omkeerden van een verkeerde loopbaan en zich weer richtten naar Gods rechtvaardige weg. En de ’terugkeer’ van Jehovah tot Israël betekende dat hij opnieuw goedgunstig zijn aandacht op hen zou richten. In beide gevallen had de terugkeer betrekking op een geesteshouding, niet op een letterlijke beweging van de ene geografische plaats naar de andere.

      Dit zou geïllustreerd kunnen worden door wat er gebeurt bij de overdracht van een zaak of eigendom, waarbij het beheer over die zaak of dat eigendom van de ene naar de andere partij overgaat. Zo kan bijvoorbeeld in een bepaald land de leiding over de spoorwegen uit de handen van een particuliere onderneming overgaan in handen van de regering. Bij zo’n verschuiving van bestuur blijven het spoorwegmaterieel en zelfs alle bescheiden wellicht op de plaats waar ze zijn. Het is de autoriteit erover die in andere handen komt.

      Zo is het ook in het geval van de geest of levenskracht. Bij de dood hoeft de geest, om ’tot God terug te keren’, zich niet letterlijk van de aarde naar het hemelrijk te bewegen. Maar de gave om als een met verstand begaafd schepsel te bestaan en waarin de dode persoon zich eens verheugde, vervalt nu weer aan God. Dat wat nodig is om de persoon opnieuw tot leven te brengen, namelijk de geest of levenskracht, is in Gods handen. — Psalm 31:5; Lukas 23:46.

      De situatie zou vergeleken kunnen worden met die van een aangeklaagde die tot een rechter zegt: ’Mijn leven is in uw handen.’ Hij bedoelt dat wat er van zijn leven zal worden, bij de rechter berust. De aangeklaagde kan niet zelf daarover beslissen. Hij heeft de kwestie niet in handen.

      Evenzo heeft een gestorvene geen macht over zijn geest of levenskracht. Deze is teruggekeerd tot God in de zin dat God de macht heeft over de toekomstige levensvooruitzichten van de persoon. Het is aan God om te bepalen of hij in het geval van de gestorven persoon de geest of levenskracht zal teruggeven.

      Maar sluit dit noodzakelijkerwijs elke mogelijkheid op een leven na de dood uit? Moet er niet nog iets anders beschouwd worden?

      HOE STAAT HET MET DE WEDERGEBOORTE OF REÏNCARNATIE?

      Miljoenen mensen van diverse religieuze richtingen — „christelijke” en niet-christelijke — geloven dat de mensen reeds vóór hun huidige leven hebben bestaan en na hun dood zullen voortleven. Hoewel hun opvattingen zeer uiteenlopen, geloven allen dat het een of andere bestanddeel van de mens in een ander lichaam wordt wedergeboren of gereïncarneerd.

      Eén bewijsvoering ten gunste van het geloof in de wedergeboorte wordt uiteengezet in A Manual of Buddhism: „Soms doen wij vreemde ervaringen op die slechts door wedergeboorte verklaard kunnen worden. Hoe dikwijls ontmoeten wij niet personen die wij nog nooit eerder hebben ontmoet, terwijl wij toch ergens het gevoel hebben hen te kennen? Hoe dikwijls komen wij niet ergens voor het eerst, terwijl wij toch de indruk hebben volledig bekend te zijn met die omgeving?”

      Hebt u ooit dergelijke dingen ondervonden? Hebt u, nadat u een persoon had ontmoet, ooit het gevoel gehad dat u hem reeds lange tijd kende? Hoe verklaart men zo’n ervaring?

      Er zijn veel overeenkomsten in mensen. Misschien bent u, na enig nadenken, zelf tot het besef gekomen dat de persoon in kwestie net zo’n persoonlijkheid en net zulke fysieke kenmerken had als die van een familielid of een vriend.

      Evenzo kan het zijn dat u in een bepaalde stad hebt gewoond of er foto’s van hebt gezien. Wanneer u dan een andere stad bezoekt, merkt u misschien bepaalde overeenkomsten op zodat u het gevoel hebt dat u zich niet werkelijk in een vreemde en onbekende omgeving bevindt.

      Is het derhalve niet redelijk te concluderen dat het gevoel personen en plaatsen die men voor de eerste maal ziet, te kennen, niet ontstaat doordat men vroeger reeds heeft geleefd, maar het resultaat is van ervaringen die men in het huidige leven heeft opgedaan? Ja, als alle mensen reeds meermalen hadden geleefd, zouden zij zich dan niet allen hiervan bewust zijn? Waarom hebben miljoenen mensen zelfs niet het geringste gevoel vroeger geleefd te hebben of hebben zij niet de geringste gedachte daaraan? Hoe kan iemand bovendien de fouten van zijn vroegere leven vermijden als hij ze zich niet eens kan herinneren? Wat voor nut zou zo’n vroeger leven hebben?

      Sommigen voeren misschien als verklaring aan dat ’het leven een last zou zijn als de mensen zich de details van hun vroegere leven zouden herinneren’. Zo drukte Mohandas K. Gandhi het uit, door te zeggen: „Het is aan de goedheid van de natuur toe te schrijven dat wij ons de vroegere geboorten niet herinneren. Wat heeft het bovendien voor nut zich de details van de talloze geboorten te herinneren die wij hebben doorgemaakt? Het leven zou een last zijn indien wij zo’n enorme vracht aan herinneringen met ons moesten dragen. Een wijs mens vergeet moedwillig vele dingen, evenals een advocaat een rechtszaak en de details ervan vergeet zodra de zaak is afgehandeld.” Dat is een interessante verklaring, maar is ze steekhoudend?

      Hoewel ons vermogen om ons veel dingen te herinneren die wij hebben meegemaakt, beperkt kan zijn, is het toch beslist niet zo dat wij alles zijn vergeten. Een advocaat vergeet misschien wel de precieze details van bepaalde rechtszaken, maar de ervaring die hij door de behandeling van die zaken heeft opgedaan, wordt een deel van zijn voorraad kennis. Het zou beslist heel nadelig voor hem zijn als hij werkelijk alles vergat. Wat verontrust mensen bovendien meer — een slecht geheugen of een goed geheugen? Is een oude man die nog een goede beschikking over zijn voorraad kennis en ervaring heeft, niet veel beter af dan een oude man die vrijwel alles is vergeten?

      Kan men werkelijk van „goedheid” spreken als men alles wat men reeds in een vroeger leven had geleerd, opnieuw moest leren? Zou u het als een „goedheid van de natuur” beschouwen als u elke tien jaar van uw leven vrijwel alles wat u wist vergat en opnieuw een taal moest gaan leren en vervolgens een voorraad kennis en ervaring moest gaan opbouwen enkel om die te laten uitwissen? Zou dat niet frustrerend zijn? Zou het niet een reusachtige teruggang zijn? Waarom dan aannemen dat dit elke zeventig of tachtig jaar gebeurt? Kunt u zich voorstellen dat een liefdevolle God een dergelijke wedergeboorte tot een deel van zijn voornemen met betrekking tot de mensheid gemaakt zou hebben?

      Velen die de leer der wedergeboorte aanvaarden, geloven dat zij die een slecht leven leiden, in een lagere kaste of als insekten, vogels of zoogdieren wedergeboren zullen worden. Maar hoe komt het dan dat wij juist in deze tijd, nu misdaad en geweldpleging op ongekende schaal toenemen, zo’n toename in mensen, zo’n bevolkingsexplosie, hebben? Waarom kunnen bovendien personen die tot de laagste kaste behoren, uitmunten wanneer hun onderwijsgelegenheden worden gegeven? In de New York Times van 26 oktober 1973 werd bijvoorbeeld bericht dat een zestienjarig meisje van een lage kaste het intelligentste meisje op de school in Kallipasjim (India) was. Zij was begaafder dan een meisje van de hoogste kaste, de kaste der brahmanen. Hoe kan men dat verklaren? Is het niet zo dat de leer der wedergeboorte of reïncarnatie geen bevredigende verklaringen voor dergelijke dingen kan bieden?

      Denk ook eens aan de vruchten die een dergelijke leer heeft voortgebracht. Heeft ze velen niet van een menswaardig bestaan beroofd, doordat ze hen ertoe heeft gedwongen nederige arbeid onder slechte werkomstandigheden te verrichten, met nagenoeg geen mogelijkheid om door middel van onderwijs hun lot in het leven te verbeteren?

      WORDT WEDERGEBOORTE IN DE BIJBEL GELEERD?

      Natuurlijk zouden sommigen erop kunnen wijzen dat logische gevolgtrekkingen de mogelijkheid van een wedergeboorte nog niet noodzakelijkerwijs uitsluiten. Hun antwoord op de voornoemde argumenten zou kunnen zijn: ’Zelfs in de bijbel wordt de wedergeboorte geleerd. Dit is slechts een van de vele dingen die de mensen niet volledig kunnen verklaren.’

      Aangezien degenen die in de wedergeboorte geloven, de bijbel ter sprake brengen, dienen wij te willen beschouwen wat daarin wordt gezegd. Welk bijbelse bewijs is er eigenlijk voor het geloof in de wedergeboorte? Het boek What Is Buddhism? antwoordt: „Voor de christelijke lezer zouden wij erop willen wijzen dat [de leer der wedergeboorte] duidelijk te herkennen is in de verminkte fragmenten van Christus’ leringen die nog steeds voorhanden zijn. Beschouw bijvoorbeeld de wijdverbreide geruchten dat hij de wedergekomen Johannes de Doper, Jeremia of Elia was (Matth. xvi, 13-16). Zelfs Herodes scheen te denken dat hij de ’uit de doden opgestane Johannes de Doper was’.”

      Wat valt er over deze argumenten te zeggen? Beweerde Jezus Christus zelf dat hij Johannes de Doper, Jeremia of Elia was? Neen, deze beweringen werden gedaan door personen die niet geloofden dat Jezus de beloofde Messías of Christus was. Jezus kon onmogelijk Johannes de Doper zijn geweest omdat hij, toen hij ongeveer dertig jaar oud was, door Johannes, die ouder was dan hij, was gedoopt (Matthéüs 3:13-17; Lukas 3:21-23). Koning Herodes kwam met de ongegronde conclusie dat Jezus de uit de doden opgewekte Johannes was, omdat hij zich uitermate schuldig voelde dat hij Johannes ter dood had laten brengen.

      Maar zijn er geen rechtstreekse uitspraken van Jezus Christus die als ondersteuning voor het geloof in de wedergeboorte of reïncarnatie worden beschouwd? Ja, er is één zo’n uitspraak. Bij een zekere gelegenheid bracht Jezus Christus Johannes de Doper met Elia, de Hebreeuwse profeet uit de oudheid, in verband door te zeggen: „Elia [is] reeds gekomen . . ., en zij hebben hem niet herkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. . . . Toen bemerkten de discipelen dat hij hun over Johannes de Doper gesproken had” (Matthéüs 17:12, 13). Bedoelde Jezus met de woorden ’Elia is reeds gekomen’, dat Johannes de Doper de wedergeboren Elia was?

      Het antwoord op deze vraag moet worden bepaald op grond van wat de bijbel in zijn geheel zegt. Ten tijde van Jezus’ aardse bediening dachten vele joden dat Elia letterlijk zou terugkomen. En in de profetie van Maleachi werd vooruitgewezen naar de tijd dat Jehovah God de profeet Elia zou zenden (Maleachi 4:5). Johannes de Doper beschouwde zichzelf echter niet als Elia in eigen persoon of als een reïncarnatie van die Hebreeuwse profeet. Bij een zekere gelegenheid vroegen bepaalde joden hem: „Zijt gij Elia?” Johannes antwoordde: „Dat ben ik niet” (Johannes 1:21). Er was echter voorzegd dat Johannes „met de geest en de kracht van Elia” de weg voor de Messías zou bereiden (Lukas 1:17). Toen Jezus derhalve Johannes de Doper met Elia in verband bracht, toonde hij slechts aan hoe de profetie in Johannes werd vervuld, die een werk gelijk dat van Elia uit de oudheid deed.

      Nog een schriftpassage waarop personen die in de reïncarnatie geloven, zich beroepen, is Romeinen 9:11-13: „Toen [Esau en Jakob] nog niet waren geboren, noch iets goeds of verachtelijks hadden beoefend, werd er, opdat het voornemen van God met betrekking tot de verkiezing niet afhankelijk zou blijven van werken, maar van Degene die roept, tot [Rebekka] gezegd: ’De oudste zal de slaaf van de jongste zijn.’ Evenals er staat geschreven [in Maleachi 1:2, 3]: ’Jakob heb ik liefgehad, maar Esau heb ik gehaat.’” Wordt door deze passage niet aangetoond dat Gods verkiezing was gebaseerd op wat Jakob en Esau in een vroeger leven hadden gedaan, voordat Rebekka hen baarde?

      Laten wij het schriftgedeelte nog eens lezen. Merk op dat er specifiek wordt gezegd dat Gods verkiezing werd gedaan voordat zij beiden iets goeds of kwaads beoefend hadden. Gods keuze hing dus niet af van een bericht van werken die zij in een vroeger leven hadden verricht.

      Op grond waarvan kon God dan vóór de geboorte van de jongens een keuze doen? De bijbel onthult dat God het embryo kan zien en daarom reeds vóór de geboorte de genetische structuur van mensen kent (Psalm 139:16). Door zijn voorkennis aan te wenden, nam God waar hoe de beide jongens geaard zouden zijn, wat voor temperament en wat voor persoonlijkheid zij zouden hebben, en aldus kon hij degene uitkiezen die de geschiktste zou zijn om de superieure zegen te ontvangen. Het bericht dat de beide jongens in het leven hebben opgebouwd, bevestigt de wijsheid van Gods keuze. Terwijl Jakob blijk gaf van belangstelling voor geestelijke zaken en geloof in Gods beloften, toonde Esau een materialistische gezindheid en gebrek aan waardering voor heilige dingen. — Hebreeën 11:21; 12:16, 17.

      Ook de woorden die de apostel Paulus uit Maleachi aanhaalde, namelijk dat God ’Jakob liefhad’ en ’Esau haatte’, houden verband met de wijze waarop Jehovah hen op grond van hun genetische structuur bezag. Hoewel deze woorden vele eeuwen nadat Jakob en Esau leefden, door Maleachi werden opgetekend, bevestigden ze wat God omtrent de jongens te kennen had gegeven voordat zij geboren waren.

      Een vraag die door Jezus’ discipelen werd opgeworpen, is nog een voorbeeld dat door sommigen ter ondersteuning van de reïncarnatie wordt aangehaald. Betreffende een man die van zijn geboorte af blind was, vroegen de discipelen: „Wie heeft gezondigd, deze man of zijn ouders, dat hij blind werd geboren?” (Johannes 9:2) Onthullen deze woorden niet dat de man reeds een vroeger leven gehad moest hebben?

      Neen! Jezus Christus deelde de gedachte dat het kind dat zich in de schoot van zijn moeder ontwikkelde, vóór zijn geboorte reeds had gezondigd, niet. Jezus zei: „Noch deze man noch zijn ouders hebben gezondigd, maar het is geschied opdat de werken Gods in zijn geval openbaar gemaakt zouden worden” (Johannes 9:3). Dat wil zeggen, menselijke onvolmaaktheden en gebreken zoals de blindheid van deze man verschaften de gelegenheid om de werken Gods in de vorm van een miraculeuze genezing openbaar te maken. Als niemand ooit blind was geboren, zouden de mensen niet te weten zijn gekomen dat God aan een blindgeborene het gezicht kan teruggeven. Jehovah God heeft toegelaten dat een zondig mensengeslacht ontstond, en de onvolmaaktheden en gebreken van de mensen gaven hem de gelegenheid hun te tonen wat hij voor hen kan doen.

      Ofschoon er dus misschien bijbelteksten zijn die naar de mening van sommigen het denkbeeld van een wedergeboorte ondersteunen, geeft een nauwkeuriger onderzoek het tegendeel te kennen. Nergens in de bijbel vinden wij trouwens enige vermelding van de wedergeboorte of transmigratie van een ziel, geest of iets anders dat na de dood van het lichaam voortleeft. Sommigen hebben getracht de gedachte van een wedergeboorte of reïncarnatie, hoewel die niet in de Schrift staat, er toch in te ’lezen’. Een bijbelse leerstelling is het echter niet.

      De bijbel toont duidelijk aan dat er geen bewust voortbestaan door middel van een ziel of geest is die bij de dood het lichaam verlaat. Toen God de eerste mens wegens ongehoorzaamheid ter dood veroordeelde, stelde hij hem geen wedergeboorte of reïncarnatie in het vooruitzicht. Tot Adam werd gezegd: „In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Genesis 3:19). Ja, de mens zou tot het levenloze stof van de aardbodem terugkeren.

      Moeten wij dan begrijpen dat dit leven alles is wat er is? Of is er een voorziening voor toekomstig leven dat op een andere wijze te verkrijgen is? Zou deze voorziening het noodzakelijk maken dat de levenden de doden helpen, of kunnen de levenden niets voor de doden doen?

      [Illustratie op blz. 51]

      De geest is met elektriciteit te vergelijken, die talloze apparaten doet functioneren, maar nooit de eigenschappen van deze apparaten aanneemt

  • Hebben de doden uw hulp nodig?
    Is dit leven alles wat er is?
    • Hoofdstuk 7

      Hebben de doden uw hulp nodig?

      EEN oud Chinees spreekwoord luidt: „De doden te dienen alsof zij nog leefden, is de hoogste uiting van ware kinderlijke toegenegenheid.” Als de doden werkelijk in een ander rijk voortbestaan en voordeel kunnen trekken van de diensten van nabestaanden op aarde, zou het van liefde getuigen zich om hen te bekommeren.

      Natuurlijk doen veel mensen slechts alsof zij de oude tradities in acht nemen, ofschoon zij er in werkelijkheid niet echt in geloven dat er een voortbestaan na de dood is. Anderen daarentegen zijn ervan overtuigd dat de doden hun hulp nodig hebben.

      Miljoenen mensen in het grootste deel van Azië en delen van Afrika geloven dat zij hun leven lang hulde moeten brengen aan dode voorouders. Vandaar dat zij voor de vooroudertafels van hun gestorven familieleden wierook branden, bidden, bloemen zetten en zelfs voedsel offeren. Men denkt dat deze verering de doden zal helpen zich in een prettig bestaan in het hiernamaals te verheugen en zal voorkomen dat zij vijandige geesten worden.

      Vooral in verband met rouwplechtigheden en begrafenissen stellen de nabestaanden kostbare pogingen in het werk om de gestorvenen te helpen. Beschouw de volgende traditionele gebruiken eens die in de Oriënt in acht werden genomen nadat een prominente regeringsadviseur gestorven was:

      Boeddhistische priesters verrichtten de rituele handelingen. Er werd vuurwerk afgestoken om de boze geesten te verjagen. Rijstpapier waarop gebeden stonden, werd verbrand, in het geloof dat dit de geest van de gestorven man ten goede zou komen. Er werd voedsel, drank en tabak bij het lijk neergezet opdat de geest zich kon verkwikken wanneer hij dit verkoos.

      Daarna werd het lichaam in een kist gelegd, die negenenveertig dagen in een kamer van het sterfhuis bleef staan. De oudste zoon rouwde daar zes dagen lang. Op de zevende dag keerde hij naar huis terug om te slapen, zich te baden en zich te verkleden. De cyclus van zes dagen rouwen en één dag rust werd vervolgens gedurende het gehele verloop van de negenenveertig dagen herhaald. Gedurende de gehele periode werd er vrijwel ononderbroken vuurwerk afgeschoten, en dag en nacht hoorde men het geluid van fluiten, trommels en cimbalen.

      Op de negenenveertigste dag trok de indrukwekkende begrafenisstoet rond. Muziekkorpsen speelden. Langs de route werd vuurwerk dat aan telefoonpalen, lantarenpalen en bomen was vastgebonden, afgestoken. Er werd voedsel, drank en tabak op de altaartafels neergezet, en in de kleine heiligdommen die langs de gehele route waren opgesteld, werden papieren, waarop gebeden stonden, en wierookstokjes verbrand. Aantrekkelijke wagens van papier, bladgoud en bamboe verhoogden het kleurrijke geheel van de begrafenisstoet. Velen die in de rouwstoet meeliepen, droegen lantarens, die ten doel hadden de weg voor de geest van de gestorven man te verlichten. Aan het graf werden de schitterende wagens, die paleizen, vliegtuigen, schepen, legers, dienstknechten en andere dingen voorstelden, verbrand.

      In het geval van personen die niet zo bemiddeld en niet zo aanzienlijk zijn, worden er soortgelijke procedures gevolgd, maar dan op veel kleinere schaal. Er worden bijvoorbeeld minder en niet zulke mooie papieren voorwerpen verbrand.

      Aan dit verbranden van uit papier vervaardigde voorwerpen ligt het geloof in een vagevuur ten grondslag. Men gelooft dat na de dood van een persoon de geest gedurende twee jaar in het vagevuur ronddoolt, maar hulp nodig heeft om in de hemel te komen. De offers die in de vorm van papieren voorwerpen worden gebracht, hebben ten doel te tonen dat de gestorvene een goed leven heeft geleid en alles heeft wat nodig is om in het hiernamaals te kunnen leven. Vele Chinezen geloven dat zijn geest daarom vlugger uit het vagevuur wordt bevrijd.

      Wat is uw reactie op zulke uitgebreide en kostbare ceremoniën? Zou u aan dergelijke gebruiken meedoen? Zo ja, waarom?

      Als u gelooft dat de doden uw hulp nodig hebben, welk positieve bewijs hebt u dan dat iets wat bewustzijn heeft, de dood van het lichaam overleeft? Wat geeft u de zekerheid dat de middelen die worden gebruikt om de doden te helpen, effectief zijn? Hoe zou men bijvoorbeeld kunnen bewijzen dat lantarens de weg voor een geest verlichten, dat vuurwerk boze geesten verjaagt en dat verbrande papieren voorwerpen de geest van de gestorvene kunnen helpen de hemelse gelukzaligheid binnen te gaan? Welke basis is er op grond waarvan men kan beweren dat dergelijke dingen doeltreffende middelen zijn om de geesten van de doden te helpen?

      Misschien worden er in de streek waar u woont, wel heel andere religieuze ceremoniën verricht om de doden te helpen, maar zou iemand tot uw bevrediging kunnen bewijzen dat wat er in dit opzicht wordt gedaan, nuttige resultaten afwerpt?

      Het is ook de moeite waard te beschouwen in hoeverre er bij deze pogingen om de doden te helpen, van rechtvaardigheid en onpartijdigheid sprake is. Personen die zeer rijk zijn, kunnen natuurlijk veel meer vuurwerk, papieren voorwerpen of andere dingen kopen, waardoor naar men veronderstelt de doden geholpen worden. Maar hoe staat het met de arme? Hoewel hij misschien een goed leven heeft geleid, zou hij in een nadelige positie verkeren als na zijn dood niemand iets voor hem deed. Ook is het zo dat de arme die dingen koopt om de gestorvenen te helpen, zich daardoor een grote financiële last oplegt, terwijl de rijke er nauwelijks iets van voelt.

      Hoe denkt u over zo’n in het oog springende partijdigheid? Zou u zich aangetrokken voelen tot een god die de rijken boven de armen begunstigde, zonder in aanmerking te nemen wat zij als personen zijn? De God van de bijbel betoont een dergelijke partijdigheid niet. Over hem zegt de Schrift: „Er is bij God geen partijdigheid.” — Romeinen 2:11.

      Veronderstel nu dat iemand beseft dat religieuze ceremoniën ten behoeve van de doden waardeloos en volledig in strijd met de wil van de onpartijdige God zijn. Zou het dan redelijk zijn er slechts ter wille van de traditie en om niet bij de overige mensen uit de toon te vallen, aan deel te nemen? Is het logisch religieuze ceremoniën te ondersteunen die men onjuist acht? Is het juist aan iets mee te doen waardoor de rijken worden begunstigd en de armen een last wordt opgelegd?

      HET GELOOF VAN DE CHRISTENHEID IN EEN VAGEVUUR

      Het geloof dat de doden hulp nodig hebben om uit het vagevuur te komen, is niet tot de niet-christelijke religies beperkt. In de New Catholic Encyclopedia staat:

      „De zielen in het vagevuur kunnen door vrome werken zoals gebeden, aflaten, aalmoezen, vasten en misoffers geholpen worden. . . . Hoewel wij God niet kunnen voorschrijven de verdienstelijke waarde van onze werken ten behoeve van de arme zielen aan te wenden, kunnen wij toch stellig hopen dat God naar onze smeekbeden zal luisteren en de leden van de Kerk die lijden ondergaan, zal helpen.”

      Hoe krachtig is de waarborg die gegeven wordt dat zulke pogingen zullen baten? De Encyclopedia vervolgt met te zeggen:

      „Omdat de toepassing van deze goede werken van de verhoring van onze tot God gerichte smeekbede afhangt, bestaat er geen absolute zekerheid dat onze gebeden een bepaalde ziel of welke ziel maar ook die zich in het vagevuur bevindt, terstond helpen. Maar Gods barmhartigheid en liefde jegens de zielen in het vagevuur, die reeds zo dicht bij Hem zijn, bewegen Hem er beslist toe de duur van hun louteringstijd te bekorten wanneer de gelovigen op aarde voorbeden voor hen doen.”

      Er wordt dus geen echte verzekering gegeven dat door datgene wat men voor degenen die naar wordt verondersteld in het vagevuur zijn, doet, ook werkelijk iets wordt bereikt. En er is geen basis om een dergelijke verzekering te geven, want de bijbel geeft die verzekering niet. Het woord „vagevuur” komt niet eens in de bijbel voor. In de New Catholic Encyclopedia wordt het volgende erkend: „De katholieke leer van het vagevuur steunt uiteindelijk op de overlevering, niet op de Heilige Schrift.” — Deel 11, blz. 1034.

      Toegegeven, een overlevering is niet noodzakelijkerwijs slecht. Maar deze speciale overlevering is in strijd met Gods Woord. In de Schrift wordt niet geleerd dat de „ziel” na de dood van het lichaam blijft voortbestaan. Het is derhalve duidelijk dat ze niet aan een periode van loutering in het vagevuur onderworpen kan worden. De woorden die Jezus Christus tot de joodse religieuze leiders sprak, zouden dan ook terecht tot degenen gericht kunnen worden die de leer van het vagevuur onderwijzen: „[Gij hebt] het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw overlevering. Huichelaars, hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.’” — Matthéüs 15:6-9.

      Het is ook goed om het middel waardoor men de zielen in het vagevuur meent te kunnen helpen, in het licht van de Schrift te beschouwen. Zoals in de New Catholic Encyclopedia wordt opgemerkt, behoren gebeden tot de vrome werken waardoor men, zo wordt beweerd, de zielen in het vagevuur kan helpen. Over zulke gebeden zegt de brochure Assist the Souls in Purgatory (Help de zielen in het vagevuur), uitgegeven door het Amerikaanse Benedictijner Klooster van Eeuwige Verering:

      „Een kort maar vurig gebed is dikwijls van meer nut voor de arme zielen dan een langdurige vorm van devotie, waarbij de aandacht verflauwt. Talloos zijn de korte schietgebedjes waarop de Kerk aflaten heeft verleend en die alle op de arme zielen toegepast kunnen worden. . . . Hoe gemakkelijk kunnen wij veel van deze gebedjes, die als kleine vurige pijlen zijn, in de loop van de dag opzenden, terwijl wij ons werk doen, ja, zelfs terwijl onze handen met iets bezig zijn! . . . Hoeveel zielen in het vagevuur zouden wij verlichting kunnen verschaffen of eruit kunnen bevrijden als wij gedurende de dag dikwijls het volgende korte aflaatgebed van de Kerk voor de overledenen zouden opzenden: ’O Heer, geef hun de eeuwige rust, en laat het eeuwige licht op hen schijnen. Mogen zij in vrede rusten. Amen.’ (300 dagen aflaat, voor elke keer. ’Handboek der aflaten’, 582.) Als wij met vurige devotie de heilige namen ’Jezus, Maria en Jozef’ herhalen, kunnen wij iedere keer een aflaat van zeven jaar verkrijgen.”

      Schijnt het u niet vreemd toe dat het herhalen van drie namen achtmaal zo effectief zou zijn als een heel wat langer gebed van eenentwintig woorden? Is het steeds weer herhalen van een gebed soms iets wat God goedkeurt? Jezus Christus zei daarover: „Als gij echter bidt, zegt dan niet steeds weer dezelfde dingen, zoals de mensen der natiën doen, want zij menen dat zij door veel woorden te gebruiken, verhoord zullen worden. Wordt daarom niet als zij.” — Matthéüs 6:7, 8.

      In plaats van steeds weer uit het hoofd geleerde zinnen op te zeggen, moedigt de bijbel ons ertoe aan gebeden op te zenden die uit het hart komen.

      Wat ook niet over het hoofd gezien mag worden, is de rol die geld in verband met de leer van het vagevuur heeft gespeeld. Natuurlijk zou er betoogd kunnen worden dat de reden voor deze leer niet was, de kerk aldus aan geld te helpen. Maar dat verandert niets aan het feit dat de religieuze organisaties die aan de leer van het vagevuur vasthouden, maar al te graag stoffelijke gaven ontvangen. Niemand wordt ooit door de kerk berispt omdat hij zichzelf of iemand anders uit het vagevuur tracht te kopen. Niemand krijgt ooit van de kerk de raad dat hij zijn beperkte middelen beter voor zijn levensonderhoud kan gebruiken. Eeuwenlang hebben arm en rijk de geldkisten van religieuze organisaties gevuld in de hoop daardoor de tijd die zijzelf of hun geliefden in het vagevuur moeten doorbrengen, te bekorten. De schrijver C. Lamont merkt hierover in zijn boek The Illusion of Immortality (De illusie van de onsterfelijkheid) het volgende op:

      „De religieuze ceremoniën die verband houden met de overledenen, hebben een onnoemelijke rijkdom voor de Kerk betekend. Dit geldt vooral voor de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kerkgenootschappen, waar veel nadruk wordt gelegd op missen lezen, gebeden en andere goede diensten ten behoeve van de doden, de stervenden en allen die zich op de een of andere wijze om hun toekomstige leven bekommeren.

      Sedert de vroege middeleeuwen heeft de katholieke Kerk alleen al door het verlenen van aflaten, van arm en rijk enorme sommen geld gekregen. Deze aflaten, die gegeven worden in ruil voor geld, aalmoezen of andere soorten van offergaven, bewerken dat de ziel van de persoon zelf of de ziel van een overleden familielid of vriend gedeeltelijk of geheel gevrijwaard wordt van de straf die ze in het vagevuur zou moeten ondergaan. . . . In Rusland heeft de orthodoxe Kerk enorme rijkdommen opgehoopt door middel van soortgelijke voorbeden ten behoeve van de doden. Behalve het geld dat geregeld binnenstroomde van de arbeiders en boeren, die maar al te graag de goddelijke vergelding wilden verzachten, deden vele leden van de adel en uit hogere kringen schenkingen aan kloosters en kerken op voorwaarde dat er na hun dood dagelijks gebeden voor hun zielen opgezonden zouden worden.”

      Als het waar was dat zulke stoffelijke gaven de doden werkelijk ten goede kwamen, zou dit betekenen dat God in geld geïnteresseerd is. Maar hij heeft niemands geld of materiële bezittingen nodig. Bij monde van de geïnspireerde psalmist maakt God bekend: „Ik wil geen stier uit uw huis nemen, noch bokken uit uw kooien. Want aan mij behoort al het wild gedierte van het woud toe, de beesten op duizend bergen. Ik ken elk gevleugeld schepsel van de bergen heel goed, en het gewemel van dieren op het open veld is bij mij. Indien ik honger had, zou ik het u niet zeggen; want aan mij behoren het produktieve land en zijn volheid toe.” — Psalm 50:9-12.

      Ja, al de rijkdommen in de wereld kunnen een dode niet helpen. Geld en materiële bezittingen kunnen hem er zelfs niet voor behoeden te sterven. Het is zoals de bijbel zegt: „Zij die op hun middelen voor levensonderhoud vertrouwen, en die zich op de overvloed van hun rijkdom blijven beroemen, niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, (en de loskoopprijs voor hun ziel is zo kostbaar dat die tot onbepaalde tijd heeft opgehouden) opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.” — Psalm 49:6-9.

      Het lijdt geen twijfel dat het onschriftuurlijk is te trachten de doden te helpen. De leer dat de levenden de doden kunnen helpen, heeft de mensen alleen maar een zware last opgelegd. Door een kennis van Gods Woord wordt men echter van dit onjuiste denkbeeld bevrijd. Dit kan voor ons een werkelijke aansporing vormen ons best te doen terwijl onze familieleden nog leven en hun het gevoel te geven dat zij nodig zijn en geliefd en gewaardeerd worden. Wanneer zij gestorven zijn, is het te laat om verzuimde daden van vriendelijkheid en consideratie goed te maken.

      [Illustratie op blz. 64]

      Taoïstische riten om een ziel zogenaamd uit het vagevuur te verlossen

      [Illustratie op blz. 65]

      Katholieke riten om zielen die zich zogenaamd in het vagevuur bevinden, te helpen

  • Moet men bevreesd zijn voor de doden?
    Is dit leven alles wat er is?
    • Hoofdstuk 8

      Moet men bevreesd zijn voor de doden?

      NIET iedereen beschouwt de doden als degenen die hulp nodig hebben. Zelfs nog sterker verbreid is het geloof dat de levenden degenen zijn die hulp nodig hebben — om hen tegen de doden te beschermen. Kerkhoven worden ’s nachts vaak gemeden. Vreemd genoeg kunnen zelfs familieleden en vrienden die tijdens hun leven geliefd waren, na hun dood als een bron van vrees en angst beschouwd worden.

      De Indianen die de heuvels van Centraal-Chiapas (Mexico) bewonen, verbranden op de dag van de begrafenis Spaanse peper. Dit wordt gedaan in de hoop dat de onaangename rook de ziel van de gestorvene uit het huis zal verdrijven.

      In sommige delen van Europa zet men zodra er iemand is gestorven, vlug alle deuren en ramen open. Dit wordt gedaan om de ziel te laten „vertrekken”. Opdat er over niemand een betovering wordt uitgesproken, legt een familielid de handen van de gestorvene op diens hart en sluit hij de ogen van de gestorvene met munten.

      Wanneer een boeddhist van Mongolië in een tent sterft, wordt zijn lichaam niet via de normale tentingang naar buiten gedragen. Misschien wordt er een andere opening in de tent gemaakt, die dan zodra het lichaam is verwijderd, weer wordt gesloten. Of misschien wordt er een stromat voor de normale ingang gehangen. Nadat het lichaam naar buiten is gedragen, wordt deze stromat verbrand. Met dit gebruik wil men verhinderen dat de geest van de gestorvene in de tent terugkeert en de levenden kwaad berokkent.

      In veel delen van Afrika is het zo dat wanneer een gezin door ziekte wordt getroffen, een kind sterft, een zakelijke onderneming mislukt of er zich anderszins een tegenslag voordoet, er vlug een fetisjpriester wordt geraadpleegd. Gewoonlijk vertelt de priester dat een overleden familielid gekrenkt is. Het orakel wordt geraadpleegd en er worden offers voorgeschreven. De priester vraagt hier veel geld voor en krijgt ook het vlees van welk dier maar ook dat als slachtoffer wordt gebracht.

      Moeten mensen zulk een vrees voor de doden aan de dag leggen en zelfs grote onkosten maken om zich te beschermen?

      De bijbel zegt over de doden: „Hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan” (Prediker 9:6). U hoeft van de zijde der doden dus geen kwaad te vrezen. En niemand kan deze uitspraak van de bijbel weerleggen.

      Mensen kunnen weliswaar bepaalde manifestaties aan de geesten van de doden toeschrijven. Zij beweren misschien dat zij van ziekte, economische tegenslagen en dergelijke bevrijd zijn nadat de geesten van de doden gunstig gestemd waren. Maar zouden zulke moeilijkheden en de schijnbare bevrijding van tegenspoed niet aan een andere oorzaak toegeschreven kunnen worden?

      Is het niet vreemd dat mensen zich er pas van bewust zijn een gestorven familielid te hebben gekrenkt wanneer zij een fetisjpriester of iemand die een overeenkomstige positie bekleedt, raadplegen? En waarom zou de „geest” van een gestorven vader, moeder, zoon of dochter het geluk en het welzijn bedreigen van degenen die in het verleden innig geliefd werden? Wat zou de „geest” van een gestorven man wraakzuchtig doen zijn als dat geen eigenschap van de man was toen hij nog leefde? Zou, aangezien de eigenschappen die aan de gestorvene worden toegeschreven, dikwijls zo tegengesteld zijn aan de persoonlijkheid die hij tijdens zijn leven bezat, dit geen krachtige ondersteuning vormen voor de gevolgtrekking dat de „geesten” van de doden er helemaal niets mee te maken hebben? Zeer beslist. De bijbel heeft inderdaad gelijk wanneer daarin staat dat de doden ’geen deel hebben aan iets wat onder de zon moet worden gedaan’.

      Beschouw ook welk een schadelijke uitwerking de vrees voor de doden op de levenden heeft. Velen zijn daardoor in slavernij gebracht aan fetisjpriesters of andere religieuze leiders, die beweren dat het geluk of ongeluk van een man of vrouw hoofdzakelijk door de „geesten” van de doden wordt beheerst. Deze mannen hebben zich opgeworpen als personen die de verhouding tot de gekrenkte doden weer in orde kunnen brengen. Veel mensen, die geloof hechten aan hun beweringen, hebben heel wat geld voor kostbare ceremoniën uitgegeven, geld dat zij anders wellicht voor hun noodzakelijke levensbehoeften hadden gebruikt. Ook al houden sommigen vol dat zij door zulke ceremoniën pertinent geholpen zijn, zou men kunnen vragen of hun ervaring hun werkelijke vreugde heeft geschonken, doordat zij het voorrecht hebben gehad iets te doen om een breuk met een geliefd persoon die gestorven is, te helen. Handelen zij niet veeleer als iemand van wie iets is afgeperst?

      Denk vervolgens ook aan de bedrieglijke methoden die dikwijls worden gebruikt — Spaanse peper verbranden, de gestorvene door een andere tentopening naar buiten dragen, en dergelijke — om te verhinderen dat de „geest” van de gestorvene terugkeert en de rust van de levenden verstoort. Zou u tijdens uw leven aldus bedrogen willen worden? Is het redelijk dat iemand tracht gestorven personen te bedriegen die hij tijdens hun leven nooit zou hebben willen bedriegen?

      Bovendien kan alleen al het feit dat een persoon zijn toevlucht neemt tot bedrog, een ongezonde uitwerking op hem hebben. Zal het geweten van een persoon, wanneer hij het eenmaal juist acht de doden te bedriegen, die naar zijn mening voortbestaan, niet dusdanig worden verzwakt dat hij, wanneer dit in zijn voordeel schijnt, ook de levenden zal trachten te bedriegen?

      Degene die zich in de bijbel als de ware God identificeert, zou de praktijken die zijn ontstaan doordat mensen bevreesd zijn voor de doden, nooit kunnen goedkeuren. Waarom niet? Omdat die praktijken niet slechts op een verkeerd denkbeeld berusten, maar ook volledig in strijd zijn met Zijn persoonlijkheid, wegen en handelingen. „God is geen mens, dat hij leugens zou vertellen” (Numeri 23:19). Wie zich met het oog op zelfzuchtig gewin tot bedrog went, is hem niet welgevallig. De bijbel zegt: „Een man van . . . bedrog verfoeit Jehovah.” — Psalm 5:6.

      Waarom zou u bevreesd zijn voor de doden als de bijbel onthult dat de doden geen bewustzijn bezitten? (Psalm 146:4) Zij kunnen u noch helpen noch kwaad berokkenen. U weet nu uit de bijbel dat de „ziel” sterft en dat de „geest” onafhankelijk van het lichaam niet als iets wat bewustzijn heeft, blijft voortbestaan. Welke manifestaties ook aanleiding hebben gegeven tot vrees voor de doden, ze moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Aangezien er in sommige gevallen personen zijn die beweren dat hun problemen enigszins verbeterd zijn nadat zij bepaalde dingen hadden gedaan om de doden gunstig te stemmen, zou deze bron iemand moeten zijn die bereid is zulk een tijdelijke verlichting te verschaffen, maar met een verkeerd motief. Met welke bedoeling? Om mensen in dienstbaarheid te houden en te verblinden opdat zij de weg tot een leven vrij van vrees en angst niet vinden.

      Het is belangrijk deze bron te identificeren.

      [Illustratie op blz. 71]

      Vrees voor de doden brengt velen ertoe fetisjpriesters te raadplegen

  • Kan men met de doden spreken?
    Is dit leven alles wat er is?
    • Hoofdstuk 9

      Kan men met de doden spreken?

      WIJ mensen voelen in het leven een sterke behoefte om met degenen van wie wij houden, te spreken. Wij willen weten of onze geliefden het goed maken en gelukkig zijn. Wanneer het hun goed gaat, zijn wij aangemoedigd. Maar wanneer wij vernemen dat zij ten gevolge van een natuurramp of andere catastrofe in ernstig gevaar zijn gekomen, beginnen wij ons bezorgd te maken. Wij wachten in angstige spanning op bericht van hen. Zodra wij bericht hebben ontvangen dat hun niets is overkomen, voelen wij ons opgelucht.

      Het verlangen te weten hoe geliefden het maken, heeft velen ertoe aangezet met de doden te willen spreken. Zij willen weten of hun overleden geliefden ’in het hiernamaals’ gelukkig zijn. Maar is het mogelijk met de doden te spreken?

      Sommigen beweren dat zij van tijd tot tijd de aanwezigheid van een gestorven familielid of vriend hebben gevoeld en zijn stem hebben gehoord. Anderen hebben met de hulp van geestenmediums soortgelijke ervaringen gehad. Zij geloven dat zij via deze mediums stemmen uit ’het hiernamaals’ hebben gehoord. Wat wordt hun door zulke stemmen verteld? Hoofdzakelijk dit: ’De doden zijn heel gelukkig en tevreden. Zij hebben nog steeds werkelijke belangstelling voor het leven van hun achtergebleven geliefden en kunnen alles zien en horen wat zij doen.’

      Betreffende zulke boodschappen merkt F. Grégoire in zijn boek L’au-delà (Het hiernamaals) het volgende op: „Wat hebben deze Geesten ons te zeggen? ’Bovenal schijnen zij te willen bewijzen wie zij zijn en dat zij nog bestaan’ . . . maar hoe het in de andere wereld is, daarover wordt niets wezenlijks, nog niet het geringste, onthuld.”

      Hoe denkt u over deze boodschappen? Gelooft u dat het werkelijk de doden zijn die spreken? Zouden deze stemmen werkelijk de stemmen van de doden kunnen zijn, als volgens de bijbel noch ziel noch geest de dood van het lichaam overleeft om als iets wat bewustzijn heeft, voort te bestaan?

      HET GEVAL VAN KONING SAUL

      Sommigen onder degenen die geloven dat de doden boodschappen aan de levenden kunnen overbrengen, wijzen ter bevestiging van hun zienswijze op de bijbel. Eén voorbeeld dat zij aanhalen, is een voorval waarbij koning Saul van het oude Israël betrokken was.

      Wegens zijn ontrouw aan Jehovah God ontving koning Saul geen goddelijke leiding meer bij het vervullen van zijn taken. Toen de Filistijnen derhalve de strijd tegen hem aanbonden, zocht hij in wanhoop hulp bij een geestenmedium. Hij vroeg haar de gestorven profeet Samuël te laten opkomen. Over datgene wat er daarna gebeurde, vertelt de bijbel:

      „Toen de vrouw [het medium] ’Samuël’ zag, ging zij luidkeels schreeuwen; vervolgens zei de vrouw tot Saul: ’Waarom hebt gij mij bedrogen, terwijl gij zelf Saul zijt?’ Maar de koning zei tot haar: ’Wees niet bevreesd, maar wat hebt gij gezien?’ Vervolgens zei de vrouw tot Saul: ’Een god zag ik uit de aarde opkomen.’ Terstond zei hij tot haar: ’Hoe is zijn gestalte?’ waarop zij zei: ’Een oude man komt op, en hij heeft zich in een schoudermantel gehuld.’ Toen herkende Saul daaraan dat het ’Samuël’ was, waarop hij zich diep boog, met zijn aangezicht ter aarde, en zich neerwierp. ’Samuël’ nu zei tot Saul: ’Waarom hebt gij mij gestoord door mij te laten opkomen?’” — 1 Samuël 28:12-15.

      Werd Saul in dit geval werkelijk in contact gebracht met de gestorven profeet Samuël? Hoe zou dit kunnen, aangezien de bijbel stilte, niet spreken, met de dood in verband brengt? Wij lezen: „Het zijn niet de doden die Jah [Jehovah] loven, noch één van hen die in de stilte afdalen.” — Psalm 115:17.

      Andere schriftplaatsen werpen licht op deze kwestie. In de eerste plaats is het duidelijk dat wat Saul deed door een geestenmedium te raadplegen, een overtreding was van Gods wet. Zowel geestenmediums als degenen die hen raadpleegden, werden ter dood veroordeeld (Leviticus 20:6, 27). Gods wet aan Israël luidde: „Wendt u niet tot de geestenmediums, en raadpleegt geen beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen, zodat gij door hen onrein wordt” (Leviticus 19:31). „Wanneer gij in het land zijt gekomen dat Jehovah, uw God, u geeft, moogt gij niet leren doen naar de verfoeilijkheden van die natiën. Er dient onder u niemand te worden gevonden . . . die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt.” — Deuteronomium 18:9-11; Jesaja 8:19, 20.

      Als geestenmediums werkelijk met de doden in contact konden treden, waarom stempelde Gods wet datgene wat zij deden, dan als iets wat „onrein” en ’verfoeilijk’ was en de dood verdiende? Als er bijvoorbeeld werkelijk sprake was van communicatie met overleden geliefden, waarom zou een God van liefde dit dan als een verschrikkelijke misdaad aanduiden? Waarom zou hij willen verhinderen dat de levenden enkele vertroostende boodschappen van de doden kregen? Wordt door Gods zienswijze niet te kennen gegeven dat mensen niet werkelijk met de doden spreken maar dat er sprake moet zijn van een verschrikkelijk bedrog? Het getuigenis van de Schrift toont aan dat dit zo is.

      Beschouw tegen deze achtergrond eens het geval van Saul. Over de goddelijke communicatie met hem erkende Saul: „God zelf is van mij geweken en heeft mij niet meer geantwoord, noch door bemiddeling van de profeten noch door dromen, zodat ik u [Samuël] roep om mij te laten weten wat ik zal doen” (1 Samuël 28:15). Het ligt voor de hand dat God, die de communicatie met Saul had verbroken, niet zou toelaten dat een geestenmedium deze verbroken communicatie zou herstellen door in contact te treden met een gestorven profeet en hem een boodschap van God aan Saul te laten overbrengen. Bovendien had Samuël zelf, een getrouwe profeet van God, gedurende het laatste gedeelte van zijn leven elk contact met Saul verbroken. Zou het derhalve niet onredelijk zijn te concluderen dat Samuël bereid was door middel van een door God veroordeelde regeling, via een geestenmedium, met Saul te spreken?

      Het is duidelijk dat er bedrog in het spel geweest moet zijn, iets zo onreins dat geestenmediums en degenen die hen raadpleegden, het doodvonnis verdienden. Dat zelfde bedrog moet in deze tijd achter de vermeende communicatie met de doden schuilen.

      Dit blijkt wel uit het feit dat veel mensen onder de invloed van zogenaamde „stemmen” uit het hiernamaals zelfmoord hebben gepleegd. Zij hebben hun kostbaarste bezit — hun leven — opgeofferd om met hun overleden geliefden verenigd te worden. Anderen zijn mettertijd bevreesd geworden voor zulke stemmen, daar de boodschappen steeds onheilsboodschappen waren, doordat hun bijvoorbeeld werd gezegd dat hun een verschrikkelijk ongeluk of de dood te wachten stond. Hoe zouden zulke stemmen ooit uit een goede bron afkomstig kunnen zijn? Wie of wat zou er achter deze stemmen kunnen schuilen?

      [Illustratie op blz. 77]

      Wie sprak in Endor door bemiddeling van het geestenmedium tot Saul?

  • Zou er een meesterbedrieger in het spel kunnen zijn?
    Is dit leven alles wat er is?
    • Hoofdstuk 10

      Zou er een meesterbedrieger in het spel kunnen zijn?

      DOOR de eeuwen heen hebben mensen de vreemdste dingen zien gebeuren. Men heeft stenen, waterglazen en dergelijke door de lucht zien zeilen alsof ze door onzichtbare handen werden voortbewogen. Men heeft stemmen, geklop en andere geluiden gehoord hoewel er schijnbaar geen bron of oorzaak voor aan te wijzen was. Er zijn schaduwachtige gestalten verschenen en dan weer snel verdwenen. Soms zijn deze gebeurtenissen zo goed bevestigd dat er bijna niet aan valt te twijfelen.

      Velen beschouwen dergelijke manifestaties als een bewijs dat de dood geen eind maakt aan het bewuste bestaan. Sommigen geloven dat de heengegane geesten op de een of andere wijze de aandacht van de levenden op zich trachten te vestigen en met hen in contact trachten te komen.

      Men zou echter kunnen vragen: Als het werkelijk overleden geliefden zijn die met de levenden in contact trachten te komen, waarom zijn hun manifestaties dan gewoonlijk angstaanjagend voor de waarnemers? Wat schuilt er in werkelijkheid achter dergelijke dingen?

      De bijbel toont duidelijk aan dat de dood een eind maakt aan het bewuste bestaan (Prediker 9:5). Andere krachten moeten dus verantwoordelijk zijn voor dingen die dikwijls aan de geesten van de doden worden toegeschreven. Wat voor krachten zijn dit? Zijn het misschien intelligente krachten? Zo ja, zou het dan kunnen zijn dat ze op meesterlijke wijze de kunst verstaan de mensen te bedriegen?

      Wij willen ons beslist niet laten misleiden. Misleid te worden, zou nadelig voor ons zijn en misschien zelfs tot gevolg hebben dat wij in groot gevaar geraken. Daarom hebben wij goede reden om het beschikbare bewijsmateriaal te onderzoeken en erover te redeneren om er zeker van te zijn dat wij niet het slachtoffer van een meesterbedrieger zijn geworden. Wij dienen bereid te zijn zo ver mogelijk in de menselijke geschiedenis terug te gaan om te trachten achter de waarheid van de zaak te komen.

      De bijbel stelt ons hiertoe in staat. Daarin worden wij teruggevoerd tot de tijd dat het eerste mensenpaar tot bestaan kwam. In het derde hoofdstuk van Genesis verhaalt de bijbel een gesprek dat voor velen in deze tijd misschien ongelofelijk klinkt. Toch is het geen verdichtsel. Dit gesprek verschaft een sleutel ter beantwoording van de vraag of er zich iemand in de menselijke aangelegenheden mengt die een meesterbedrieger is.

      HET BEGIN VAN BEDROG

      Op een dag hoorde de eerste vrouw, Eva, terwijl zij niet in het gezelschap van haar man was, een stem. Naar het scheen, was het de stem van een slang. Over het gesprek bericht de bijbel:

      „De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van alle wilde dieren van het veld, die Jehovah God had gemaakt. Ze zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’ Hierop zei de vrouw tot de slang: ’Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. Maar wat het eten van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: „Gij moogt daarvan niet eten, neen, gij moogt ze niet aanraken, opdat gij niet sterft.”’ Hierop zei de slang tot de vrouw: ’Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.’ Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken.” — Genesis 3:1-6.

      De boodschap die door de slang werd overgebracht, was een leugen. Die leugen was de eerste die in de geschiedenis wordt vermeld. Ze moest dus van de voortbrenger of vader der leugen afkomstig zijn. Aangezien de leugen tot de dood leidde, was de leugenaar ook een moordenaar. Klaarblijkelijk was deze leugenaar niet de letterlijke slang, een schepsel dat niet met het spraakvermogen begiftigd is. Maar er moet iemand achter de slang hebben gestaan, iemand die, door wat buikspreken genoemd zou kunnen worden, het deed voorkomen alsof de slang sprak. Dit dient ons in deze twintigste eeuw, waarin men een trilplaatje in de luidspreker van een radio of televisietoestel zodanig kan laten vibreren dat de menselijke stem wordt weergegeven, niet zo vreemd toe te schijnen. Maar wie was de spreker die achter de slang stond?

      EEN ONZICHTBARE BEDRIEGER

      Hij wordt geïdentificeerd door Jezus Christus, die zelf uit de hemel was gekomen en wist wat er in het onzichtbare rijk gaande was (Johannes 3:13; 8:58). Toen bepaalde religieuze leiders hem zochten te doden, zei Jezus tot hen: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.” — Johannes 8:44.

      Aangezien de Duivel een leugenaar en een doodslager is, is hij klaarblijkelijk iemand die over verstand beschikt. Dit doet de vraag rijzen: Hoe is hij ontstaan?

      De bijbel onthult dat er zelfs vóór het ontstaan van de aarde, onzichtbare geestenpersonen waren. In Job 38:7 wordt over deze geestenpersonen als „zonen Gods” gesproken, die „juichend hun instemming betuigden” toen de aarde werd geschapen. Als „zonen Gods” ontvingen zij hun leven van hem. — Psalm 90:2.

      Degene die Eva door middel van de slang bedroog, moet derhalve een van deze geestenzonen, een van Gods met verstand begaafde schepselen, zijn geweest. Door Gods waarschuwing inzake de boom der kennis van goed en kwaad tegen te spreken, lasterde hij zijn Schepper en deed hij het voorkomen alsof God een leugenaar was. Hij wordt daarom terecht de „Duivel” genoemd, aangezien dat woord is afgeleid van de Griekse term diabolos, hetgeen „valse beschuldiger, verdraaier van de feiten, lasteraar” betekent. Door zijn handelwijze kwam dit schepsel tegen God in verzet en daardoor maakte hij zichzelf tot Satan (Hebreeuws: satán; Grieks: satanás), hetgeen „tegenstrever” betekent.

      Men kan Jehovah God niet de schuld geven voor wat dit schepsel deed. „Volmaakt is zijn activiteit”, zegt de bijbel over God, „want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij” (Deuteronomium 32:4). Hij schiep zijn met verstand begaafde zonen, zowel de geestenzonen als de mensen, met een vrije wil. Hij dwong hen niet om hem te dienen, maar wilde dat zij dit vrijwillig, uit liefde, zouden doen. Hij rustte hen toe met het vermogen hun liefde voor hem als hun God en Vader steeds meer te verdiepen.

      Het geestelijke schepsel dat zichzelf tot een tegenstrever en een lasteraar van God maakte, verkoos echter niet zijn liefde voor zijn Schepper te vervolmaken. Hij liet toe dat zelfzuchtige ambities wortel in zijn hart schoten. (Vergelijk 1 Timótheüs 3:6.) Dit wordt weerspiegeld in het gedrag van de „koning van Tyrus”, over wie in de profetie van Ezechiël een klaaglied werd opgesteld. In het klaaglied wordt tot de koning van Tyrus, die een verrader van het koninkrijk Israël werd, gezegd:

      „Gij verzegelt een model, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid. In Eden, de tuin van God, bleekt gij te zijn. . . . Gij zijt de gezalfde cherub die beschut, en ik heb u gesteld. Op de heilige berg Gods bleekt gij te zijn. Te midden van vurige stenen wandeldet gij rond. Gij waart onberispelijk in uw wegen vanaf de dag dat gij werdt geschapen totdat er onrechtvaardigheid in u werd gevonden. . . . Uw hart werd hoogmoedig wegens uw schoonheid. Gij hebt uw wijsheid vanwege uw stralende glans bedorven.” — Ezechiël 28:12-17.

      De opstandige geestenzoon van God had evenals de verraderlijke „koning van Tyrus” een te hoge dunk van zichzelf. Trots dreef hem ertoe het mensengeslacht te willen beheersen en hij trachtte door middel van bedrog zijn doel te bereiken. Tot op deze dag zijn de meeste mensen nog steeds het slachtoffer van dit bedrog. Door te weigeren Gods wil te doen zoals die in zijn Woord, de bijbel, wordt uiteengezet, scharen zij zich in werkelijkheid aan de zijde van Satan. Door dit te doen, aanvaarden zij dezelfde leugen als Eva, namelijk dat het werkelijk voordeel kan schenken als men verkiest in strijd met Gods wil te handelen.

      Aangezien communicatie met de doden in Gods Woord wordt veroordeeld, scharen degenen die met de doden trachten te spreken, zich aan Satans zijde. Hoewel zij misschien denken dat zij met de doden spreken, zijn zij het slachtoffer geworden van bedrog. Evenals Satan het aan Eva deed voorkomen alsof een slang sprak, kan hij het net zo gemakkelijk doen voorkomen alsof de doden via mediums spreken. Betekent dit dat Satan rechtstreeks verantwoordelijk is voor alle vreemde verschijnselen die dikwijls aan de geesten van de doden worden toegeschreven? Of zijn er ook anderen bij betrokken?

      ANDERE ONZICHTBARE BEDRIEGERS

      De bijbel onthult dat Satan niet het enige opstandige geestelijke schepsel is. In Openbaring 12:3, 4, 9 wordt getoond dat er nog anderen zijn. In deze schriftplaatsen wordt Satan de Duivel symbolisch afgebeeld als een „grote vuriggekleurde draak” die een „staart” heeft waarmee hij „een derde deel van de sterren des hemels” meesleept. Ja, Satan was in staat zijn invloed als een „staart” te gebruiken om andere „sterren”, geestenzonen van God, ertoe te bewegen zich in een opstandige handelwijze bij hem aan te sluiten. (Vergelijk Job 38:7, waar geestenzonen van God „morgensterren” worden genoemd.) Dit gebeurde vóór de wereldomvattende vloed in de dagen van Noach. Talloze engelen verlieten in strijd met Gods voornemen „hun eigen juiste woonplaats” in de hemel, materialiseerden zich door een menselijk lichaam aan te nemen, leefden als echtgenoten met vrouwen en verwekten bastaardnakomelingen die als de Nefilim bekend stonden. Hierover wordt ons verteld:

      „Nu geschiedde het toen de mensen talrijk begonnen te worden op de oppervlakte van de aardbodem en er dochters aan hen werden geboren, dat de zonen van de ware God de dochters der mensen gingen gadeslaan en bemerkten dat zij mooi waren; en zij gingen zich vrouwen nemen, namelijk allen die zij verkozen. . . . De Nefilim bleken in die dagen op de aarde te zijn, en ook nog daarna, toen de zonen van de ware God betrekkingen met de dochters der mensen bleven hebben en dezen hun zonen baarden; dit waren de sterke mannen die er oudtijds waren, de mannen van vermaardheid.” — Genesis 6:1-4.

      Tijdens de Vloed verloren deze zonen van God hun vrouwen en hun bastaardnakomelingen. Zijzelf moesten zich dematerialiseren. Over wat er daarna met hen gebeurde, bericht de bijbel: „God [heeft] zich er niet van . . . weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar [heeft] hen, door hen in Tartarus te werpen, aan afgronden van dikke duisternis . . . overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden” (2 Petrus 2:4). En in Judas 6 wordt eraan toegevoegd: „De engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag.”

      Aangezien deze beschrijvingen betrekking hebben op geestelijke schepselen, is het duidelijk dat de „afgronden van dikke duisternis” en de „eeuwige banden” niet letterlijk zijn. Deze uitdrukkingen geven ons slechts een beeld van vrijheidsbeperking, een toestand van vernedering, ver van elke goddelijke verlichting.

      Er bestaat geen schriftuurlijke grond om te concluderen dat deze ongehoorzame engelen zich in een plaats bevinden zoals de mythologische Tartarus uit Homerus’ Ilias, dat wil zeggen in de laagste gevangenis waar naar men zei Cronus en de overige Titaanse geesten opgesloten waren. De apostel Petrus geloofde niet in zulke mythologische goden. Er is dus geen reden om te concluderen dat hij door het gebruik van de Griekse uitdrukking ’in Tartarus werpen’, zelfs maar een zinspeling maakte op het bestaan van de mythologische plaats waar ongeveer negen eeuwen voordien door Homerus naar werd verwezen. In het Grieks is de uitdrukking ’in Tartarus werpen’ trouwens slechts één woord, een werkwoord, tartaro·oo. Het wordt ook gebruikt in de betekenis van tot de laagste graad vernederen of verlagen.

      Dit betekent echter niet dat iemand letterlijk naar een laag gelegen plaats wordt gebracht, maar slechts dat hij vernederd of verootmoedigd wordt. Insgelijks dient men ook het Griekse werkwoord dat met ’in Tartarus werpen’ is vertaald, niet te bezien als een aanduiding dat er werkelijk zo’n plaats bestaat, maar als een aanduiding van een toestand.

      In 1 Petrus 3:19, 20 wordt over de vernederde geestelijke schepselen gesproken als de „geesten in de gevangenis, die eens ongehoorzaam waren geweest, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd”. De bijbel maakt derhalve duidelijk dat de „engelen die zondigden”, na de Vloed aan een vrijheidsbeperking onderworpen werden. Er is geen bijbelse aanwijzing dat zij zich na de Vloed konden materialiseren en zichtbare werkzaamheden op aarde ter hand konden nemen. Hieruit volgt dus logischerwijs dat de beperking die hun werd opgelegd, het hun onmogelijk maakte wederom een vleselijk lichaam aan te nemen.

      HOED U VOOR DEMONENINVLOED

      Er zij echter opgemerkt dat de ongehoorzame engelen, die nu als demonen bekend kwamen te staan, een sterk verlangen hadden om nauwe omgang met mensen te hebben. Zij waren bereid hun hemelse positie op te geven ten einde het genoegen te smaken als echtgenoten met vrouwen te leven. Het schriftuurlijke getuigenis toont aan dat zij, hoewel zij nu in hun vrijheid beperkt zijn en niet meer zo’n fysiek contact kunnen onderhouden, niet veranderd zijn wat hun verlangens betreft. Zij zoeken elke mogelijke manier om met mensen in contact te treden en hen zelfs te beheersen. Jezus Christus maakte hier gewag van toen hij in beeldspraak zei:

      „Wanneer een onreine geest uit een mens komt, trekt hij door dorre plaatsen op zoek naar een rustplaats, en vindt er geen. Dan zegt hij: ’Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgegaan’; en daar aangekomen, vindt hij het leegstaan, maar schoongeveegd en versierd. Dan gaat hij heen en brengt zeven andere geesten met zich mee, die nog goddelozer zijn dan hijzelf, en wanneer zij er naar binnen zijn gegaan, wonen zij daar; en de laatste omstandigheden van die mens worden erger dan de eerste.” — Matthéüs 12:43 tot 45.

      Het is daarom uiterst belangrijk op zijn hoede te zijn opdat men niet voor demoneninvloed zwicht. Het kan zijn dat iemand heel onzeker is met betrekking tot zichzelf en zijn toekomst. Hij wil misschien wanhopig enige verzekering hebben dat het hem goed zal gaan. Of hij wordt misschien enigszins gefascineerd door de geheimzinnige en angstaanjagende manifestaties in verband met occulte praktijken. Hij hoort misschien over iemand die naar verluidt nauwkeurig de toekomst kan voorspellen. Of hij leert misschien de diverse middelen kennen die bij waarzeggerij worden gebruikt — Ouija-borden, ESP (buitenzintuiglijke waarneming), patronen van theebladeren in een kopje, de vorm van oliedruppels op water, wichelroeden, slingers, de stand en beweging van sterren en planeten (astrologie), het janken van honden, de vlucht van vogels, de beweging van slangen, het kijken in een kristallen bol en dergelijke. Zijn situatie kan zo wanhopig lijken of hij kan zo gefascineerd raken dat hij misschien besluit een waarzegster of een medium te raadplegen of zijn toevlucht te nemen tot de een of andere vorm van waarzeggerij. Misschien wil hij het op zijn minst eens proberen.

      Is dat verstandig? Beslist niet. Zijn nieuwsgierigheid kan ertoe leiden dat hij onder de macht van de demonen komt. In plaats dat zo’n handelwijze hem verlichting en vertroosting schenkt, kan het zijn dat zijn situatie alleen maar verergert. Bovennatuurlijke rustverstoringen kunnen hem van slaap beroven en hem zelfs overdag met angst vervullen. Het kan zijn dat hij vreemde stemmen begint te horen, die hem influisteren zichzelf of iemand anders te doden.

      Is het daarom niet verstandig zo’n risico te vermijden en alle vormen van waarzeggerij uit de weg te gaan? Jehovah God denkt niet licht over deze zaak. Ten einde de Israëlieten te beschermen zodat zij niet door goddeloze geesten misleid en geschaad zouden worden, maakte hij de beoefening van waarzeggerij tot een overtreding waarop de doodstraf stond door in de Wet te zeggen: „Wat een man of vrouw betreft in wie een mediamieke of voorzeggende geest blijkt te zijn, zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden.” — Leviticus 20:27.

      Gods zienswijze ten aanzien van geestenmediums, tovenaars en waarzeggers is niet veranderd. Gods oordeel is nog steeds gericht tegen allen die spiritisme beoefenen. — Openbaring 21:8.

      Span u daarom in om weerstand te bieden aan misleiding door goddeloze geestelijke schepselen. Zou u ooit een vreemde stem horen, die misschien beweert dat ze de stem van een gestorven vriend of familielid is, schenk er dan geen aandacht aan. Roep de naam van de ware God, Jehovah, aan en vraag God u te helpen de invloed van de demonen te weerstaan. Doe zoals Gods Zoon aanraadde door in gebed te smeken: ’Bevrijd mij van de goddeloze’ (Matthéüs 6:13). Hebt u voorwerpen die verband houden met waarzeggerij, volg dan het voorbeeld na van degenen die in het oude Éfeze de ware aanbidding aanvaardden. „Vrij velen van hen die [daar] magische kunsten hadden beoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van iedereen.” Hoewel deze voorwerpen kostbaar waren, weerhield dit hen er niet van ze te vernietigen. — Handelingen 19:19.

      Denkt u, met het oog op dit voorbeeld, dat het juist zou zijn moedwillig om te gaan met personen van wie u weet dat zij in het occulte liefhebberen en geschenken van hen aan te nemen? Zou u daardoor niet onder de invloed van de demonen kunnen komen?

      Een belangrijke factor waardoor wij voor misleiding worden behoed, is te beseffen dat goddeloze geesten er dikwijls verantwoordelijk voor zijn dat mensen geheimzinnige en angstaanjagende manifestaties — stemmen, geklop en schaduwachtige gestalten waarvoor schijnbaar geen aanwijsbare oorzaken zijn — zien of horen. Dit te weten, zal ons van de vrees voor de doden bevrijden en maken dat wij niet aan waardeloze riten ten behoeve van hen deelnemen. Het zal ons ook helpen niet het slachtoffer van goddeloze geesten te worden.

      Willen wij echter beschermd worden tegen ieder aspect van het bedrog dat Satan en zijn demonen in verband met de doden hebben gepleegd, dan moeten wij de gehele bijbel geloven en er in overeenstemming mee handelen, en wel omdat de bijbel, in zijn geheel, het geïnspireerde Woord van God is.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen