Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • De christenheid en het judaïsme staan thans voor de vernietiging
    ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!
    • Hoofdstuk 12

      De christenheid en het judaïsme staan thans voor de vernietiging

      1. Wat is het jaar 1975 volgens de religieuze kalender van de Rooms-Katholieke Kerk, en hoe dikwijls worden zulke vieringen gehouden?

      1975 van onze Gewone Tijdrekening is het jaar dat volgens de religieuze kalender van de Rooms-Katholieke Kerk terzijde werd gesteld om gevierd te worden als een Heilig Jaar, hoewel dat in werkelijkheid reeds op de vooravond van Kerstmis, op 24 december van het jaar 1974, was begonnen. In deze twintigste eeuw zijn er reeds drie van zulke Heilige Jaren gevierd, in 1925, in 1933, ter gelegenheid van de 19de eeuwherdenking van de dood van Jezus Christus in 33 G.T., en in 1950. In de New Catholic Encyclopedia, Deel 7, de bladzijden 108 en 109, wordt over dit onderwerp onder andere het volgende gezegd:

      Een jaar waarin de gelovigen op bepaalde voorwaarden een plechtige, volle aflaat wordt gegeven en de biechtvaders bijzondere bevoegdheden ontvangen. Heilige Jaren gelden als gewoon wanneer ze bij regelmatige tussenpozen (in latere tijd elke 25 jaar) plaatsvinden, en als buitengewoon wanneer ze om een zeer bijzondere reden afgekondigd worden, bijv. in 1933, ter viering van de herdenking van de Verlossing. Tussen 1300 en 1950 werden er vijfentwintig gewone Heilige Jaren gevierd. . . .

      Het eerste Heilig Jaar in 1300 begon op de avond van 24/25 december . . . Paus Bonifatius VIII gaf een bul uit . . ., waarin werd bepaald dat er elke 100 jaar een algemeen jubeljaar gevierd moest worden. . . . Clemens VI verordende in 1342 dat elk 50ste jaar een jubeljaar zou zijn; . . . In 1389 verkortte Urbanus VI de tijd tot 33 jaar . . . en verklaarde hij het jaar 1390 tot het derde Heilig Jaar. . . . Het vierde jubeljaar was het jaar 1400, en het vijfde werd in 1425 gevierd . . . In 1470 verkortte Paulus II de tijd ten slotte tot 25 jaar, zodat het volgende Heilig Jaar in 1475 werd gevierd, en dit gebruik heeft men tot op onze tijd gehandhaafd. . . .

      2. Wat tonen de huidige statistieken met betrekking tot de numerieke grootte van de christenheid?

      2 Aan het begin van het Heilig Jaar 1975 telde de Rooms-Katholieke Kerk volgens de jongste schattingen 551.949.000 lidmaten, zodat ze thans de grootste religieuze organisatie op aarde is. De op één na grootste religieuze organisatie, die van de Hindoes, telt 515.580.500 lidmaten. Indien wij bij de rooms-katholieke bevolking de aanhangers van de Orthodoxe Kerken, wier aantal op 91.580.700 wordt geschat, en de 324.263.750 lidmaten van de protestantse kerkgenootschappen optellen, komen wij voor de gehele christenheid op een gezamenlijk aantal van ten minste 967.793.450 aanhangers — een formidabele religieuze organisatie, waarvan men normaal gesproken nooit zou denken dat ze omvergeworpen of van de aarde weggevaagd zou kunnen worden. (Zie The World Almanac 1975, bladzijde 322.)

      3, 4. In welke illustratie voorzei Jezus de numerieke groei van de christenheid?

      3 Gemeten naar het aantal aanhangers van de christenheid ten tijde van haar ontstaan in de vierde eeuw van onze Gewone Tijdrekening, is ze numeriek inderdaad geweldig toegenomen. Men zou kunnen denken dat Degene naar wie ze zich noemt, haar heeft gezegend. Uit de statistieken over haar groei tot bijna een miljard lidmaten zou men de indruk krijgen dat de christenheid een weelderig gedijend geestelijk paradijs is. Sommigen denken wellicht dat ze op weg is haar oorspronkelijke doel, namelijk wereldbekering, te bereiken. Het feit dat ze numeriek zo sterk gegroeid is, dient ons echter niet te verbazen, want Jezus Christus heeft dit voorzegd. In een reeks profetische illustraties of gelijkenissen voerde hij beelden uit het dagelijks leven aan om de groei van de christenheid te voorzeggen. Hij zei bijvoorbeeld:

      4 „Het koninkrijk der hemelen is gelijk een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn veld plantte; het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar wanneer het is opgegroeid, is het het grootste van de tuingewassen en wordt het een boom, zodat de vogels des hemels in zijn takken komen neerstrijken.” — Matthéüs 13:31, 32; Markus 4:30-32.

      5. (a) Wat had Jezus in gedachten toen hij in deze gelijkenis naar „het koninkrijk der hemelen” verwees? (b) Waarom dient dit ons met het oog op de voorgaande gelijkenis van Jezus niet te bevreemden?

      5 Toen Jezus Christus in deze gelijkenis naar „het koninkrijk der hemelen” verwees, had hij het namaak-„koninkrijk der hemelen” in gedachten. Dit dient ons niet te bevreemden, want net in de voorgaande gelijkenis had hij geïllustreerd hoe er een grote menigte imitatie-christenen voortgebracht zou worden. Hijzelf, als de zaaier van het voortreffelijke tarwezaad op het veld, zaaide het zinnebeeldige „voortreffelijke zaad”, de „zonen van het koninkrijk”. Maar zoals in de gelijkenis ’s nachts, toen de mensen sliepen, de vijand kwam en onkruid of dolik op hetzelfde veld zaaide, zou later — wanneer de gedoopte belijdende christenen niet waakzaam meer waren en niet meer op hun hoede waren voor het binnendringen van dwaling en huichelaars — Satan de Duivel imitatie-christenen midden onder de ware „zonen van het koninkrijk” zaaien. Derhalve moesten op de door God bestemde tijd — in het „besluit van het samenstel van dingen”, waarin wij thans leven — de ware christenen van de valse gescheiden worden. — Matthéüs 13:24-30, 36-43; vergelijk de verzen 47-50.

      6. Wat — in plaats van een wereldbekering — voorzei Jezus met betrekking tot het aantal van de „zonen van het koninkrijk”?

      6 De Heer Jezus Christus voorzei geen wereldbekering tot het ware christendom, en hij verwachtte dit ook niet. Hij voorzei niet dat eens werkelijk alle mensen „zonen van het koninkrijk” zouden worden. Tot de toekomstige „zonen van het koninkrijk” zei hij: „Uw Vader weet dat gij deze dingen nodig hebt. Zoekt niettemin voortdurend zijn koninkrijk, en deze dingen zullen u worden toegevoegd. Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven” (Lukas 12:30 tot 32). Ongeveer vijfenzestig jaar na het uitspreken van de gelijkenis van het mosterdzaadje, gaf de opgestane en verheerlijkte Jezus Christus een openbaring aan de apostel Johannes door waarin duidelijk werd gezegd dat het aantal van de „zonen van het koninkrijk”, de geestelijke Israëlieten, twaalf maal twaalfduizend zou belopen. Men vergelijke dit aantal met het huidige aantal aanhangers van de christenheid: 144.000 tegenover 967.793.450! — Openbaring 7:4-8.

      7. Hoe helpt het schriftuurlijke verband ons de in Jezus’ illustratie genoemde „vogels” die op de mosterdboom neerstrijken, te identificeren?

      7 Jezus Christus wist dus heel goed dat het ware christendom, „het koninkrijk der hemelen”, geen zinnebeeldige „boom” zou worden, op de takken waarvan de vogels konden neerstrijken of waaronder ze rijke schaduw konden vinden. Bij de voorgaande gelijkenis over de vier soorten van aarde waarop het voortreffelijke zaad, het „woord van het koninkrijk”, gezaaid werd, sprak Jezus ook over vogels. Met wie vergeleek hij in zijn verklaring deze vogels? Met de „goddeloze”, de „Duivel”, dat wil zeggen met diens aardse werktuigen (Matthéüs 13:1-8, 18-23; Lukas 8:4 tot 8, 11-15). In Markus 4:15 wordt hij Satan genoemd. Men zou daarom redelijkerwijs moeten aannemen dat de vogels die in hetzelfde verband, in dezelfde reeks gelijkenissen, worden genoemd, iets soortgelijks afbeelden. Derhalve zouden de vogels die op de mosterdboom neerstrijken, de werktuigen van de „goddeloze”, „Satan de Duivel”, afbeelden. Ze zouden met het „onkruid” of de imitatie-tarwe uit de gelijkenis van de tarwe en het onkruid overeenkomen. Ze zijn de „zonen van de goddeloze”.

      8. (a) Wie is derhalve de in de gelijkenis genoemde man die het mosterdzaadje zaaide, en wie werd in de vierde eeuw in het bijzonder als werktuig gebruikt?

      8 Het schijn-„koninkrijk der hemelen”, het namaaksel, namelijk de christenheid, is vol van deze symbolische vogels, „de zonen van de goddeloze”. Deze „boom” is thans zo groot dat ze allemaal daarop kunnen neerstrijken. De „iemand” uit de gelijkenis, die het „mosterdzaadje” zaaide, beeldde de „Zoon des mensen”, Jezus Christus, af. Ten einde echter de groei ervan te bederven, infiltreerde Satan de Duivel geleidelijk elementen die vreemd waren aan het ware christendom, imitatie-christenen. In de vierde eeuw G.T. sloeg Satan een grote slag door bemiddeling van de voornaamste politicus van het Romeinse Rijk, namelijk Constantijn de Grote. In 312 G.T. bekeerde deze met bloed bevlekte veldheer zich zogenaamd tot het christendom, dat echter in werkelijkheid het afvallige christendom was, dat destijds ook door soldaten van zijn leger werd beleden. Deze ambitieuze man veroverde zijn politieke rivalen en werd ten slotte keizer van het Romeinse Rijk. In deze hoedanigheid trad hij op als de pontifex maximus of opperpriester van de heidense Romeinse religie. Deze heidense religieuze titel en de daarmee verbonden positie en autoriteit behield hij ook als zogenaamde christen.

      9. (a) Wat voor een God aanbidden alle „vogels” in deze symbolische „boom”? (b) Waarheen hopen zij allen ten slotte te gaan, waardoor het passend is hen met het in de illustratie genoemde „koninkrijk der hemelen” in verband te brengen?

      9 Als pontifex maximus handelde keizer Constantijn alsof hij het zichtbare hoofd van de christelijke Kerk was en riep hij in 325 G.T. een concilie van zogenaamde „bisschoppen”, de presiderende opzieners van gemeenten van belijdende christenen, in Nicaea (Klein-Azië) bijeen. Op dit Concilie beslechtte de pontifex maximus Constantijn het geschil van de bisschoppen over de vraag wie of wat God was door de trinitarische zijde te kiezen en te beslissen dat God een drieënige God was, een God in drie ondeelbare personen: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Tot op deze dag is de onschriftuurlijke leer van de „Drieëenheid” de fundamentele leer van de sektarische kerken der christenheid. Op deze bedorven mosterd-„boom” strijken zwermen wereldsgezinde „vogels” neer. Zij hopen allen — als „zonen van het koninkrijk” — naar de hemel te gaan en dan deze mysterieuze, onverklaarbare drieënige God te zien. In de christenheid, het schijn-„koninkrijk Gods”, zien wij werkelijk de vervulling van de gelijkenis van het „mosterdzaadje”.

      RELIGIEUS BEDERF

      10. Welke verdere illustratie in verband met het „koninkrijk der hemelen” gaf Jezus in Matthéüs 13:33?

      10 Volgens Matthéüs 13:33 gaf Jezus Christus onmiddellijk na de gelijkenis van het mosterdzaadje nog een illustratie, waardoor hij het imitatie-„koninkrijk der hemelen” vanuit nog een ander gezichtspunt belichtte. Wij lezen: „Hij sprak nog een illustratie tot hen: ’Het koninkrijk der hemelen is gelijk zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie grote maten meel verborg, totdat de gehele massa gegist was.’” (Zie ook Lukas 13:18-21.) Hoe is deze illustratie vervuld?

      11. (a) Wat gebruikte men in bijbelse tijden bij de broodbereiding als gistmiddel, en welke uitwerking heeft het? (b) Hoe wordt in de Schrift zuurdeeg symbolisch gebruikt? Licht dit toe.

      11 In bijbelse tijden gebruikte men bij de broodbereiding zuurdeeg als gistmiddel. Men vermengde wat zuurdeeg, dat men bewaard had, met de nieuwe deegmassa. Door de gisting ontstonden gasvormige blaasjes, die de hele massa deden rijzen of luchtig maakten. De gisting is eigenlijk een afbraak- of ontbindingsproces, dat dikwijls bederf veroorzaakt. Daarom wordt zuurdeeg in de Schrift over het algemeen als een symbool van iets slechts gebruikt. De ongelovige Farizeeën en Sadduceeën verschaften bijvoorbeeld het geestelijke zuurdeeg, waarover Jezus tot zijn discipelen zei: „Wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën.” De discipelen begrepen dat hij daarmee de „leer van de Farizeeën en Sadduceeën” bedoelde (Matthéüs 16:6-12). Volgens Lukas 12:1 zei Jezus tot zijn discipelen: „Weest op uw hoede voor het zuurdeeg der Farizeeën, hetwelk huichelarij is.” Dit leerstellige en ritualistische zuurdeeg kon ook een politiek tintje hebben, zoals bleek bij de joodse partijgangers van koning Herodes. Derhalve zei Jezus: „Let op, past op voor het zuurdeeg van de Farizeeën en het zuurdeeg van Herodes.” — Markus 8:15.

      12. Als een zinnebeeld waarvan wordt zuurdeeg in 1 Korinthiërs 5:6-8 gebruikt, en in tegenstelling waarmee?

      12 In volledige gehoorzaamheid aan die waarschuwing vierden de eerste-eeuwse christenen in hun dagelijks leven het tegenbeeld van het oude joodse feest der ongezuurde broden, dat na het jaarlijkse Pascha gevierd werd en zeven dagen duurde. Zeer terecht waarschuwde de apostel Paulus hen dan ook voor het zinnebeeldige zuurdeeg met de woorden: „Uw reden tot roemen is niet fraai. Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij ongezuurd zijt. Ja, want Christus, ons pascha, is geslacht. Laten wij het feest daarom niet met oud zuurdeeg vieren, noch met zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid” (1 Korinthiërs 5:6-8). Met deze woorden stelde de apostel het zinnebeeldige zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid, sektarische dwaalleer en religieuze huichelarij, tegenover oprechtheid, zuiverheid en waarheid.

      13. Waarom sprak Jezus in zijn illustratie over een vrouw, en in welke verhouding stond de hoeveelheid zuurdeeg tot de hoeveelheid meel?

      13 Zoals destijds de landbouw het terrein van de man was, was de keuken het rijk van de vrouw (2 Samuël 13:6-8; 1 Koningen 17:11-13; Jeremia 7:18; Lukas 17:35). Jezus sprak in zijn illustratie dan ook terecht over een vrouw die een weinig zuurdeeg in een grote deegmassa stopte om die te zuren. De deegmassa bevatte „drie grote maten meel”. Uit The New English Bible blijkt hoeveel meel het was, want daarin luidt Matthéüs 13:33 als volgt: „Het koninkrijk des Hemels is gelijk gist, die een vrouw nam en met een halve centenaar meel vermengde, totdat dit geheel gezuurd was.” In de vertaling door prof. Dr. A. M. Brouwer wordt dit proces beschreven met de woorden: „Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdeesem, welken een vrouw nam en mengde in drie maten meel [Drie maten = 3 × 13,13 L., voetnoot], totdat dit geheel gezuurd was.” Hieruit blijkt welke uitwerking zinnebeeldig gist kan hebben.

      14, 15. (a) Welke uitwerking heeft zinnebeeldig zuurdeeg op een religieuze organisatie? (b) Met welke woorden waarschuwde de apostel Petrus voor een dergelijke invloed in de gemeente?

      14 Evenals letterlijk zuurdeeg of gist een deegmassa doorzuurt, kan ook zinnebeeldig zuurdeeg een religieuze organisatie als het ware doorzuren. Het is iets wat in religieus opzicht verderfelijk werkt, iets wat door Satan de Duivel bereid is, en deze gebruikt aardse, menselijke werktuigen om een reine religieuze organisatie ermee te besmetten en haar zo te verderven dat God haar niet meer gebruiken kan, ja, dat Hij erdoor onteerd en in diskrediet gebracht wordt. In een brief die de apostel Petrus ongeveer eenendertig jaar na de grondvesting van de ware christelijke gemeente op Pinksteren in 33 G.T. schreef, waarschuwde hij voor een dergelijk binnendringen van religieus zuurdeeg in de gemeente:

      15 „Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart. Want dit weet gij in de eerste plaats, dat geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd. Er stonden echter ook valse profeten onder het volk op, zoals er ook onder u valse leraren zullen zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend. Bovendien zullen velen hun daden van losbandig gedrag navolgen, en door hun toedoen zal er schimpend over de weg der waarheid worden gesproken. En uit hebzucht zullen zij u met vervalste woorden uitbuiten. Maar wat hen betreft, het oordeel uit oude tijden beweegt zich niet traag en de vernietiging van hen sluimert niet.” — 2 Petrus 1:19 tot 2:3.

      16. Waarvoor waarschuwde insgelijks de apostel Paulus de gemeente in Éfeze?

      16 Ook de apostel Paulus waarschuwde toen hij de ouderlingen van de gemeente van Éfeze (Klein-Azië) toesprak, voor dit zuurdeeg. Hij zei tot hen: „Ik heb mij er niet van weerhouden u al de raad Gods te vertellen. Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht. Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” — Handelingen 20:27 tot 30.

      17, 18. (a) Wat vormden deze valse leraren en profeten mettertijd? (b) Waarom werden zij terecht de „zoon der vernietiging” genoemd?

      17 Deze valse leraren en profeten, deze wolven in schaapsklederen, vormden mettertijd de klasse van de „mens der wetteloosheid”. Dit menselijke werktuig van Satan de Duivel veroorzaakte in de zich christelijk noemende religieuze organisatie een opstand of „afval”. Daarom was dit lichaam van geestelijke leiders tot de vernietiging gedoemd, en derhalve kon de uit hen bestaande „mens” terecht als de „zoon der vernietiging” worden aangeduid. Natuurlijk was de religieuze organisatie die door deze „mens der wetteloosheid” werd beheerst, God niet welgevallig, maar was ze ertoe veroordeeld op Zijn bestemde tijd vernietigd te worden. Waarom?

      18 „Omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden. Daarom laat God dus een werking van dwaling tot hen gaan, zodat zij geloof gaan hechten aan de leugen, opdat zij allen geoordeeld worden omdat zij de waarheid niet hebben geloofd maar behagen hebben geschept in onrechtvaardigheid.” — 2 Thessalonicenzen 2:3-12.

      19. Hoe nam de „mens der wetteloosheid” in de vierde eeuw G.T. duidelijk herkenbare vormen aan?

      19 Hoewel het „mysterie van deze wetteloosheid” in de dagen van de apostelen reeds aan het werk was, nam deze „mens der wetteloosheid”-klasse pas tijdens de regering van keizer Constantijn de Grote, in het eerste kwart van de vierde eeuw G.T., duidelijk herkenbare vormen aan. Deze heidense pontifex maximus trachtte door een samensmelting van religies een „fusiereligie” voort te brengen. Het ware christendom laat zich echter met geen van de valse religies van deze wereld samensmelten of fusioneren (2 Korinthiërs 6:14 tot 7:1). Het religieus-politieke hoofd van het Romeinse Rijk dwong de zogenaamde „bisschoppen” die met hem onderhandelden, echter tot een compromis. Op deze wijze werd het vervalste christendom, waarover deze „bisschoppen” het toezicht hielden, met de heidense Romeinse religie samengesmolten, en zo ontstond er een „fusiereligie”, die minder aanstoot wekte en door degenen die innerlijk nog steeds heidens waren en die aan enkele van hun heidense religieuze denkbeelden en gebruiken wilden vasthouden, eerder aangenomen werd. Zoals zij dit in hun vroegere heidense religie gewoon waren, lieten zij toe dat de „bisschoppen” een geestelijke stand vormden, waardoor zij als leken werden beheerst. Deze fusiereligie werd de staatsreligie.

      20, 21. (a) Waartoe heeft de christenheid zich wegens het religieuze „zuurdeeg” dat er in het begin aan werd toegevoegd, ontwikkeld? (b) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat in de christenheid zoveel „werken van het vlees” worden volbracht, hoewel haar religieuze lidmaten denken dat zij bij de dood naar de hemel gaan?

      20 Op deze wijze ontstond de christenheid. In de loop der eeuwen werd ze steeds groter en thans is ze een reusachtige religieuze „massa”. Door het kleine beetje „zuurdeeg” dat er in het begin aan werd toegevoegd, is ze volledig van heidendom, wereldsgezindheid, slechtheid, goddeloosheid, menselijke overleveringen, huichelarij en leringen van demonen doortrokken geworden. De christenheid heeft zich tot een deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, gemaakt, ja, ze is het dominerende deel daarvan geworden (Openbaring 17:3-6). De benaming christenheid zou de gedachte kunnen wekken dat haar religieuze lidmaten ertoe bestemd zijn bij hun dood in het hemelse koninkrijk te komen. Thans worden in de christenheid echter meer dan ooit de „werken van het vlees” volbracht. Waaruit deze werken zoal bestaan en of iemand op grond van dergelijke werken in het hemelse koninkrijk wordt toegelaten, wordt door de apostel Paulus te kennen gegeven:

      21 „Een weinig zuurdeeg doet de gehele massa gisten. De werken van het vlees nu zijn openbaar, welke zijn hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik u van tevoren, zoals ik u reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven.” — Galáten 5:9, 19-21.

      22. Verheugt de christenheid zich thans in een geestelijk paradijs, en heeft ze ook vooruitzichten om in een ander paradijs van God te komen?

      22 Welke rechtgeaarde persoon zou met het oog op de bekende feiten willen beweren dat de christenheid met haar grote ledental zich thans verheugt in een geestelijk paradijs, zoals dit in de bijbel beschreven wordt? Zijn haar leden ertoe bestemd bij de dood naar de hemel te gaan en te eten van de „boom des levens, die staat in het paradijs van God”? (Openbaring 2:7) Of zal de christenheid wegens haar religieuze naam en datgene wat ze belijdt, door Jehovah God worden gespaard? Zal ze de huidige wereldbenauwdheid overleven en het letterlijke, aardse paradijs binnengaan, dat tijdens de naderbij komende duizendjarige regering van de Zoon van God, Jezus Christus, zal ontstaan? (Lukas 23:43) Volgens de Schrift kunnen deze vragen niet bevestigend beantwoord worden. Integendeel, de christenheid wacht datgene wat werd afgeschaduwd door het lot dat het land Edom als een vervulling van het 34ste hoofdstuk van de profetie van Jesaja trof.

      DE HEDENDAAGSE TEGENHANGER VAN EDOM

      23. Wie zien in deze tijd, zoals door Jesaja werd voorzegd, naar Jehovah als hun Rechter, Wetgever en Koning op, en voor welke ziekten worden zij derhalve behoed?

      23 In de drie verzen die aan het begin van dit 34ste hoofdstuk van Jesaja voorafgaan, wordt een religieus standpunt uiteengezet dat noch door de christenheid noch door het judaïsme ingenomen is. De verzen luiden: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden. Uw touwen [die van de zeilschepen van de aanvallende vijand] moeten slap hangen; hun mast zullen zij niet stevig rechtop houden; zij hebben geen zeil uitgespannen. In die tijd zal er zelfs buit in overvloed verdeeld moeten worden; zelfs de lammen [van Jehovah’s bevrijde volk] zullen werkelijk een grote roof vergaren. En niemand die daar woont, zal zeggen: ’Ik ben [geestelijk] ziek.’ Het volk dat in het land woont, zal vergiffenis van zijn dwaling hebben ontvangen” (Jesaja 33:22-24). In scherpe tegenstelling tot de christenheid en het judaïsme hebben Jehovah’s christelijke getuigen, die in het geestelijke paradijs wonen, waar zij Gods gunst en bescherming genieten, Jehovah tot hun Koning, hun Wetgever, hun Rechter en Redder gekozen. Zij worden derhalve behoed voor de geestelijke ziekten en kwalen en plagen die de christenheid en het judaïsme teisteren. — Psalm 91:1-10.

      24, 25. (a) Waarin zijn de natiën volgens de woorden van Jehovah in Jesaja hoofdstuk 34 gewikkeld? (b) Wat wordt hun verteld over de afloop van dit rechtsgeding?

      24 Onmiddellijk na deze profetie wordt in het 34ste hoofdstuk van Jesaja’s profetie een schrikwekkend beeld geschilderd van wat de wereldse natiën te wachten staat. Tegen dit beeld tekent zich het heerlijke geestelijke paradijs, dat in het volgende hoofdstuk (35) beschreven wordt, scherp af. Daar deze verschrikkelijke rampspoed die de natiën en nationale groepen te wachten staat, van Jehovah uitgaat, waarschuwt hij ze ervoor. De natiën mogen thans dan wel denken dat God niets met dat alles te maken heeft en dat zij niets met God te maken hebben, ja, dat zij als materialistische mensen hun eigen zaken wel zullen besturen, zonder aan een Opperwezen, een Schepper, verantwoordelijk te zijn. Bij monde van de profeet Jesaja schudt Jehovah God de natiën echter wakker en herinnert hij ze eraan dat ze in een rechtsgeding gewikkeld zijn dat voor het hoogste Gerecht van het Universum aanhangig is en dat ze derhalve de oordeelsvoltrekking niet zullen ontgaan.

      25 Gods woordvoerder zegt derhalve volgens de eerste verzen van het 34ste hoofdstuk: „Treedt nader, gij natiën, om te horen; en gij nationale groepen, schenkt aandacht. De aarde en dat wat haar vult, luistere, het produktieve land en heel zijn opbrengst. Want Jehovah koestert verontwaardiging tegen alle natiën en woede tegen heel hun heerleger. Hij moet hen aan de vernietiging prijsgeven [hij heeft hen aan de vernietiging gewijd]; hij moet hen ter slachting overgeven. En hun verslagenen zullen weggeworpen worden; en wat hun lijken betreft, de stank ervan zal opstijgen; en de bergen moeten smelten van hun bloed. En heel het heerleger van de hemel moet wegrotten. En de hemel moet worden opgerold, net als een boekrol; en heel zijn heerleger zal verschrompelen en teniet gaan, net als het loof verschrompelt en afvalt van de wijnstok en zoals een verschrompelde vijg van de vijgeboom afvalt.” — Jesaja 34:1-4, NW; Je.

      26. Waarvoor worden de natiën door deze woorden van God ter verantwoording geroepen, en welke natiën in het bijzonder?

      26 Wat hier onder onze aandacht wordt gebracht, is de bloedschuld van de natiën. De natiën van de christenheid hebben zich in dit opzicht het meest schuldig gemaakt. Ze hebben de aarde niet alleen met het bloed van moedwillig gedode wilde dieren doordrenkt, maar vooral ook met mensenbloed. Wie is logischerwijze degene die het recht heeft om al dit bloed dat de natiën vergoten hebben, op te eisen, ja, het van de natiën terug te eisen omdat dit bloed het door God geschonken leven vertegenwoordigt? Niemand anders dan de Schepper zelf, de Levengever, die de mens met de levenonderhoudende bloedstroom heeft toegerust. Thans hebben de natiën grotere en beter toegeruste legers dan ooit, ja, legers die erop voorbereid en erin geoefend zijn in internationale conflicten nog meer mensenbloed te vergieten.

      27. (a) Van welke betekenis is Gods wet dat ziel voor ziel gegeven moest worden? (b) Wat wordt te kennen gegeven door de woorden: „De bergen moeten smelten van hun bloed”?

      27 Jehovah’s rechtvaardige wet dat leven voor leven en ziel voor ziel gegeven moest worden, was niet zonder betekenis (Genesis 9:4-6; Exodus 21:23-25). In overeenstemming met deze onherroepelijke wet zal Hij ervoor zorgen dat het bloed van de natiën vergoten wordt. Hun bloedschuld is zo groot geworden dat de hoeveelheid bloed die door de Levengever als vergelding wordt teruggeëist, voldoende zou zijn om te bewerken dat de bergen als het ware smelten of oplossen. Natuurlijk zou de volledige vernietiging van de strijdkrachten der wereldse natiën gepaard gaan met de val van hun regeringen, die in de bijbelse profetieën soms als „bergen” worden afgebeeld.

      28. Waarop heeft in deze profetie de uitdrukking „heel het heerleger van de hemel” betrekking, en wat gebeurt ermee?

      28 Met de woorden „heel het heerleger van de hemel” bedoelt de profeet niet de sterren en de planeten van de hemel — zoals de zon, de maan, de melkweg en de ver verwijderde sterrenstelsels. Het is veeleer zo dat de regeringen over de mensheid wegens de verheven positie die ze als superieure autoriteiten innemen, met een hemel over de aardse mensenmaatschappij vergeleken worden (Romeinen 13:1-4). Het „heerleger van de hemel” zouden dus de gecombineerde legers van deze met een hemel te vergelijken regeringen der mensheid zijn. Dit „heerleger”, schijnbaar het sterkste deel van de hemelhoge regeringen, zal „wegrotten”, vergaan, als iets vergankelijks. De letterlijke hemel boven ons schijnt boogvormig of gewelfd te zijn zoals een oude boekrol, die gewoonlijk op de holle zijde, de binnenzijde, beschreven was. De zon, de maan en de sterren verschijnen aan de gewelfde hemelboog boven ons zoals het schrift op de binnenzijde van een boekrol.

      29. Hoe blijkt de symbolische hemel „net als een boekrol” en als een „verschrompelde vijg” te zijn?

      29 Wanneer de lezer datgene wat op de binnenzijde van de boekrol stond, had gelezen, rolde hij de boekrol op en legde hij ze weg. Insgelijks ’moet de hemel als een boekrol opgerold worden’ doordat de met een hemel te vergelijken regeringen — wier „heerleger” op de bladzijden der menselijke geschiedenis een duidelijk zichtbare rol heeft gespeeld — aan hun einde, bij de laatste bladzijde van hun geschiedenis, komen, dat wil zeggen, er moet een eind aan gemaakt worden, ze moeten verwijderd worden, ja, God laat ze niet verder bestaan. Degenen die deel uitmaken van hun indrukwekkende „heerleger” verliezen hun levensfrisheid en vallen. Ze verdwijnen uit het gezichtsveld van degenen die hun geschiedenis gelezen hebben, zoals verschrompelde bladeren die van de wijnstok afvallen en zoals verschrompelde vijgen die van de vijgeboom afvallen. Hun tijd is voorbij. — Vergelijk de taal die in Openbaring 6:12-14 wordt gebruikt.

      DE CHRISTENHEID — EDOMS HEDENDAAGSE TEGENHANGER

      30, 31. Hoe blijkt uit de verdere verzen van Jesaja’s profetie dat de hier genoemde „hemel” niet de onzichtbare geestenhemel, de woonplaats van God, is?

      30 Dat met de „hemel”, waarvan het „heerleger” wegrot of verschrompelt, niet de onzichtbare geestenhemel, de woonplaats van God, bedoeld wordt, blijkt uit de verdere verzen van Jesaja’s profetie. Ze bevatten de woorden van Jehovah en luiden:

      31 „’Want in de hemel zal mijn zwaard stellig worden gedrenkt. Zie! Op Edom [Idumea, LXX] zal het neerdalen en op het volk dat door mij in gerechtigheid aan de vernietiging is prijsgegeven. Jehovah heeft een zwaard; het moet vol bloed worden; het moet worden besmeerd met het vet, met het bloed van jonge rammen en bokken, met het vet van de nieren van rammen. Want Jehovah heeft een slachtoffer in Bozra [de hoofdstad van Edom of Idumea] en een grote slachting in het land Edom. En de wilde stieren moeten met hen neerstorten, en jonge stieren met de sterken, en hun land moet worden gedrenkt met bloed en zelfs hun stof zal worden besmeerd met het vet.’ Want Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion.” — Jesaja 34:5-8.

      32. Wie waren de Edomieten, en in wat voor een gebied woonden zij?

      32 Het gebied van de Edomieten, dat tussen de Dode Zee en de Golf van Akaba, aan beide zijden van de Arába, lag, werd „het bergland van Esau” genoemd (Obadja 8, 9, 19, 21). De oorspronkelijke naam van de man die Edom werd genoemd, was Esau. De bijnaam Edom (wat „rood” betekent) kreeg Esau omdat hij voor een roodachtig gerecht zijn Abrahamitische eerstgeboorterecht aan zijn jongere tweelingbroer Jakob (Israël) verkocht (Genesis 25:29-34; Hebreeën 12:16, 17). Omdat Esau (of Edom) door Jakob van het kostbare eerstgeboorterecht was beroofd, werd hij met een dodelijke haat jegens zijn geestelijk gezinde tweelingbroer vervuld (Genesis 27:30-45). Daar Esau zich in het bergland vestigde, woonde hij in de hoogte, als het ware in de hemel. Van dit standpunt ging Jehovah uit toen hij bij monde van zijn profeet Obadja tot de nakomelingen van Esau (de Edomieten) zei:

      „’De overmoed van uw hart heeft u bedrogen, gij die verblijf houdt in de schuilhoeken van de steile rots, de hoogte waar hij woont, zeggend in zijn hart: „Wie zal mij naar beneden halen, naar de aarde?” Indien gij uw plaats hoog zoudt maken als de arend, of indien tussen de sterren uw nest geplaatst werd, vandaar zou ik u naar beneden halen’, is de uitspraak van Jehovah.” — Obadja 3, 4.

      33. (a) Wat wordt bedoeld met de woorden in Jesaja 34:5 dat Gods zwaard „in de hemel” gedrenkt zou worden? (b) Met welke uitdrukkingen wordt naar de groten en de geringen in Edom verwezen?

      33 Toen Jehovah er derhalve over sprak dat hij de natie Edom door het „zwaard” van de oorlog zou vernietigen, kon hij in figuurlijke zin zeggen dat zijn zwaard „in de hemel” gedrenkt of vol bloed zou worden. Hij had de Edomieten in gerechtigheid aan de vernietiging prijsgegeven of gewijd, en deze vernietiging zou zich zelfs tot de hoogste kringen van de natie Edom — afgebeeld door de hoofdstad Bozra — uitstrekken. Jehovah duidt de slachting van deze vijandelijke natie aan als een slachtoffer, want ze wordt aangericht als een voltrekking van zijn oordeel en ter rechtvaardiging van hem als de Universele Soeverein. Over de groten en de geringen spreekt Jehovah als symbolische „wilde stieren” en „jonge stieren”, en als „jonge rammen” en „bokken”. Het land van deze moordzuchtige, met bloedschuld beladen natie moet door het ter slachting dienende „zwaard” van Jehovah met hun eigen bloed gedrenkt worden.

      34-36. Wat hadden de Edomieten gedaan, waardoor zij deze drastische behandeling van de zijde van God verdienden?

      34 Het land Edom had deze drastische behandeling verdiend, anders was dit geen daad van goddelijke gerechtigheid geweest. „Want Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion” (Jesaja 34:8). Het betrof niet het zogenaamde „Zionisme”, maar veeleer het oude Sion, waar eertijds de gezalfde koningen van Jehovah’s uitverkoren volk op „Jehovah’s troon” zaten. In het jaar 607 v.G.T. hadden de legers van Babylon de heilige stad Jeruzalem vernietigd, het koninkrijk Juda omvergeworpen en de overlevende joden naar het heidense land Babylon weggevoerd. Bij deze gelegenheid openbaarde de natie Edom onmiskenbaar hoe ze tegenover het getuchtigde volk van Jehovah stond. Op welke wijze?

      35 Jehovah brengt het bij monde van zijn profeet Obadja onder hun aandacht met de woorden:

      „Op de dag dat gij afzijdig stondt, op de dag dat vreemden [Babyloniërs] zijn [Israëls] krijgsmacht in gevangenschap voerden en dat volslagen buitenlanders zijn poort binnenkwamen en zij over Jeruzalem het lot wierpen, waart ook gij als een van hen.

      En gij hadt niet mogen kijken naar wat er te zien was op de dag van uw broeder, op de dag van zijn tegenspoed; en gij hadt u niet mogen verheugen over de zonen van Juda op de dag dat zij vergingen; en gij hadt geen grote mond mogen opzetten op de dag van hun benauwdheid. Gij hadt niet in de poort van mijn volk mogen komen op de dag van hun ongeluk. Gij, ja gij, hadt niet naar zijn rampspoed mogen turen op de dag van zijn ongeluk; en gij hadt geen hand mogen uitsteken naar zijn vermogen op de dag van zijn ongeluk. En gij hadt niet aan de splitsing van de wegen mogen staan, ten einde zijn ontkomenen af te snijden; en gij hadt zijn overlevenden niet mogen overleveren op de dag van benauwdheid. Want de dag van Jehovah tegen alle natiën is nabij. Zoals gij gedaan hebt, zal u gedaan worden. Uw soort van behandeling zal op uw eigen hoofd terugkomen. Want op de wijze waarop gijlieden hebt gedronken op mijn heilige berg, zullen alle natiën voortdurend blijven drinken. En zij zullen stellig drinken en inzwelgen en worden als waren zij nooit geweest.” — Obadja 11-16.

      36 De geïnspireerde psalmist herinnerde zich hetzelfde boosaardige gedrag van de zijde van een broedernatie toen hij in gebed tot Jehovah zei: „Gedenk, o Jehovah, met betrekking tot de zonen van Edom de dag van Jeruzalem, die zeiden: ’Legt het bloot! Legt het bloot tot op het fundament daarin!’ O dochter van Babylon, die gewelddadig geplunderd zult worden, gelukkig zal hij zijn die u vergeldt naar uw eigen behandeling waarmee gij ons hebt behandeld.” — Psalm 137:7, 8.

      37. (a) Waarom beschouwde Jehovah het „rechtsgeding over Sion” in verband met Edom als zijn rechtsgeding? (b) Wanneer begon Jehovah zijn wraak ten aanzien van de Edomieten tot uitdrukking te brengen?

      37 Jehovah beschouwde datgene wat de Edomieten zijn uitverkoren volk in 607 v.G.T., op de dag van hun ongeluk, hadden aangedaan, als hadden zij het hem aangedaan. Daarom had hij een „rechtsgeding over Sion”. Daarom moest het jaar komen waarin hij „vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion” zou oefenen en ten aanzien van de schuldige Edomieten wraak zou nemen (Jesaja 34:8). Jehovah begon deze rechtvaardige wraak ten aanzien van de Edomieten tot uitdrukking te brengen kort na de verwoesting van Jeruzalem, en wel door bemiddeling van de koning van Babylon, Nebukadnezar. — Jeremia 25:17-21.

      DE DADEN VAN DE EDOMITISCHE HERODESSEN

      38. Wat ondernamen Edomitische regeerders zoals koning Herodes de Grote, Herodes Antipas en koning Herodes Agrippa I tegen Jehovah’s volk, waardoor zij zich schuldig maakten?

      38 De nakomelingen van Edom (Esau) — de Idumeeërs, zoals de Grieken hen noemden — bleven zich schuldig maken aan misdrijven jegens Jehovah’s uitverkoren volk. De familie van koning Herodes de Grote was van Idumese of Edomitische afkomst. Tot zijn schande onthult het bijbelse verslag dat deze koning, die de schitterende tempel in Jeruzalem bouwde, bevreesd was voor zijn troon en derhalve het jonge kind Jezus in Bethlehem-Juda trachtte te vermoorden (Matthéüs 2:1-22). Ongeveer dertig jaar later liet de als vos aangeduide districtsregeerder Herodes Antipas tijdens de viering van zijn verjaardag Jezus’ voorloper, Johannes de Doper, onthoofden (Matthéüs 14:1-11; Lukas 13:31, 32). Toen Jezus in 33 G.T. voor zijn leven terechtstond en door stadhouder Pilatus naar de toenmalige koning van Galiléa, Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote, werd gezonden, was deze regeerder teleurgesteld in Jezus. Herodes wilde niet geloven dat Jezus de Messías was en zond hem naar Pilatus terug, die hem vervolgens ter dood veroordeelde (Lukas 23:6-12). Enkele jaren later trachtte koning Herodes Agrippa I zich bij de joden geliefd te maken doordat hij Jakobus, de broer van Johannes, een van de twaalf apostelen van Jezus Christus, door het zwaard ter dood bracht en vervolgens de apostel Petrus gevangen zette met de bedoeling hem na het joodse Pascha ter dood te brengen (Handelingen 12:1-6). En wat is er ten slotte over koning Herodes Agrippa II te zeggen?

      39. In wiens dienst bleef koning Herodes Agrippa II, hoewel hij de gelegenheid kreeg een christen te worden?

      39 Op een door stadhouder Festus bijeengeroepen speciale zitting in Cesaréa werd de apostel Paulus voor hem gebracht. Toen Paulus tot het hoogtepunt van zijn wettelijke verdediging kwam, zei hij tot de koning: „Gelooft gij, koning Agrippa, de Profeten? Ik weet dat gij gelooft.” Wat zei daarop deze Idumeeër tot Paulus? „Gij zoudt mij in korte tijd overreden een christen te worden” (Handelingen 26:27, 28). Hoewel koning Agrippa toen een besneden joodse proseliet was, werd hij nooit een geestelijke Israëliet, een christen. Hij bleef een politicus in dienst van het heidense Romeinse Rijk.

      40. (a) Aan welke samenzwering tegen Jezus namen de partijgangers van Herodes deel? (b) Na welke gebeurtenis verdwijnen de Edomieten, als een vervulling van bijbelse profetieën, van het toneel der geschiedenis?

      40 Tijdens het leven van Jezus werkten de partijgangers van Herodes met de Farizeeën samen in een poging Jezus door zijn antwoord op de vraag of het de joden volgens de Schrift geoorloofd was caesar belasting te betalen, in een val te lokken. Zij trachtten hem voor een dilemma te stellen en hem aldus hetzij met de Romeinen of met de nationalistische partij van de joden in moeilijkheden te brengen (Matthéüs 22:15-22). De Herodianen waren het jonge christendom dan ook niet gunstig gezind. Hetzelfde gold, volgens het bijbelse verslag, met betrekking tot de Edomieten of Idumeeërs, onder leiding van het koninklijke geslacht der Herodessen. Zij hingen het judaïsme aan. Tijdens de belegering van Jeruzalem door de Romeinen in 70 G.T. gaven de Idumeeërs gehoor aan een oproep van de joodse partij die het tempelgebied bezet hield en het tegen de joodse tegenpartij verdedigde. De Idumese (Edomitische) hulp bleek echter tevergeefs te zijn en Jeruzalem viel in handen van de Romeinen en werd te zamen met de tempel van Herodes verwoest. Na deze catastrofe verdwenen de Idumeeërs of Edomieten van het toneel der geschiedenis van het Midden-Oosten. De vervulling van de bijbelse profetieën ten aanzien van hen bleef niet uit.

      HET OUDE EDOM EN ZIJN HEDENDAAGSE TEGENBEELD

      41. Wat is de hedendaagse tegenhanger van het „land Edom”?

      41 Ook de vervulling van Jehovah’s profetieën ten aanzien van de hedendaagse tegenhanger, het tegenbeeldige „land Edom”, zal niet uitblijven. Wat is dat tegenbeeld? De christenheid. Evenals Jehovah God de toenmalige joodse natie en Jeruzalem als een voorafbeelding gebruikte, om bepaalde dingen met betrekking tot de christenheid af te schaduwen, gebruikte Hij ook de broedernatie Edom als voorafbeelding (1 Korinthiërs 10:6, 11; Kolossenzen 2:16, 17). De bewoners van Edom waren vleselijke nakomelingen van Esau, die de bijnaam Edom („rood”) had gekregen. De voorvader van hun natie was de oudere tweelingbroer van Jakob, die ook Israël werd genoemd. Als eerstgeborene van Isaäk en Rebekka meende Esau het aangeboren recht op het van zijn grootvader Abraham afstammende eerstgeboorterecht te hebben.

      42. Welke ontwikkelingen in verband met het eerstgeboorterecht leidden ertoe dat Esau haat jegens Jakob koesterde?

      42 Jehovah God liet dit recht van een eerstgeborene echter buiten beschouwing en sprak zich reeds vóór de geboorte van de tweeling ten gunste van de als tweede geborene van de tweeling, ten gunste van Jakob („Verdringer”), uit. Hoewel dit zo was, behandelde Esau het eerstgeboorterecht verachtelijk of op een wijze waaruit bleek dat hij geen waardering voor geestelijke dingen had. Toen hij op een keer moe was en honger had, was hij bereid dit eerstgeboorterecht voor slechts één maaltijd aan zijn broer Jakob te verkopen, die wel waardering toonde. Toen later de tijd kwam dat zijn vader Isaäk de Abrahamitische zegen zou schenken, negeerde Esau de eed die hij ter bekrachtiging van de verkoop van zijn eerstgeboorterecht gezworen had en bereidde hij zich erop voor de eerstgeboortezegen te ontvangen, waarop hij geen recht meer had. Het was alleen maar juist dat hij in deze zaak om de tuin werd geleid en dat degene de zegen ontving aan wie deze volgens Gods wil rechtens toekwam: Jakob. Esau meende echter dat hij ten onrechte verdrongen en bedrogen was. Daarom nam hij zich uit haat voor, Jakob bij de eerste de beste gelegenheid te doden. — Genesis 25:29 tot 27:45; Hebreeën 12:16, 17.

      43. (a) Van wie werd Jakob in dit opzicht een beeld? (b) Van wie werd Esau een afbeelding?

      43 In deze opzichten werd Jakob een beeld van de erfgenamen van de Abrahamitische belofte, degenen die het geestelijke „zaad” van Abraham worden, namelijk de gezalfde discipelen van Jezus Christus, die de voornaamste van het „zaad” van Abraham is (Galáten 3:16-29). De materialistische Esau daarentegen werd een afbeelding van de natie van het natuurlijke Israël, de vleselijke nakomelingen van Abraham, die dachten dat zij krachtens geboorte recht op de Abrahamitische zegen hadden.

      44. Hoe bewezen de natuurlijke, besneden Israëlieten als geheel dat zij inderdaad dezelfde houding als Esau aan de dag legden?

      44 Deze natuurlijke, besneden Israëlieten kwamen er echter niet voor in aanmerking het geestelijke zaad van Abraham te worden. Zij verwierpen de voornaamste van Abrahams beloofde „zaad”, namelijk Jezus Christus, en lieten hem doden en daarna vervolgden zij zijn getrouwe volgelingen. Slechts een klein overblijfsel van de natuurlijke joden voldeed aan de vereisten en werd een deel van het geestelijke zaad van Abraham. De nog ontbrekende leden van het geestelijke zaad van Abraham moesten dus genomen worden uit niet-joden die aan de vereisten voldeden (Romeinen 2:28, 29; 11:1-29). De meesten van de joodse natie legden dus dezelfde houding aan de dag als hun verre oom Esau of Edom.

      45. Hoe gaven de nakomelingen van Esau of Edom blijk van een vijandige gezindheid jegens hun broedernatie, de Israëlieten?

      45 Esau was wegens zijn wereldsgezindheid of zijn gebrek aan waardering voor geestelijke dingen niet in staat het Abrahamitische eerstgeboorterecht aan zijn nakomelingen, de natie der Esauïeten of Edomieten, door te geven (Hebreeën 12:15-17). Deze Edomieten waren de nakomelingen van Esau bij heidense, ongelovige vrouwen (Genesis 26:34, 35; 27:46; 28:6-9). Uiteraard zouden zij reden hebben te denken dat zij wegens de handelwijze van hun oom Jakob of Israël beroofd waren van het voorrecht het natuurlijke zaad van Abraham te worden, dat recht had op de beloofde zegen. Het viel hun daarom niet zwaar dezelfde haat te ontwikkelen die hun stamvader Esau jegens Jakob had gekoesterd, en deze haat openbaarde zich in hun vijandige gezindheid jegens hun broedernatie, de Israëlieten. In de loop van de daaropvolgende eeuwen kregen de Edomieten of Idumeeërs het misnoegen van Jehovah God te voelen. — Ezechiël 35:1-9; Maleachi 1:2-4.

      46. Hoe kwam het dat ten tijde van de Makkabeeën de Edomieten met de joodse natie samengesmolten werden?

      46 In de periode dat de Makkabeeën over de in het land Juda teruggekeerde joden regeerden, werden de nog levende Edomieten gedwongen joodse proselieten te worden. Ongeveer in de jaren 130 tot 120 v.G.T. onderwierp Johannes Hyrcanus uit het geslacht der Makkabeeën de Edomieten en dwong hij hen joodse proselieten te worden en zich aan de besnijdenis te onderwerpen. Dit verklaart waarom de joden de heerschappij van de Edomitische (Idumese) koning Herodes de Grote en de leden van zijn koninklijke familie duldden. (Zie Joodsche Oudheden, door Flavius Josephus, Boek 13, hoofdstuk 9, paragraaf 1; Boek 15, hoofdstuk 7, paragraaf 9.) Op deze wijze werden de Edomieten (Idumeeërs) samengesmolten met de joodse natie van de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening, welke joodse natie als een bijbelse voorafbeelding van de christenheid werd gebruikt.

      47. In welke opzichten heeft de christenheid er blijk van gegeven net als Esau of Edom te zijn?

      47 Evenals Esau of Edom maakt ook de christenheid aanspraak op de Abrahamitische belofte. Ze beschouwt zich als het geestelijke zaad van Abraham, als erfgenamen van het hemelse koninkrijk met Jezus Christus. De leden van de christenheid maken zich volgens hun religieuze beweringen als het ware tot tweelingbroeders van degenen die de werkelijke christelijke erfgenamen van Gods Messiaanse koninkrijk, de ware discipelen van Jezus, de Messías, zijn. Nochtans heeft de christenheid deze getrouwe, met de geest gezalfde discipelen van Christus niet lief. Ze haat hen met een dodelijke haat (1 Johannes 3:12-15). De christenheid heeft sinds haar ontstaan in de vierde eeuw G.T. degenen vervolgd die geen imitatie-christenen waren. Deze ware christenen volgen Jezus’ woorden en voorbeeld doordat zij geen deel van deze wereld zijn. De christenheid daarentegen heeft zich tot een vriend van deze wereld gemaakt doordat ze een deel ervan geworden is. Daarom haat ze datgene wat de wereld haat, eveneens (1 Johannes 2:15-17; Johannes 15:19; 17:14, 16; Jakobus 4:4). Door de ware christenen te vervolgen, beeldt ze zich in God een heilige dienst te bewijzen. — Johannes 16:2.

      48. Hoe handelde de christenheid tijdens de Eerste Wereldoorlog ten aanzien van het geestelijke Israël op een soortgelijke wijze als de Edomieten ten tijde van de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T.?

      48 De hedendaagse twintigste-eeuwse geschiedenis bevestigt dit feit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het getrouwe overblijfsel van het geestelijke Israël door alle natiën gehaat, zoals Jezus Christus dit met betrekking tot zijn ware volgelingen had voorzegd (Matthéüs 24:9; 10:7-22). De reden voor deze wereldomvattende haat was het feit dat het gezalfde overblijfsel Gods Messiaanse koninkrijk als de rechtmatige regering voor de gehele aarde en als de enige hoop voor de gehele mensheid verkondigde (Markus 13:10-13). Tijdens heel de vervolging en al het lijden die over het getrouwe overblijfsel kwamen, betoonde de christenheid niet het geringste medelijden met hen. Integendeel, de gedocumenteerde bewijzen tonen dat de religieuze geestelijken van de christenheid zelfs tot deze vervolging van deze verkondigers van het „goede nieuws” van Gods Messiaanse koninkrijk hebben aangezet. Zij verheugden zich met de oorlogvoerende natiën der christenheid over de onderdrukking van deze Koninkrijksverkondigers en over het feit dat hun openbare getuigeniswerk werd „gedood”, precies zoals de Edomieten zich in 607 v.G.T. met de Babyloniërs over de verwoesting van Jeruzalem verheugden. — Openbaring 11:7-10.

      49, 50. (a) Hoe bewees de christenheid ook tijdens de Tweede Wereldoorlog dat ze de geest van het oude Edom had? (b) Wat staat thans, als een vervulling van wat God bij monde van Jesaja heeft voorzegd, zowel de christenheid — de hedendaagse Edomieten — als het judaïsme te wachten?

      49 Doordat de christenheid zo’n haat koesterde jegens het overblijfsel van geestelijke Israëlieten, die als ware christenen een tegenstelling vormden met de leden van de kerken der christenheid, die tijdens de gewelddadige oorlog aan bloedvergieten deelnamen, verheugde ze zich niet toen Gods geest de onderdrukte Koninkrijksgetuigen in 1919 G.T. weer tot leven bracht. Ze verheugde zich niet over het geestelijke paradijs waarin deze herstelde geestelijke Israëlieten werden gebracht (Jesaja 35:10). Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945 G.T.), die binnen de grenzen van de christenheid uitbrak, wakkerde ze opnieuw een religieuze vervolging aan en stelde alles in het werk om het geestelijke paradijs van het overblijfsel van het geestelijke Israël en hun metgezellen, die met hen Jehovah God aanbidden, te vernietigen. Maar alles tevergeefs! Jehovah’s christelijke getuigen overleefden de Tweede Wereldoorlog en kwamen er numeriek sterker dan ooit uit te voorschijn. Heeft Jehovah God met het oog op deze bittere haat die de christenheid jegens Zijn christelijke getuigen koestert, een „rechtsgeding over Sion”? Is Zijn „jaar van vergeldingen”, Jehovah’s „dag van wraak”, voor de hedendaagse Edomieten aangebroken? — Jesaja 34:8.

      50 Het antwoord luidt: „Ja!” En daarom staat de christenheid thans voor de vernietiging. Het judaïsme wacht hetzelfde lot!

  • Wanneer de christenheid en het judaïsme er niet meer zijn!
    ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!
    • Hoofdstuk 13

      Wanneer de christenheid en het judaïsme er niet meer zijn!

      1. (a) Waren in de eerste eeuw G.T. de aanhangers van het judaïsme en de Edomieten eensgezind in hun houding ten aanzien van het christendom? (b) Waarom zijn de bijbelse profetieën over Edom voor ons in deze tijd van belang?

      DE NATIE Edom (Idumea) uit de oudheid was tegen de getrouwe aanbidders van Jehovah God gekant. Zelfs in de dagen van de apostelen van Jezus Christus, in de eerste eeuw G.T., streden de Edomieten (Idumeeërs) te zamen met de verwoede aanhangers van het judaïsme tegen het jonge christendom (Handelingen 4:25-28; 12:1-6). Mettertijd verdween de natie Edom uit de geschiedenis, maar deze beruchte natie heeft haar hedendaagse tegenhanger, ten aanzien waarvan de bijbelse profetieën in het groot en volledig vervuld worden, namelijk de christenheid. De bijbelse profetieën over Edom moeten daarom thans beschouwd worden vanuit het oogpunt van datgene wat deze hedendaagse tegenhanger overkomt.

      2, 3. (a) Voor wie is Jehovah’s „dag van wraak”, die in Jesaja 34:8 werd voorzegd, thans nabij? (b) Welke „vergeldingen” worden in de volgende verzen van het 34ste hoofdstuk van Jesaja voorzegd?

      2 In de treffende profetie tegen Edom, die in het 34ste hoofdstuk van Jesaja vervat is, lezen wij de volgende onheilspellende woorden: „Want Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion” (Jesaja 34:8). Jehovah’s „dag van wraak”, zijn „jaar van vergeldingen”, is met betrekking tot de hedendaagse tegenhanger van het oude Edom nabij. Wanneer wij derhalve het verdere gedeelte van deze profetie van Jesaja beschouwen, kunnen wij daarbij de hedendaagse christenheid in gedachten houden. Wegens het haatdragende wangedrag van Edom tegen het oude Sion of Jeruzalem, voorzei de profeet Jesaja de volgende „vergeldingen”:

      3 „En haar stromen moeten veranderd worden in pek, en haar stof in zwavel, en haar land moet worden als brandend pek. Bij nacht noch bij dag zal het worden geblust; tot onbepaalde tijd zal zijn rook blijven opstijgen. Van geslacht tot geslacht zal ze verschroeid zijn, voor altijd en eeuwig zal niemand er doortrekken. En de pelikaan en het stekelvarken moeten haar in bezit nemen, en zelfs langorige uilen en raven zullen erin verblijven; en hij moet over haar het meetsnoer der ledigheid spannen en de stenen [het paslood, NBG] der woestheid. Haar edelen — er zijn er daar geen die men ook maar tot het koningschap zal roepen, en zelfs haar vorsten zullen allen tot niets worden. Op haar woontorens moeten doornen opschieten, netels en doornachtig onkruid in haar versterkte plaatsen; en ze moet een verblijfplaats van jakhalzen worden, de hof voor de struisvogels. En vaste bezoekers van waterloze streken moeten er jankende dieren ontmoeten, en zelfs de demon in bokkegedaante zal er zijn metgezel toeroepen. Ja, daar zal de nachtzwaluw stellig haar gemak nemen en zich een rustplaats vinden. Daar heeft de pijlslang haar nest gemaakt en legt er eieren, en ze moet ze uitbroeden en ze onder haar schaduw vergaderen. Ja, daar moeten de wouwen bijeenkomen, elk met haar partner.” — Jesaja 34:9-15.

      4. (a) Wat voor een toestand wordt daar, kort gezegd, beschreven? (b) Hoe lang zou deze toestand duren?

      4 Dat is nu niet bepaald een beschrijving van een „tuin van Eden” of „paradijs van geneugte”. Het is veeleer een beeld van volkomen verwoesting en ondergang, de beschrijving van een voor mensen onbewoonbare streek, die echter een geschikte verblijfplaats voor wilde dieren en vogels geworden is. Het land Edom zou zo verschroeid worden dat het eruit zou zien alsof zijn stroomdalen in pek en zijn stof in zwavel veranderd waren en deze brandbare stoffen vervolgens aangestoken waren. Deze verschroeide toestand van het land Edom zou „voor altijd en eeuwig” duren, en zijn vroegere bewoners of hun nakomelingen zouden niet meer daarheen terugkeren. De „rook” die van het symbolisch brandende land Edom zou opstijgen, is te vergelijken met de „rook” die bij de vurige vernietiging van Babylon de Grote ontstaat en waarover wij lezen: „De rook die van haar afkomt, blijft tot in alle eeuwigheid opstijgen.” — Openbaring 19:3; 18:18.

      5. Hoe blijkt uit Obadja 18 wat het overblijfsel van geestelijke Israëlieten met deze tegen het hedendaagse Edom gerichte vurige boodschap moet doen?

      5 In verband met deze profetie, die in vervulling zal gaan wanneer de christenheid binnenkort vernietigd wordt, heeft het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten van God de opdracht ontvangen de „wraak” die hij aan de christenheid zal oefenen, aan te kondigen. Dit blijkt uit de overeenkomstige profetie van Obadja, die luidt: „En het huis van Jakob [Israël] moet een vuur worden, en het huis van Jozef een vlam, en het huis van Esau als stoppels; en zij moeten hen in brand steken en hen verslinden. En er zal geen overlevende van het huis van Esau blijken te zijn; want Jehovah zelf heeft het gesproken” (Obadja 18). Daar het overblijfsel van geestelijke Israëlieten deze tegen het hedendaagse Edom, de christenheid, gerichte vurige boodschap verkondigt, haalt het zich des te meer haar haat op de hals.

      6. Welke verzekering wordt ons door de woorden uit Jesaja 34:16, 17 gegeven?

      6 Na profetisch geschilderd te hebben hoe het „land Edom” een verlaten woestenij zou worden, een verblijfplaats van wilde dieren en vogels en slangen, geeft de profeet Jesaja ons de verzekering dat Jehovah niet in gebreke zal blijven deze profetie te vervullen. Hij zegt tot degenen die de bijbelse profetieën onderzoeken: „Onderzoekt zelf in het boek van Jehovah en leest hardop: niet één ervan heeft ontbroken; ze blijven in feite niet in gebreke elkeen haar partner te hebben, want het is de mond van Jehovah die het bevel heeft gegeven en het is zijn geest die ze heeft samengebracht. En Hij is het die voor hen het lot heeft geworpen en zijn eigen hand heeft hun de plaats toebedeeld met het meetsnoer. Tot onbepaalde tijd zullen ze het in bezit nemen, van geslacht tot geslacht zullen ze erin verblijven.” — Jesaja 34:16, 17.

      7. Wat betekenen de woorden uit Jesaja 34:16, 17 in bijzonderheden?

      7 In plaats dat dus mannelijke en vrouwelijke Edomieten in hun vroegere land weer trouwen en het ene geslacht van Edomieten na het andere voortbrengen, zullen de wilde dieren en vogels daar paren. De wijfjes zullen elkeen haar partner hebben. Jehovah God zal dit eens volkrijke land Edom tot een ideale verblijfplaats van zulke woestijndieren maken. Hij heeft ze door zijn hand — zijn werkzame kracht — deze plaats toebedeeld en ze daar samengebracht. Het is als was hij een architect, als had hij het meetsnoer gespannen en het paslood neergelaten om de situatie in het „land Edom” zuiver af te meten en te bepalen. Volgens zijn zuivere afmeting en bepaling zou dit land wat mensen betreft een „ledigheid” zijn en wat nieuwe, hoge menselijke bouwwerken betreft een ’woeste’ streek worden. Het zou geen wedergeboorte beleven, om weer het geboorteland van de Edomieten, „het volk dat door mij in gerechtigheid aan de vernietiging is prijsgegeven”, te worden. — Jesaja 34:5, 11.

      8. (a) Wat beduidt dat voor de christenheid? (b) Hoe zeker is het dat het de christenheid zo zal vergaan?

      8 Wat een schrikwekkend einde beduidt die profetie voor het hedendaagse „land Edom”, namelijk de christenheid! Religieaanhangers huiveren misschien bij de gedachte dat de christenheid met haar enorme aantal kerklidmaten, haar rijkdom en haar religieuze gebouwen en instellingen zo aan haar eind moet komen en er voor haar geen hoop op een wederherstelling is. Maar net zo zeker als de profetie in het klein ten aanzien van het nu uitgestorven volk Edom in vervulling is gegaan, zal ze ook in het groot en volledig ten aanzien van de Edomitische christenheid in vervulling gaan. Want over Jehovah God wordt in verband met de vernietiging van Babylon de Grote gezegd: „Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.” — Openbaring 18:8.

      9, 10. Hoe ziet de situatie er volgens de laatste woorden van de profetie van Obadja voor het herstelde overblijfsel van het geestelijke Israël uit?

      9 Hoe heel anders echter ziet de situatie er voor het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten uit! De profetie van Obadja over het „bergland van Esau” volgt het patroon van de profetie van Jesaja door het lot van de Edomieten tegenover het lot van de Israëlieten te stellen, over wier wegvoering naar Babylon de Edomieten zich hadden verheugd. Na de beschrijving van de goddelijke straf die over de onbroederlijke, boosaardige Edomieten zou komen, besluit de profeet Obadja zijn profetie met de woorden:

      10 „En op de berg Sion zullen de ontkomenen blijken te zijn, en die moet iets heiligs worden; en het huis van Jakob [Israël] moet de dingen in bezit nemen die zij moeten bezitten. . . . En redders zullen stellig de berg Sion bestijgen, ten einde het bergland van Esau te richten; en het koningschap moet van Jehovah worden.” — Obadja 17-21.

      11. (a) Wat is de „berg Sion” waarover wordt gezegd dat ’redders die stellig zullen bestijgen’? (b) Hoe treedt door het contrast in geestelijke toestanden de schoonheid van het geestelijke paradijs sterker op de voorgrond?

      11 Jehovah heeft zijn Messiaanse Koning van het koninklijke huis van David, namelijk Jezus Christus, als een vervulling van Psalm 2:5, 6 op de hemelse berg Sion geïnstalleerd. Op de hemelse berg Sion verzamelt de Redder, het Lam Gods, de 144.000 geestelijke Israëlieten tot zich, die met hem duizend jaar zullen regeren (Openbaring 14:1-3; 7:4-8). Het nog op aarde levende gezalfde overblijfsel van de 144.000 geestelijke Israëlieten verkondigt thans Jehovah’s oordeelsboodschap, die tegen het hedendaagse „bergland van Esau”, het „land Edom”, namelijk de christenheid, gericht is. Terwijl deze verkondigers Jehovah’s oordelen bekendmaken, waardoor de tegenbeeldige Edomieten zijn wraak en zijn vergelding wordt aangekondigd, beseffen zij des te meer de schoonheid van het geestelijke paradijs, waarin Jehovah hen sinds 1919 G.T. heeft gebracht. — Jesaja 35:1-10.

      HET EINDE VAN DE CHRISTENHEID EN HET JUDAÏSME

      12. Waar in de bijbel wordt beschreven hoe het einde over de christenheid en het judaïsme zal komen?

      12 Wanneer over de christenheid, die zich er thans op beroemt bijna een miljard kerklidmaten te tellen, de eens voor het land Edom voorzegde verwoesting komt, zal dit vanzelfsprekend grote verwondering wekken. Hoe zou zo iets bijna ongelofelijks kunnen geschieden, en dat nog binnen de huidige generatie, die nu reeds meer dan zestig jaar geleden — in 1914 G.T. — het einde van de tijden der heidenen beleefde? En hoe zal het einde over de christenheid en over het judaïsme, dat nauw met de christenheid verbonden is, komen? Jehovah God, die de tegen Edom gerichte profetieën van Jesaja en van Obadja inspireerde, heeft ook de profetie geïnspireerd waarin ons dit wordt verteld. Die profetie is in het laatste boek van de bijbel, in Openbaring, hoofdstuk 17, speciaal voor ons opgetekend.

      13. Waarom wordt de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, niet met name genoemd, maar wat wordt daar op veelbelovende wijze met name genoemd?

      13 Een voorstander van de christenheid zou nu kunnen tegenwerpen dat de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, helemaal niet wordt genoemd. Dat klopt, want toen de apostel Johannes het boek schreef dat de Openbaring wordt genoemd, bestond de christenheid nog niet. In plaats dat het Romeinse Rijk in de dagen van de apostel Johannes door een compromis tussen de heidense Romeinse religie en het christendom een fusiereligie tot stand trachtte te brengen om aldus een geschikte staatsreligie te stichten, trachtte het het christendom door wrede vervolging uit te roeien. Daarom bevond de apostel Johannes zich als balling op het strafeiland Patmos (Openbaring 1:9). De christenheid werd derhalve pas meer dan twee eeuwen later door keizer Constantijn de Grote gesticht. In Openbaring, hoofdstuk 17, speelt echter iets wat destijds reeds bestond de hoofdrol, namelijk Babylon de Grote.

      14. Welke twee symbolische vrouwen worden in het boek Openbaring tegenover elkaar gesteld, en wat beelden zij af?

      14 In het boek Openbaring worden twee symbolische vrouwen tegenover elkaar gesteld: Babylon de Grote en de „vrouw” van het Lam Gods (Openbaring 19:1-8). De ene, Babylon de Grote, wordt gebrandmerkt als een „hoer”. De andere, „de bruid, de vrouw van het Lam”, is een maagd (Openbaring 17:1-5; 21:9). Beiden beelden een religieuze organisatie af, de ene een onreine en de andere een reine. De „bruid, de vrouw van het Lam”, is de gemeente van de 144.000 met een maagd te vergelijken getrouwe volgelingen van het Lam Jezus Christus, die allen geestelijke Israëlieten zijn (Openbaring 7:4-8; 14:1-5). Babylon de Grote bestaat uit de aanhangers van religies die in strijd zijn met het ware christendom, dat door de 144.000 geestelijke Israëlieten wordt beoefend. Daarom zag de apostel Johannes dat „de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openbaring 17:6). De religie van de leden van Babylon de Grote is dus niet christelijk, maar Babylonisch, en derhalve is het valse religie. — Jesaja 47:1, 12-15.

      15. Wie zijn de „koningen der aarde” over wie Babylon de Grote haar koningschap heeft uitgeoefend?

      15 De apostel Johannes werd over Babylon de Grote de volgende verklaring gegeven: „De vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad, die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft” (Openbaring 17:18). Daar Babylon de Grote als „koningin” over de koningen der aarde troont, beeldt ze het wereldrijk van valse religie af (Openbaring 18:7). Ze heeft haar koningschap niet slechts gedurende een bepaalde tijd of in een bepaalde eeuw over de koningen der aarde uitgeoefend, maar ze heeft in de loop der millennia ook over een reeks van wereldmachten (symbolische „koningen”) geheerst. Tot het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. waren er achtereenvolgens zeven van zulke wereldmachten: (1) het oude Egyptische Rijk, (2) het Assyrische Rijk, (3) het neo-Babylonische Rijk, (4) het Medo-Perzische Rijk, (5) het Griekse Rijk, (6) het Romeinse Rijk en (7) de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht. Dit wordt afgebeeld door het feit dat het beest waarop de „hoer” rijdt, zeven „koppen” heeft.

      16. Wat bedoelde de engel toen hij met betrekking tot de koppen van het „scharlakengekleurde wilde beest”, waarop de „hoer” rijdt, zei: „één is er”?

      16 Over de betekenis van de verscheidene delen van dit „scharlakengekleurde wilde beest” zei de engel tot Johannes: „De zeven koppen betekenen zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. En er zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, één is er, de andere is nog niet gekomen, maar als hij gekomen zal zijn, moet hij een korte tijd blijven” (Openbaring 17:9, 10). Met de uitdrukking „één is er” bedoelde de engel de zesde wereldmacht, het Romeinse Rijk, waardoor de christelijke apostel Johannes op het eiland Patmos gevangen gehouden werd.

      17, 18. Hoe is de christenheid vanaf haar begin een deel van Babylon de Grote geweest?

      17 In de vierde eeuw van onze Gewone Tijdrekening bracht deze zesde wereldmacht, door bemiddeling van keizer Constantijn de Grote als haar pontifex maximus, een fusie van de heidense Romeinse religie en de afvallige christelijke religie van enkele honderden „bisschoppen” van religieuze gemeenten tot stand. Door een rijksbesluit maakte Constantijn de fusiereligie tot de staatsreligie. Aldus werd het naam-christendom de gevestigde religie van het Romeinse Rijk. Op deze wijze kwam de christenheid tot bestaan. Doordat de christenheid de overheersende religieuze organisatie van de Romeinse wereldmacht werd, waarover Babylon de Grote haar koningschap uitoefende, werd ze een deel van Babylon de Grote. De christenheid was dus feitelijk een dochterorganisatie van Babylon de Grote, waarover gezegd wordt:

      18 „Op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’” — Openbaring 17:5.

      19. (a) Uit welke bron stammen de voornaamste leerstellingen en praktijken van de christenheid? (b) Hoe heeft de christenheid bewezen dat ze — evenals haar religieuze moeder — een „hoer” is?

      19 Het is dan ook geen wonder dat de voornaamste leerstellingen van de religieuze sekten der christenheid en ook haar gebruiken heidens, Babylonisch, zijn en uit het oude Babylon aan de Eufraat (in Mesopotamië) stammen. Ook is het geen wonder dat de christenheid haar religieuze moeder nabootst, over wie wordt gezegd: „Met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij” (Openbaring 17:1, 2). Geestelijk gesproken is de christenheid een „hoer”, want ze is intiem bevriend met deze goddeloze wereld, over welke onreine vriendschap Jakobus 4:4 zegt: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” De staatskerken der christenheid, haar verbintenissen tussen Kerk en Staat, strekken haar niet tot eer. Ze brandmerken haar als een religieuze hoer, die zich in de wereldpolitiek mengt.

      20. (a) Waarom geldt datgene wat in Openbaring, hoofdstuk 17, staat, dus ook voor de christenheid, hoewel ze niet met name wordt genoemd? (b) Welke toekomst wacht haar?

      20 Kan er nog enige twijfel over bestaan dat de christenheid een deel van Babylon de Grote is, ja, dat ze met haar grote aantal kerklidmaten het dominerende deel van dat wereldrijk van valse religie vormt? Beslist niet! Hoewel de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, dus niet met name wordt genoemd, geldt datgene wat in dit hoofdstuk wordt gezegd, ook voor haar. Dientengevolge moet datgene wat volgens deze beschrijving de „grote hoer”, Babylon de Grote, overkomt, ook de christenheid overkomen. In Openbaring, hoofdstuk 17, wordt dus inderdaad getoond hoe de christenheid vernietigd wordt, en wel omdat geen enkel deel van Babylon de Grote aan de vernietiging zal ontkomen. De religieuze „hoeren” die Babylon de Grote heeft voortgebracht, moeten met haar omkomen. Wanneer wij nu derhalve het goddelijke „oordeel . . . over de grote hoer, die zit op vele wateren”, nader beschouwen, moeten wij in gedachten houden dat de christenheid eveneens door dit oordeel getroffen wordt. — Openbaring 17:1, 5.

      DE ROL VAN DE ACHTSTE WERELDMACHT

      21. Wat zegt Gods engel de apostel Johannes over „een achtste koning”?

      21 Tot de zich verwonderende apostel Johannes zei Gods engel: „Ik zal u het mysterie zeggen van de vrouw en van het wilde beest dat haar draagt en dat de zeven koppen en de tien horens heeft: Het wilde beest dat gij gezien hebt, was, maar is niet, en toch staat het op het punt uit de afgrond op te stijgen, en het zal de vernietiging tegemoet gaan. En wanneer zij die op de aarde wonen, zien hoe het wilde beest was, maar niet is, en toch tegenwoordig zal zijn, zullen zij zich vol bewondering verbazen, maar hun namen zijn niet geschreven op de rol des levens van de grondlegging der wereld af. . . . En het wilde beest dat was maar niet is, is ook zelf een achtste koning, maar spruit voort uit de zeven, en het gaat de vernietiging tegemoet.” — Openbaring 17:7-11.

      22. Wat is die „achtste koning”, en hoe ’sproot hij voort uit de zeven’?

      22 Het symbolische wilde beest met zeven koppen en tien horens beeldt „een achtste koning”, dat wil zeggen een achtste wereldmacht, af. Deze wereldmacht kwam na het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. en na de Eerste Wereldoorlog tot bestaan. De hedendaagse geschiedenis identificeert deze achtste wereldmacht als de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid. Deze organisatie werd in 1919 opgericht en trad begin 1920 in werking. De zevende wereldmacht, de Anglo-Amerikaanse wereldmacht, droeg hoofdzakelijk tot de oprichting van die organisatie voor wereldvrede en veiligheid bij (Openbaring 13:11-15). Deze organisatie werd eerst als de „Volkenbond” aangeduid. Ze sproot in zoverre uit de voorgaande zeven wereldmachten voort dat ze de zevende wereldmacht en alle overblijfselen van de voorgaande zes wereldmachten in zich verenigde.

      23. (a) Wanneer ’steeg dat wilde beest uit de afgrond op’, en onder welke naam? (b) Welke rol spelen de christenheid en het judaïsme in de Verenigde Naties?

      23 Toen in 1939 G.T. de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verdween de Volkenbond in een afgrond van met de dood te vergelijken machteloosheid. In de zomer van 1945, toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was, steeg — grotendeels met de hulp van de zevende wereldmacht, de dualistische wereldmacht Engeland en Amerika — deze achtste wereldmacht, die voor het handhaven van wereldvrede en veiligheid moest zorgen, weer uit de afgrond, waarin ze tijdens de oorlog geweest was, op. Ze nam een nieuwe naam aan: de Verenigde Naties. Oorspronkelijk telde deze organisatie 51 leden, thans zijn het er 144. De christenheid is in de Verenigde Naties sterk vertegenwoordigd doordat veel zogenaamd christelijke natiën bij die wereldorganisatie aangesloten zijn. Het judaïsme, dat in de gehele wereld 14.443.925 orthodoxe en reform joden telt, wordt in de Verenigde Naties sinds het jaar 1949 door de Republiek Israël vertegenwoordigd. Dus ook het judaïsme wordt door Babylon de Grote beheerst.

      24. Hoe klom Babylon de Grote op de rug van het „scharlakengekleurde wilde beest”, en hoe beschouwt zij haar positie daar?

      24 Toen het scharlakengekleurde wilde beest met zeven koppen en tien horens in de vorm van de Verenigde Naties uit de afgrond opsteeg, klom Babylon de Grote onmiddellijk weer als „koningin”, die „een koninkrijk over de koningen der aarde heeft”, op de rug van dit beest. Dit deed zij doordat zij haar vertrouwen in die menselijke organisatie voor wereldvrede en veiligheid stelde in plaats van in het Messiaanse koninkrijk van God, dat door Jehovah’s christelijke getuigen over de gehele wereld werd verkondigd. Zij geloofde dat zij zich met de hulp van deze antichristelijke organisatie voor de vernietiging in de naoorlogse periode kon behoeden. Op dat symbolische wilde beest rijdend, blijft Babylon de Grote vol vertrouwen zeggen: „Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en ik zal nooit rouw zien” (Openbaring 18:7). Ze heeft echter misgerekend!

      25. Hoe zou, zoals Gods engel tot de apostel Johannes zei, het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie aan zijn eind komen?

      25 De „tien horens” van dat symbolische scharlakengekleurde wilde beest zijn ertoe bestemd zich tegen het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie te keren. Gods engel zei tot de apostel Johannes, terwijl deze het profetische visioen gadesloeg: „En de tien horens die gij gezien hebt, betekenen tien koningen, die [in de dagen van Johannes] nog geen koninkrijk hebben ontvangen, maar wel ontvangen zij voor één uur autoriteit als koningen met het wilde beest [door tot de hedendaagse wereldorganisatie voor vrede en veiligheid toe te treden]. Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest [nu de Verenigde Naties]. . . . De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, betekenen volken en scharen en natiën en talen. En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden. . . . En de vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad [Babylon de Grote], die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft.” — Openbaring 17:12-18.

      26, 27. (a) Welke verandering in houding van de zijde der politieke heersers zal kennelijk tot dit gewelddadige optreden leiden? (b) Waarom is het passend dat zij ’haar met vuur verbranden’?

      26 De hartstochtelijke liefde van de symbolische „tien horens” (de lid-staten van de wereldorganisatie voor vrede en veiligheid) voor het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie zal verkoelen en ze zullen haar verscheuren. Ja, het gehele symbolische wilde beest (nu de Verenigde Naties) zal in de zinnelijke verhouding met de „grote hoer”, Babylon de Grote, geen bevrediging meer vinden, en de muilen van de „zeven koppen” van het scharlakengekleurde „wilde beest” zullen „haar vleesdelen opeten”. De gehele organisatie van het „wilde beest” — de „tien horens” en alles wat er verder nog toe behoort — zal Babylon de Grote dan nog slechts als een versleten oude hoer beschouwen, die hun hartstochtelijke, zelfzuchtige wensen niet meer kan bevredigen. Wanneer de politieke heersers van de natiën die lid zijn van de Verenigde Naties, zich onder de druk der wereldcrisis tegenover de verslechterende wereldtoestanden geplaatst zien, zullen zij alleen nog maar realistisch denken en zich niet meer door gevoelens laten leiden. Zij zullen zich gedwongen zien drastische, harteloze maatregelen voor de instandhouding van hun politieke instellingen en hun sociale en economische structuur te treffen. Zij zullen inzien dat het wereldrijk van valse religie wegens zijn Babylonische religieuze denkbeelden, gebruiken en gewoonten hun noodmaatregelen in de gehele wereld in de weg staat.

      27 De vele goden en godinnen die Babylon de Grote heeft aanbeden, zullen haar niet te hulp komen om haar voor het optreden van haar vroegere hartstochtelijke minnaars te behoeden. Haar vroegere minnaars — het politieke en het militaire element — zullen beseffen dat die godheden van Babylon de Grote hulpeloos zijn en niet in staat waren hen te redden toen de priesters, aalmoezeniers, geestelijken en religieuze machthebbers van het wereldrijk van valse religie tot hen baden. Het politieke en het militaire element zullen zich bedrogen, beetgenomen en misleid voelen en zullen het respect voor de wereldse religie verliezen. Ze zullen niet communistisch hoeven te worden om ’de hoer te haten’, maar zullen eenvoudig radicaal worden en aldus met het „godloze communisme” kunnen samenwerken om de huichelachtige religieuze organisatie uit de weg te ruimen. Ze zullen haar net zo behandelen als men in de oudheid sommige hoeren behandelde: Ze zullen „haar geheel met vuur verbranden”. — Genesis 38:24.

      28. Waarom zal de christenheid niet verschoond blijven wanneer heel Babylon de Grote verwoest wordt?

      28 Wij kunnen ons voorstellen wat dat voor het Vaticaan met zijn basiliek Sint-Pieter, voor de religieuze kathedralen, kerken, moskeeën, tempels, synagogen, heiligdommen en voor alle andere religieuze bouwwerken zal betekenen! Wij kunnen ons voorstellen wat degenen te wachten staat die in prachtige gewaden in die religieuze gebouwen dienst doen. Laat de christenheid niet denken dat ze zal ontkomen omdat ze voor de wereld in de naam van Christus optreedt. Ook zij heeft evenals haar moeder, Babylon de Grote, religieuze „hoererij” bedreven. De vriendschap die ze met het politieke en het militaire element van deze wereld heeft aangekweekt en onderhouden, zal haar ontvallen. Ze zal met een schok tot het besef komen dat ze zich door haar overspelige vriendschap met deze wereld tot een „vijand van God” en van zijn Christus heeft gemaakt (Jakobus 4:4). Zelfs het feit dat ze het Heilig Jaar (1975) heeft gevierd, verandert niets aan haar status voor het aangezicht van Jehovah God. Ze moet tot een onbewoonde woestenij worden, zoals dit met betrekking tot het oude Edom werd voorzegd. — Jesaja 34:11-13; vergelijk Openbaring 18:2, 8.

      29. (a) Waardoor heeft het judaïsme bewezen dat het aan de zijde van Babylon de Grote staat? (b) Zijn er ook personen geweest die het judaïsme de rug hebben toegekeerd en aldus aan zijn lot zijn ontkomen?

      29 Het judaïsme staat eveneens aan de zijde van Babylon de Grote. Als een van de 144 joodse, Arabische, mohammedaanse, hindoese, boeddhistische, zogenaamd „christelijke” en communistische lid-staten van de Verenigde Naties bevindt ook de Republiek Israël zich onder de invloed van Babylon de Grote, de „grote hoer”, die de achtste wereldmacht berijdt (Openbaring 17:3 tot 6). In de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening keerde de joodse Farizeeër genaamd Saulus van Tarsus het judaïsme de rug toe en werd hij de christelijke apostel die ook Paulus werd genoemd (Galáten 1:1, 13-17; Filippenzen 3:3-6). In tegenstelling tot deze Saulus van Tarsus heeft het grootste deel van de natuurlijke, besneden joden echter aan het traditionele judaïsme vastgehouden.

      30. Wat staat zowel de christenheid als het judaïsme te wachten, en hoe wordt dit door gebeurtenissen die zich in de eerste eeuw afspeelden, te kennen gegeven?

      30 In het jaar 70 G.T. werd Jeruzalem, het bolwerk van het judaïsme, door de heidense Romeinen verwoest, zoals Jezus Christus dit had voorzegd (Matthéüs 24:1-3, 15-22; Lukas 21:20 tot 24). Die vernietiging van Jeruzalem en zijn tempel en de verwoesting van het land Juda door de Romeinen werden een profetisch beeld van de vernietiging en verwoesting die in de ophanden zijnde „grote verdrukking” over de christenheid zullen komen. Daar het judaïsme aan het standpunt heeft vastgehouden dat het in de eerste eeuw G.T. innam en waardoor het in 70 G.T. door een verschrikkelijke rampspoed werd getroffen, zal het hetzelfde lot ondergaan als zijn tegenbeeld, de christenheid.

      31. Wie houden zich thans klaarblijkelijk verre van de christenheid en het judaïsme, en in welke toestand verheugen zij zich thans reeds?

      31 Babylon de Grote zal er dus spoedig niet meer zijn! Dit betekent dat ook de christenheid en het judaïsme er spoedig niet meer zullen zijn! Maar hoe staat het met de verkondigers van het opgerichte Messiaanse koninkrijk Gods, namelijk Jehovah’s christelijke getuigen? Wat zal er met het geestelijke paradijs gebeuren waarin zij thans wonen? De geïnspireerde profetieën van de bijbel tonen hun wat zij te verwachten hebben. — Amos 3:7; Openbaring 1:1-3.

  • Wanneer ’s mensen oude ordening plaats maakt voor Gods nieuwe ordening
    ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!
    • Hoofdstuk 14

      Wanneer ’s mensen oude ordening plaats maakt voor Gods nieuwe ordening

      1, 2. (a) Door wie zal Babylon de Grote vernietigd worden? (b) Wat wordt in Openbaring 17:17 over de „tien horens” van dat scharlakengekleurde „wilde beest” gezegd?

      WANNEER de „grote hoer”, Babylon de Grote, in de ophanden zijnde „grote verdrukking” wordt vernietigd, zal er een element van ’s mensen oude ordening verdwijnen dat zeer lang heeft bestaan. Dat Babylonische wereldrijk van valse religie zal door zijn vroegere minnaars vernietigd worden, dat wil zeggen door de symbolische „tien horens” op de „zeven koppen” van het scharlakengekleurde „wilde beest”, namelijk de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid. Die naoorlogse organisatie werd in het jaar 1919 G.T. opgericht en fungeerde eerst onder de benaming van de Volkenbond.

      2 Over de „tien horens”, die het symbolische „wilde beest” een vreesinboezemend voorkomen geven, zegt Openbaring 17:17: „Want God heeft het hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren, ja, hun ene gedachte uit te voeren door hun koninkrijk aan het wilde beest te geven, totdat de woorden van God volbracht zullen zijn.”

      3. (a) Wat wordt door de „tien horens” gesymboliseerd? (b) Wat wordt in Openbaring 17:17 gezegd over de verhouding waarin de politieke staten tot elkaar zouden staan?

      3 Op de vredesconferentie in 1919 werden er nieuwe politieke staten gevormd. Na de Eerste Wereldoorlog waren er dus meer symbolische „horens” dan onmiddellijk daarvóór. De vraag die toen urgent werd, was: In welke verhouding zouden alle politieke staten van de wereld tot elkaar staan? (Ze werden in hun totaliteit door de „tien horens” gesymboliseerd, aangezien het getal tien in de bijbel wordt gebruikt om totaliteit of volledigheid aan te duiden.) Met betrekking tot deze vraag heeft God „het hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren”. Op welke wijze?

      4. Wat gebeurde er in het jaar 1914 met betrekking tot de wereldheerschappij?

      4 Welnu, tientallen jaren lang had het gehoorzame overblijfsel van geestelijke Israëlieten verkondigd dat de tijden der heidenen, of de bestemde tijden der natiën, in het jaar 1914 zouden aflopen. Toen kwam er een eind aan de tijd waarin God toeliet dat de natiën zonder inmenging van zijn Messiaanse koninkrijk de wereldheerschappij uitoefenden. Hij kondigde aan dat de door hem toegestane tijd was afgelopen, doordat hij in de hemel het Messiaanse koninkrijk onder Jezus Christus, de blijvende Erfgenaam van koning David, oprichtte. Het Messiaanse koninkrijk in de koninklijke geslachtslijn van David zou nooit meer vertreden worden, zoals dat 2520 jaar voordien, in 607 v.G.T., was geschied. — Lukas 21:24.

      5. Hoe werden de politieke machten op aarde ervan in kennis gesteld dat de tijd voor ze gekomen was hun regeringsmacht aan Gods regerende Messías over te dragen?

      5 Voor het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten was het woeden van de Eerste Wereldoorlog in 1914, gepaard gaande met voedseltekorten en pestilentiën, een bevestiging van het feit dat in dat jaar, nadat de bestemde tijden der natiën waren geëindigd, Gods Messiaanse koninkrijk in de hemel volledig opgericht of geboren werd. Daarom gingen zij het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk prediken totdat dit werk wegens de oorlogstoestanden en de bittere vervolging vrijwel werd stilgelegd. Door deze Koninkrijksprediking werden alle politieke machten der aarde — de symbolische „tien horens” — ervan in kennis gesteld dat de tijd die God ze had toegestaan de wereld ongehinderd te regeren, afgelopen was. Nu moesten ze zijn universele soevereiniteit erkennen en hun regeringsmacht aan de Messías overdragen, die door God in de hemel op de troon was geplaatst.

      6. Hoe had God „zijn gedachte” over datgene wat de natiën zouden doen, reeds tot uitdrukking gebracht, en welke gedachte was dat?

      6 Maar volgens de gedachte en de voorzegging van God zouden de symbolische „tien horens” dat niet doen. Zijn gedachte dienaangaande komt bijvoorbeeld in Psalm twee tot uitdrukking, waar wordt gezegd dat de koningen der aarde en de hoogwaardigheidsbekleders zich als één blok tegen Hem en de door hem geïnstalleerde koning zouden opstellen. (Vergelijk Handelingen 4:24-30.) In Daniël 2:44 had hij reeds voorzegd dat zij allen als hardnekkige tegenstanders van zijn universele soevereiniteit vernietigd zouden worden. Volgens zijn gedachte nu moesten de natiën, zinnebeeldig voorgesteld door de „tien horens”, definitief een bepaalde handelwijze volgen waardoor God voor de ogen van heel de schepping gerechtvaardigd zou zijn ze te vernietigen. Volgens zijn gedachte moesten ze als een verenigde groep van natiën eensgezind handelen opdat hij ze allemaal tegelijk zou kunnen vernietigen. Dit is precies wat ze deden. Wij kunnen dus zien hoe God het door zijn eigen handelwijze de symbolische „tien horens” in het hart gegeven heeft zijn gedachte uit te voeren.

      7. (a) Hoe gaven de „tien horens” „hun koninkrijk aan het wilde beest”? (b) Wat is het ’ene uur’, gedurende welke zij met het „wilde beest” autoriteit zullen hebben?

      7 De verdere woorden uit Openbaring 17:17 bewijzen dat. Daar lezen wij: „. . . ja, hun ene gedachte uit te voeren door hun koninkrijk aan het wilde beest te geven.” Zij gaven hun koninkrijk dus niet aan Gods Messiaanse koninkrijk, dat door het overblijfsel van het geestelijke Israël werd verkondigd. In plaats daarvan droegen zij het over aan het symbolische „wilde beest”, de door mensen in het leven geroepen organisatie voor wereldvrede en veiligheid, destijds de Volkenbond genoemd. In de loop van de tijd traden steeds meer natiën tot de Volkenbond toe en gaven aldus hun „koninkrijk” daaraan. Aldus werd bewaarheid dat zij ’als koningen voor één uur autoriteit ontvangen met het wilde beest’. Zij hebben één gedachte, en daarom „geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest” (Openbaring 17:12, 13). Aangezien zij „voor één uur autoriteit als koningen met het wilde beest” zullen ontvangen, moet de tijd dat het symbolische „wilde beest” bestaat, betrekkelijk kort zijn, om zo te zeggen „één uur”. Tot dusver bestaat de door het „wilde beest” gesymboliseerde organisatie pas 56 jaar, dus nog niet zo lang als de neo-Babylonische wereldmacht (607 tot 539 v.G.T.) bestond.

      8. Welke taak moeten de „tien horens”, zoals voorzegd, als de werktuigen van Jehovah God vervullen?

      8 De symbolische „tien horens”, de lid-staten van de organisatie voor wereldvrede en veiligheid, moeten als het werktuig van Jehovah God een taak vervullen. Welke? Ze moeten het wereldrijk van valse religie, dat door Babylon de Grote wordt gesymboliseerd, vernietigen. Gods engel zei tot de apostel Johannes: „De tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden.” — Openbaring 17:16.

      9. Wat betekent dit in werkelijkheid?

      9 Dit betekent dat de verbintenissen die tot dan tussen Religie en Staat of tussen Kerk en Staat hebben bestaan, verbroken zullen worden. Nationale of staatskerken die dan nog bestaan, zullen ontbonden worden. De belastingvrijdom voor religieuze organisaties zal opgeheven worden. Zelfs de activiteit van de bijbelgenootschappen van de christenheid zal onderdrukt worden. De zendingsarbeid van de kerken der christenheid zal tot stilstand komen. Veldpredikers en parlementsgeestelijken zullen ontslagen worden. Feesten als Pasen, Kerstmis, Jom Kippoer (Verzoendag), en het Pascha zullen niet meer gevierd worden. Datgene wat er van de enorme materiële rijkdom van de religieuze instellingen overblijft nadat de plunderaars met geweld genomen hebben wat van hun gading is, zal door de politieke regeringen, die in zware financiële moeilijkheden verkeren, onteigend worden. Een ieder — hetzij man of vrouw — die een religieus gewaad draagt waardoor hij zich als een lid van een religieuze organisatie van de christenheid onderscheidt, zal zich aan het gevaar blootstellen lastig gevallen of als staatsvijandig of staatsgevaarlijk gearresteerd te worden. Hoe verwonderlijk het velen nu nog mag toeschijnen, de christenheid zal voor altijd verdwenen zijn!

      10-12. (a) Zal alleen de christenheid vernietigd worden? (b) Welke uitwerking zal Jehovah’s oordeelsdag volgens de voorzegging in Jesaja 2:10-22 op de mensen hebben?

      10 Als dit het lot zal zijn van de christenheid, het invloedrijkste deel van Babylon de Grote, wat moet er dan verwacht worden in het geval van alle andere van oudsher gevestigde, sterk verschanste religieuze organisaties buiten de christenheid? Heel Babylon de Grote moet van de aarde verdwijnen! Het zal de voorzegde oordeelsdag van Jehovah God, de Almachtige, zijn, waarover wij lezen:

      11 „Ga in de rots en verberg u in het stof wegens de verschrikkelijkheid van Jehovah, en voor zijn luisterrijke superioriteit. De hoogmoedige ogen van de aardse mens moeten laag worden, en de hovaardigheid der mannen moet omlaaggehaald worden; en Jehovah alleen moet hoog verheven worden op die dag. Want het is de dag die Jehovah der legerscharen toebehoort. Die dag is over al wie zich verheft en trots is en over al wie verheven of laag is; . . .

      12 En de goden zelf die niets waard zijn, zullen volkomen verdwijnen. En men zal in de grotten der rotsen en in de holen van het stof gaan wegens de verschrikkelijkheid van Jehovah en voor zijn luisterrijke superioriteit, wanneer hij opstaat om de aarde te doen beven. Op die dag zal de aardse mens zijn goden van zilver, die waardeloos zijn, en zijn goden van goud, die niets waard zijn, die men voor hem had gemaakt om zich daarvoor neer te buigen, voor de spitsmuizen en voor de vleermuizen werpen, om in de holen in de rotsen en in de kloven van de steile rotsen te gaan, wegens de verschrikkelijkheid van Jehovah en voor zijn luisterrijke superioriteit, wanneer hij opstaat om de aarde te doen beven. Laat om uwentwil af van de aardse mens, wiens adem in zijn neusgaten is, want op welke basis dient hijzelf in aanmerking te worden genomen?” — Jesaja 2:10-22; vergelijk Openbaring 6:15 tot 17.

      13. (a) Hoe zullen zij volgens die profetie dan alles behandelen wat met religie te maken heeft? (b) Waar zullen wereldsgezinde mensen toevlucht zoeken, en met welke woorden voorzei Jesaja dit?

      13 Wat zullen wereldsgezinde personen op die dag, waarop Jehovah aan ’s mensen oude ordening het oordeel zal voltrekken, doen? Daar de toestanden over de gehele wereld steeds slechter worden, zullen zij hun geloof in alles wat met religie te maken heeft, verliezen en zich ervan afkeren, ja, zij zullen het als nutteloos of waardeloos wegwerpen. Zij zullen in de geestelijken niets bijzonders meer zien, maar zullen hen als gewone mensen beschouwen, die, net als alle andere mensen, niet zonder lucht kunnen leven. Daar zij dan in hun geestelijken teleurgesteld zullen zijn, zullen zij zich uitsluitend met materialistische dingen bezighouden. Zij zullen zich van de religies van deze wereld afwenden en bij niet-religieuze, aardse organisaties toevlucht zoeken en van deze verwachten dat ze hen als bergen en als steile rotsen zullen beschermen en in het leven zullen houden. Zij zullen geen vertrouwen meer hebben in religieuze mannen die zij eens als goden beschouwden, als personen die met het bovenmenselijke geestenrijk in contact staan. Een van de met bergen te vergelijken organisaties waarbij zij toevlucht zullen zoeken, is de organisatie der Verenigde Naties, de „achtste” wereldmacht, want dit symbolische „wilde beest” met zijn „tien horens” zal Babylon de Grote vernietigen.

      14. Wiens oordeelsvoltrekking is de vernietiging van Babylon de Grote in werkelijkheid, en hoe wordt hij hierdoor gerechtvaardigd?

      14 Hoewel Babylon de Grote door de symbolische „tien horens” van het scharlakengekleurde „wilde beest” verwoest, ontbloot, verteerd en verbrand zal worden, is het niettemin het oordeel van Jehovah God dat aan haar voltrokken wordt. In overeenstemming met die zienswijze staat er in Openbaring 18:8 over het wereldrijk van valse religie geschreven: „Daarom zullen op één dag haar plagen komen, dood en rouw en hongersnood, en ze zal geheel verbrand worden met vuur, want Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.” De eer voor de bevrijding van de mensheid van de heerschappij van de religieuze „grote hoer”, Babylon de Grote, komt derhalve Jehovah God, de Almachtige, toe.

      VREUGDE OVER DE VERNIETIGING VAN BABYLON DE GROTE

      15-19. Onder wie zal er vreugde heersen wanneer Babylon de Grote wordt vernietigd, en wat schreef de apostel Johannes hierover?

      15 Een van de plagen die God over Babylon de Grote zal brengen, is „rouw”; onder degenen daarentegen die aan de zijde van Jehovah God staan en voor Zijn reine vorm van aanbidding opkomen, zal grote vreugde heersen. De geïnspireerde apostel Johannes beschrijft deze vreugde die het deel van Jehovah’s aanbidders zal zijn. Nadat de apostel Johannes een profetisch beeld heeft gezien van de wijze waarop „Babylon, de grote stad, met een snelle worp [zal] worden neergeslingerd, en . . . nooit meer gevonden [zal] worden”, schrijft hij:

      16 „Na deze dingen hoorde ik wat was als een luide stem van een grote schare in de hemel. Zij zeiden: ’Looft Jah [Grieks: Halleluja]! De redding en de heerlijkheid en de kracht behoren aan onze God, want zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer, die met haar hoererij de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.’ En meteen zeiden zij voor de tweede maal: ’Looft Jah [Halleluja]! En de rook die van haar afkomt, blijft tot in alle eeuwigheid opstijgen.’

      17 En de vierentwintig oudere personen en de vier levende schepselen vielen neer en aanbaden God, die op de troon is gezeten, en zij zeiden: ’Amen! Looft Jah [Halleluja]!’

      18 En een stem ging uit van de troon en zei: ’Looft onze God, al gij slaven van hem, die hem vrezen, de kleinen en de groten.’

      19 En ik hoorde wat was als een stem van een grote schare en als een geluid van vele wateren en als een geluid van zware donderslagen. Zij zeiden: ’Looft Jah [Halleluja!], want Jehovah, onze God, de Almachtige, is als koning gaan regeren.’” — Openbaring 19:1-6; 18:21-24.

      20. Waar wordt Jehovah geloofd, maar wie nemen eveneens aan deze lofprijzing deel?

      20 Men zou de indruk krijgen als zouden slechts de heilige engelen in de hemel Jehovah loven omdat hij aan de „grote hoer” de voorzegde oordelen heeft voltrokken. Maar de stem die na het derde Halleluja vanaf de hemelse troon werd gehoord, zei: „Looft onze God, al gij slaven van hem, die hem vrezen, de kleinen en de groten.” Dit vanaf de troon gegeven gebod geldt voor de „slaven” van Jah, Jehovah, die nog op aarde zullen leven nadat de „grote hoer”, Babylon de Grote, vernietigd zal zijn. Deze „slaven” zijn degenen die het vroeger gegeven goddelijke gebod dat uit de hemel weerklonk, gehoorzaamden: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd. Vergeldt haar gelijk zijzelf vergolden heeft, en doet haar tweemaal zoveel, ja, tweemaal het aantal dingen die zij gedaan heeft; doet in de beker waarin zij een mengsel heeft gedaan, tweemaal zoveel van het mengsel voor haar. Naar de mate dat ze zichzelf verheerlijkt en in schaamteloze weelde geleefd heeft, geeft haar in die mate pijniging en rouw.” — Openbaring 18:4-7.

      21. Wie hebben sinds 1919 G.T. Babylon de Grote verlaten, en welk wonderbaarlijke vooruitzicht hebben zij derhalve?

      21 Jehovah’s christelijke getuigen, zowel het overblijfsel van geestelijke Israëlieten als de „grote schare” met schapen te vergelijken metgezellen, hebben sinds 1919 G.T. Babylon de Grote verlaten en daardoor bewezen dat zij Jehovah’s „volk” zijn. Zij wilden „niet met haar in haar zonden . . . delen” en ook „geen deel van haar plagen . . . ontvangen”. Bijgevolg zullen zij niet met Babylon de Grote in haar plagen van „dood en rouw en hongersnood” delen en ook niet zoals zij „geheel verbrand worden met vuur” (Openbaring 18:8). Deze gehoorzame christelijke getuigen van Jehovah zullen de vernietiging van het Babylonische wereldrijk van valse religie dus overleven. Zij zullen getuige van die vernietiging zijn. En daar de hemelse legerscharen, met inbegrip van degenen die door de „vierentwintig ouderlingen” worden gesymboliseerd, Jah, Jehovah, zullen loven omdat hij aan deze „oude hoer” wraak heeft geoefend, zullen ook deze overlevende christelijke getuigen van Hem op aarde gerechtvaardigd zijn zich daarover te verheugen en „Halleluja!” uit te roepen. Maar wat volgt daarop?

      DE STRIJD VAN DE „TIEN HORENS” EN HET „BEEST” TEGEN HET LAM

      22. (a) Welke confrontatie zal er na de vernietiging van Babylon de Grote plaatsvinden? (b) Tegenover wie zullen Jehovah’s christelijke getuigen dan in werkelijkheid staan?

      22 Dan volgt er een confrontatie tussen degenen die nog op aarde zijn overgebleven. Het zevenkoppige, tienhoornige scharlakengekleurde wilde beest en de bewoners der aarde die zich nog steeds „vol bewondering” over het beest „verbazen”, zullen aan de ene kant van het geschil staan. De christelijke getuigen van Jehovah die tot dan in leven zijn gebleven, aan de andere kant. Aangezien het scharlakengekleurde wilde beest slechts een „beeld” van het zevenkoppige, tienhoornige wilde beest is dat uit de zee opsteeg en dat door de mensen aanbeden wordt die denken dat niemand „de strijd tegen hem [kan] aanbinden”, zullen de christelijke getuigen van Jehovah in werkelijkheid tegenover dit symbolische „wilde beest” staan waarvan een beeld werd gemaakt. Dit wilde beest dat uit de zee opsteeg, symboliseerde het wereldomvattende politieke stelsel van menselijke heerschappij, waaraan Satan de Duivel „zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit” gaf (Openbaring 13:1-8). Dit wereldomvattende politieke stelsel wordt thans in de Verenigde Naties — de internationale organisatie die nu het „beeld” van het wilde beest is dat uit de mensen-„zee” opsteeg — door 144 natiën vertegenwoordigd. Tegenover dit stelsel komen Jehovah’s Getuigen dan te staan!

      23. (a) Wat is het in Openbaring 13:11-13 voorzegde tweehoornige „wilde beest”, dat ’als een draak spreekt’? (b) Van welk „wilde beest” zijn de Verenigde Naties een „beeld”, en op wiens initiatief werd dit politieke „beeld” opgericht?

      23 Tot de nationale groepen die in het „beeld” van het wilde beest vertegenwoordigd zijn, behoren het voormalige Britse Rijk (dat in 1931 G.T. tot het Britse Gemenebest van Naties werd gereorganiseerd) en de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Deze beide Engels-sprekende groepen hebben in wereldcrisissen samengewerkt, zodat ze een dualistische wereldmacht vormen: de Anglo-Amerikaanse wereldmacht, de zevende wereldmacht in de bijbelse profetieën. Deze zevende wereldmacht heeft in het algemeen nauw met het symbolische wilde beest samengewerkt en is als woordvoerder of profeet voor het met een beest te vergelijken wereldomvattende politieke stelsel opgetreden. Derhalve wordt ze in Openbaring 13:11-13 als een wild beest afgebeeld dat uit de „aarde” opstijgt en een bek heeft als een draak en twee horens gelijk een lam. Zeer terecht is deze tweehoornige of dualistische wereldmacht thans lid van de Verenigde Naties, want het politieke „beeld” van het „wilde beest” dat uit de „zee” opsteeg, werd op initiatief van deze Anglo-Amerikaanse wereldmacht opgericht. — Openbaring 13:14, 15.

      24. (a) Hoe kwam volgens de geschiedkundige feiten de oprichting van de Volkenbond en de Verenigde Naties tot stand? (b) Wat gaven de wereldse politici door de oprichting van de Verenigde Naties in werkelijkheid te kennen?

      24 Terwijl de Eerste Wereldoorlog woedde, vatte de toenmalige Britse eerste minister Lloyd George het plan op na de oorlog een Volkenbond op te richten, waardoor een volgende wereldoorlog verhinderd zou worden. T. W. Wilson, Amerika’s president tijdens de oorlog, beijverde zich om de Volkenbond op te richten. In de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog bevorderden de Verenigde Staten, als het andere lid van het tweehoornige „wilde beest”, insgelijks de oprichting van een opvolger van de destijds niet meer bestaande Volkenbond. In oktober 1945 verscheen deze herziene organisatie voor wereldvrede en zekerheid als de Verenigde Naties op het toneel. Het was feitelijk hetzelfde oude „beeld” van het politieke „wilde beest”, alleen had het nu een nieuwe naam. Het werd op initiatief van wereldse politici opgericht, die aldus Gods Messiaanse koninkrijk, dat Jehovah’s christelijke getuigen sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 verkondigden en aanbevalen, trotseerden.

      25. (a) Waar zullen Jehovah’s christelijke getuigen volgens de werkelijke betekenis van Openbaring, hoofdstuk 17, na de vernietiging van Babylon de Grote dus tegenover staan? (b) Welke regering vertegenwoordigen deze Getuigen?

      25 In het licht van het voorgaande dienen wij wanneer wij Openbaring, hoofdstuk 17, lezen, waar over het scharlakengekleurde, zevenkoppige, tienhoornige „wilde beest” wordt gesproken, aan de werkelijke macht te denken die achter dit symbolische „beeld” staat, namelijk het wereldomvattende politieke regeringsstelsel, gesymboliseerd door het wilde beest dat uit de zee opsteeg. Het tweehoornige wilde beest dat uit de aarde opsteeg, namelijk de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, is het dominerende deel van het grotere politieke stelsel, dat door het uit de zee opgestegen beest wordt afgebeeld. Nadat de natiën die lid zijn van het symbolische „beeld”, het religieuze Babylon de Grote vernietigd hebben, zullen de christelijke getuigen van Jehovah dus tegenover het irreligieuze wereldomvattende politieke regeringsstelsel staan. Zij zullen nog steeds pal staan voor Gods Messiaanse koninkrijk als de enige rechtmatige regering voor de mensenwereld. Deze hemelse regering vertegenwoordigen zij, ja, de leden van het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten zijn „gezanten” of ambassadeurs van deze Messiaanse regering. — 2 Korinthiërs 5:20; Efeziërs 6:20.

      26. (a) Wat zal de enige „soort van religie” zijn die na de vernietiging van Babylon de Grote nog zal bestaan? (b) Hoe is deze religie van invloed op iemands houding ten aanzien van inmenging in de politiek, en waarom?

      26 Met de vernietiging van het religieuze Babylon de Grote zal het eerste deel van de door Jezus Christus voorzegde „grote verdrukking” voorbij zijn (Matthéüs 24:21, 22; zie ook Daniël 12:1). Nu zal op aarde het kritieke tijdstip bereikt zijn! De christelijke getuigen van Jehovah die dan nog in leven zijn, zullen de enigen zijn die de ene levende en ware God, de Schepper van hemel en aarde, aanbidden. Hun vorm van aanbidding is de enige „religie” die de radicaal geworden politieke regeringen niet hebben kunnen uitroeien, en wel omdat dit „de soort van religie [is] die zonder smet of gebrek is in de ogen van God, onze Vader” (Jakobus 1:27, The New English Bible). Zolang deze „soort van religie” nog op aarde bestaat, zullen de godloze natiën niet tevreden zijn. Het is deze „soort van religie” die de nog levende christelijke getuigen van Jehovah ervoor heeft behoed een deel van de nieuwe politieke organisatie te worden en zich aldus tot een „deel van de wereld” te maken (Johannes 15:19; 17:14, 16). Zij komen in de eerste plaats, in de laatste plaats en te allen tijde op voor de universele soevereiniteit van de Allerhoogste en Almachtige God, Jehovah.

      27. (a) Welke vraag moet dan dringend opgelost worden? (b) Hoe zullen de natiën tonen dat ze eensgezind zijn in hun tegenstand tegen Jehovah’s Messiaanse koninkrijk?

      27 De brandende vraag: „Wie zal de aarde zonder mededinging regeren?” moet nu dringend opgelost worden. De irreligieuze natiën zijn vastbesloten te verhinderen dat Gods Messiaanse koninkrijk de heerschappij over de gehele aarde overneemt, want volgens hen is de aarde hun domein. Eensgezind, zoals door tussenkomst van de organisatie der Verenigde Naties, zullen ze hun erop-of-eronder tegenstand tegen het Messiaanse koninkrijk van de Soevereine Heer Jehovah, waarin zijn Lam, Jezus Christus, Koning is, te kennen geven. Het feit dat in 1914 de „tijden der heidenen” afliepen, betekent niets voor ze. Ze zullen niet bereid zijn te wijken; ze zullen niet bereid zijn hun nationale soevereiniteit aan de door God geïnstalleerde Messiaanse Koning, het Lam, over te dragen. Ze zullen zich nooit zonder strijd gewonnen geven. En de atoommachten zijn ervan overtuigd dat ze uitstekend toegerust zijn om zo’n strijd tot het uiterste te voeren. Op dus tot de beslissende strijd!

      28. Wat wordt hierover in Openbaring 17:12-14 gezegd?

      28 Over deze weergaloze oorlog lezen wij in Openbaring 17:12 tot 14: „De tien horens die gij gezien hebt, betekenen tien koningen [alle aardse politieke machten], die [in de dagen van de apostel Johannes] nog geen koninkrijk hebben ontvangen [door lidmaatschap in de Volkenbond, respectievelijk de Verenigde Naties], maar wel ontvangen zij voor één uur autoriteit als koningen met het wilde beest. Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest [de wereldorganisatie voor vrede en veiligheid]. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen.”

      29. Zullen de politieke heersers het Lam, Jezus Christus, kunnen zien en derhalve rechtstreeks tegen hem kunnen strijden, en hoe toont de apostel Paulus dit?

      29 De apostel Paulus beschrijft in zijn brief aan zijn zendingsmetgezel Timótheüs de huidige verheerlijkte staat van het Lam Gods, dat zich eens offerde, als volgt: „Voor het aangezicht van God, die alle dingen in het leven houdt, en van Christus Jezus, die als een getuige voor Pontius Pilatus [de Romeinse stadhouder van Judéa] de voortreffelijke openbare bekendmaking heeft afgelegd, beveel ik u dat gij het gebod op een onbevlekte en onberispelijke wijze onderhoudt tot aan de manifestatie van onze Heer Jezus Christus. Deze manifestatie zal de gelukkige en enige Machthebber op de daarvoor bestemde tijden tonen, hij, de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren, degene die alleen [van al deze heren en koningen] onsterfelijkheid heeft, die in een ontoegankelijk licht woont, die geen der mensen gezien heeft [in zijn verheerlijkte, onsterfelijke staat] of zien kan” (1 Timótheüs 6:13-16). De symbolische „tien horens” van het „wilde beest”, dat wil zeggen de Verenigde Naties, zullen het Lam, Jezus Christus, dus niet kunnen zien en derhalve in het geschil over de wereldheerschappij ook niet rechtstreeks tegen hem kunnen strijden.

      30. Tegen wie zullen de „tien koningen” hun aanval derhalve richten?

      30 De strijd die de „tien koningen” zullen voeren, zal echter gericht zijn tegen de zichtbare vertegenwoordigers die het koninklijke Lam, Jezus Christus, op aarde heeft: tegen de christelijke getuigen van Jehovah, tot wie het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de „grote schare” opgedragen verkondigers van „dit goede nieuws van het koninkrijk” behoren (Matthéüs 24:14). Ondanks de vervuiling der aarde en de benauwdheid der natiën zullen zij zich nog steeds in het geestelijke paradijs verheugen, waar zij Gods gunst en bescherming genieten, waar de reine aanbidding wordt beoefend en waar zij in hun leven alle vruchten van Gods geest voortbrengen.

      31. Tegen wie strijden de natiën in werkelijkheid wanneer ze Jezus’ getrouwe discipelen aanvallen?

      31 Tot hun aanmoediging zei het Lam, Jezus Christus, in zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” dat wat aan ’een der geringsten van deze geestelijke broeders van hem’ gedaan zou worden, zou zijn als was het aan hem, de Koning, gedaan (Matthéüs 24:3; 25:40). Die regel geldt thans, nu wij ons werkelijk in dat „besluit van het samenstel van dingen” bevinden, nog steeds. Derhalve strijden de natiën, die tegen de getrouwe discipelen van Jezus Christus strijden om hen te verdelgen, in werkelijkheid tegen het verheerlijkte Lam Gods. Jehovah’s christelijke getuigen zullen dus beseffen dat de natiën eigenlijk niet tegen hen, maar tegen God en zijn Lam strijden.

      DE STRIJD ONDER LEIDING VAN „GOG VAN HET LAND MAGOG”

      32. (a) Welke oude vijand van de ware aanbidders zal bij die eindstrijd ontbreken? (b) Wie spoort de „tien horens” niettemin tot de strijd aan?

      32 Bij deze eindstrijd, die tegen het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten en hun loyale metgezellen, de uit de „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder bestaande „grote schare”, gevoerd zal worden, zal één voormalige aanvaller ontbreken: Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. In het verleden bediende ze zich van de „arm der Staat” om op gewelddadige wijze een geestelijke oorlog tegen Jehovah’s „heiligen”, die in de voetstappen van Jezus Christus treden, te voeren. De apostel Johannes tekende haar criminele bericht in de Schrift op, toen hij schreef: „Ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openbaring 17:6). Maar nu ze door de „tien horens” is vernietigd, rijdt ze niet langer op het scharlakengekleurde „wilde beest” en kan ze het op generlei wijze meer beïnvloeden. Niettemin spoort een onzichtbare macht de „tien horens” ertoe aan tegen het Lam, vertegenwoordigd door zijn getrouwe discipelen op aarde, te strijden. Die onzichtbare, bovenmenselijke macht is Satan de Duivel. — Openbaring 13:1, 2.

      33. (a) Welke positie zal Satan de Duivel dan nog steeds innemen? (b) Hoe toont de Schrift aan dat in werkelijkheid de Duivel verantwoordelijk is voor de oorlog die tegen de aanbidders van Jehovah op aarde wordt gevoerd?

      33 Satan de Duivel is ook na de vernietiging van het religieuze Babylon de Grote nog „de heerser van deze wereld”, zoals Jezus hem aanduidde, of „de god van dit samenstel van dingen”, zoals de apostel Paulus hem noemde (Johannes 12:31; 14:30; 16:11; 2 Korinthiërs 4:4; Openbaring 13:3, 4). Na de vernietiging van Babylon de Grote, die de Duivelaanbidding bevorderde, is zijn toorn nog meer dan ooit tegen Jehovah’s christelijke aanbidders op aarde gericht. Hij verhevigt de strijd die hij sinds de tijd dat hij uit de hemel werd verdreven, tegen hen gevoerd heeft. Deze strijd wordt profetisch als volgt geschilderd: „De draak werd toornig op de vrouw [Gods hemelse organisatie, die het Messiaanse koninkrijk gebaard heeft] en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.” — Openbaring 12:17.

      34. Hoe blijkt uit Openbaring 16:12-16 dat de Duivel en zijn politieke stelsel tot de oorlog tegen God te Har–mágedon aanzetten?

      34 Nu is derhalve de tijd voor het uitbreken van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” — het stadium in de ontwikkeling der wereldgebeurtenissen dat Har–mágedon wordt genoemd — gekomen. Dat Satan de natiën der wereld tot deze laatste oorlog zal drijven, blijkt uit Openbaring 16:12-16, waar de apostel Johannes schrijft: „Ik zag drie onreine geïnspireerde uitingen, die er uitzagen als kikvorsen, uit de bek van de draak [Satan de Duivel] en uit de bek van het wilde beest en uit de mond van de valse profeet [degenen op wier initiatief een politiek ’beeld’ van het wilde beest werd gemaakt] komen. In werkelijkheid zijn ze uitingen door demonen geïnspireerd, en ze verrichten tekenen en gaan uit tot de koningen van de gehele bewoonde aarde, om hen te vergaderen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. . . . En zij vergaderden hen tot de plaats die in het Hebreeuws Har–mágedon wordt genoemd.” Het wereldomvattende politieke stelsel en de Anglo-Amerikaanse wereldmacht werken dus met de Draak samen om tot een totale oorlog tegen God te Har–mágedon aan te zetten.

      35. (a) In welke profetie wordt beschreven welke rol de Duivel na de vernietiging van Babylon de Grote in de gebeurtenissen speelt? (b) Wie wordt daar als „Gog” aangeduid, en wat is „het land Magog”?

      35 De rol die de uit de hemel verdreven Duivel na de vernietiging van Babylon de Grote speelt door datgene wat er van zijn aardse, zichtbare organisatie overgebleven is, op de been te brengen om tegen het Lam Gods te strijden, wordt in de profetie van Ezechiël (38:1 tot 39:16) aanschouwelijk afgebeeld. In die profetie wordt de uit de hemel verdreven Satan de Duivel, die zich nu in de nabijheid van de aarde ophoudt, als „Gog van het land Magog” aangeduid. Over dit land wordt gezegd dat het in het verre noorden, in „de meest afgelegen streken van het noorden”, ligt. Het beeldt de vernederde toestand af, ver van Gods gunst, de omgeving van onze aarde, waar Satan de Duivel en zijn demonen een korte tijd moeten blijven voordat zij in een afgrond van volkomen inactiviteit geslingerd worden (Ezechiël 38:6, 15; 39:2; Openbaring 20:1-3). In symbolische taal wordt getoond hoe Satan de Duivel, als Gog van het land Magog, een grote krijgsmacht op de been brengt, waarbij hij troepen monstert uit het noorden en uit het zuiden en ook uit Perzië, dat ten oosten van de Eufraat ligt, de rivier waaraan Babylon eens gebouwd was.

      36, 37. (a) Wanneer vindt Gogs aanval plaats? (b) Wat is het „land” waartegen Gog volgens Ezechiël 38:8, 9 zijn aanval richt?

      36 De tijd voor de aanval door Satan de Duivel, als Gog van het land Magog, is door Jehovah God bepaald. De aanval zal „in het laatst der jaren”, „in het laatst der dagen”, plaatsvinden (Ezechiël 38:8, 16). Dit duidt op een tijd die onmiddellijk aan het einde van de zichtbare, aardse organisatie van de Duivel voorafgaat. Hieruit blijkt dat zijn aanval geruime tijd na het herstel van het berouwvolle overblijfsel van het geestelijke Israël tot hun rechtmatige geestelijke staat, waarin zij Jehovah’s gunst genieten, zal plaatsvinden. Dit wil dus zeggen jaren na 1919 G.T., toen het overblijfsel van geestelijke Israëlieten door Gods macht uit dienstbaarheid aan Babylon de Grote werd bevrijd en de dienst in verband met het Koninkrijk weer vrijuit kon opnemen. Jehovah doelt niet op de Republiek Israël in het Midden-Oosten, maar op de herstelde geestelijke staat van het christelijke „Israël Gods”, wanneer hij tot Satan de Duivel, alias Gog van het land Magog, zegt:

      37 „Na vele dagen zal er aandacht aan u worden geschonken. In het laatst der jaren zult gij komen naar het land van mensen die teruggewonnen zijn van het zwaard, bijeengebracht uit vele volken, op de bergen van Israël, die een voortdurend verwoeste plaats zijn gebleken; ja, een land dat uit de volken is uitgeleid, waar zij in zekerheid hebben gewoond, zij allen. En gij zult zeker optrekken. Gelijk een onweer zult gij aankomen. Gelijk wolken om het land te bedekken zult gij worden, gij en al uw benden en vele volken met u.” — Ezechiël 38:8, 9.

      38, 39. (a) Om welke redenen wordt deze aanval op het overblijfsel van het geestelijke Israël ondernomen? (b) Hoe wordt de geestelijke toestand waarin Gods volk zich in die tijd bevindt, in Ezechiël 38:10, 11 beschreven?

      38 Waarom wordt deze laatste aanval op het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten ondernomen? Omdat hun bloeiende geestelijke staat op aarde, die door God gezegend wordt, een wereldomvattend getuigenis voor de universele soevereiniteit van Jehovah God is. Bovendien omdat zij moedig hebben verklaard geen deel van deze wereld te zijn en zich als christenen absoluut neutraal bewaren ten opzichte van de onenigheden van deze wereld en zich ter verdediging en bescherming niet op dodelijke oorlogswapens verlaten. Ook verheugen zij zich in de aanbidding en actieve dienst van Jehovah in een geestelijk paradijs. Daarom worden Gog de volgende woorden in de mond gelegd:

      39 „Ik zal optrekken tegen het land van het open plattelandsgebied. Ik zal komen over degenen die rust genieten, die in zekerheid wonen, allen wonend zonder muur, en zij hebben zelfs geen grendels en deuren.” — Ezechiël 38:10, 11.

      40. Hoe bevestigen de volgende verzen dat Jehovah’s aanbidders op aarde zich dan in een geestelijk paradijs verheugen?

      40 De volgende woorden die Jehovah tot Gog van het land Magog richt, bevestigen dat zijn herstelde aanbidders zich in een geestelijk paradijs verheugen: „Het zal zijn om een grote buit te behalen en veel te plunderen, ten einde uw hand te doen terugkeren over opnieuw bewoonde verwoeste plaatsen en tegen een volk dat uit de natiën vergaderd is, één dat vermogen en bezit vergaart, degenen die op het middelpunt der aarde wonen.” Daarom vragen wereldse waarnemers de binnendringende Gog van het land Magog: „Is het om een grote buit te behalen dat gij komt? Is het om veel te plunderen dat gij uw vergadering hebt verzameld, ten einde zilver en goud weg te voeren, om vermogen en bezit weg te nemen, om een zeer grote buit te behalen?” — Ezechiël 38:12, 13.

      41. Waarom lokt niet datgene wat de bewoners van het geestelijke paradijs aan materiële rijkdom bezitten, tot deze internationale aanval uit?

      41 Datgene wat het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de leden van de „grote schare”, die met hen in het geestelijke paradijs wonen, aan materiële rijkdom bezitten, laat zich niet vergelijken met de enorme materiële rijkdom — het vermogen en het bezit — die Babylon de Grote in de loop der eeuwen heeft opgehoopt. Zij hebben de raad van Jezus Christus opgevolgd en hebben niet de materiële goederen van deze materialistische wereld nagejaagd, maar eerst het koninkrijk Gods en Zijn rechtvaardigheid gezocht (Matthéüs 6:33). Wat voor aardse goederen bezitten zij dan, dat er zo’n internationale aanval door de strijdkrachten onder het onzichtbare commando van de hedendaagse Gog van het land Magog wordt uitgelokt?

      42. (a) Waarvan is het geestelijke paradijs van Jehovah’s christelijke getuigen in werkelijkheid een uitdrukking, en hoe dat zo? (b) Wat zijn de wereldse natiën vastbesloten met het oog hierop te doen?

      42 Niet materiële rijkdom, maar datgene wat door het geestelijke paradijs van de christelijke getuigen van Jehovah wordt vertegenwoordigd, is het waardevolle goed dat de zichtbare, aardse organisatie van Satan de Duivel tot een wereldomvattende aanval uitlokt nadat Babylon de Grote in de as gelegd is. Hun geestelijke paradijs, dat Jehovah God op aarde heeft geplant, is de uitdrukking van Gods aanspraak op soevereiniteit over de gehele aarde. Maar de wereldse natiën eisen deze soevereiniteit over de aarde voor zich op. Elke lid-staat van de Verenigde Naties staat op zijn eigen nationale soevereiniteit. De bewoners van het geestelijke paradijs vormen de grondslag van een „nieuwe aarde”, een nieuwe aardse maatschappij; derhalve willen de wereldse natiën onder de hedendaagse Gog van Magog die grondslag van een „nieuwe aarde” uitplunderen en daardoor de oude aardse maatschappij om zelfzuchtige redenen in stand houden, ten einde haar van God onafhankelijke loopbaan voort te zetten. Het bereiken van dit doel betekent voor de soevereine staten meer dan zilver en goud, materieel vermogen en materieel bezit.

      43. (a) Wat zou de aanval van Gogs horden voor de wettelijke corporaties waarvan Jehovah’s christelijke getuigen zich bedienen en de eigendommen daarvan kunnen betekenen? (b) Zal dit betekenen dat Jehovah’s christelijke getuigen zullen ophouden te bestaan?

      43 Wat het voor Jehovah’s christelijke getuigen zal betekenen dat Gogs horden, nadat Babylon de Grote vernietigd zal zijn, op „Israëls bodem” zullen komen, zullen de gebeurtenissen op aarde dan duidelijk tonen. Het zou niet verwonderlijk zijn als de 96 bijkantoren van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania gesloten zouden worden en zelfs de eigendommen daarvan door de antireligieuze regeringen geconfisqueerd zouden worden. Wat er met de duizenden Koninkrijkszalen gebeuren zal, die Jehovah’s christelijke getuigen overal in de wereld gebouwd hebben en waarin zij voor geestelijke opbouw bijeenkomen, zal de toekomst leren. Van de regeringsautoriteiten die de charters van de verscheidene corporaties waarvan Jehovah’s Getuigen zich bedienen om bijbels en bijbelse lectuur te drukken en te verspreiden, goedgekeurd en deze corporaties geregistreerd hebben, kan niet verwacht worden dat zij ze dan nog erkennen of goedkeuren. Natuurlijk kunnen de vijandig gezinde politieke regeringen de wereldomvattende groep van Jehovah’s christelijke getuigen niet ontbinden, want zij vormen geen corporatie die op grond van door mensen ontworpen staatswetten geregistreerd is.

      44. Waarom zullen de politieke regeringen de „getrouwe en beleidvolle slaaf” en zijn besturende lichaam niet kunnen ontbinden?

      44 Ook de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, die door de regerende Koning Jezus Christus betrouwbaar bevonden en derhalve „over al zijn bezittingen” op aarde aangesteld is, kunnen de politieke regeringen onder leiding van de hedendaagse Gog van Magog niet ontbinden. Zij kunnen dit niet omdat deze uit vele leden bestaande „slaaf” nooit op grond van de wetten van enige politieke regering der wereld tot een corporatie is gemaakt (Matthéüs 24:45-47; Lukas 12:42-44). Deze „slaaf”-klasse bestaat sinds de eerste eeuw G.T. Destijds werd ze door de koninklijke Meester, Jezus Christus, georganiseerd, en tot nu toe heeft ze actief in zijn dienst gestaan, en ze is aan hem en niet aan „Caesar” of aan Gog van het land Magog verantwoording verschuldigd. Dit geldt eveneens met betrekking tot het schriftuurlijke besturende lichaam van de gezalfde „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse. De politieke regeringen van het symbolische „wilde beest” mogen dan wel de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania en zijn Bestuursraad, alsmede andere wettelijke corporaties van Jehovah’s christelijke getuigen in diverse landen ontbinden, maar ze kunnen de theocratische aanstelling van het besturende lichaam, dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse vertegenwoordigt, niet teniet doen of ongedaan maken.

      45. Zal het voor Jehovah’s christelijke getuigen iets nieuws zijn hun activiteiten ondergronds te moeten voortzetten?

      45 Het zal voor Jehovah’s christelijke getuigen geen nieuwe ervaring zijn hun geestelijke activiteiten ondergronds te moeten voortzetten. Uit de wereldlijke geschiedenis weten wij dat de getrouwe christenen in de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening, toen zij door het Romeinse Rijk op beestachtige wijze werden vervolgd, in de catacomben bijeenkwamen. In deze twintigste eeuw hebben de christelijke getuigen van Jehovah hun opdracht, discipelen te maken, ondanks verbodsbepalingen ten uitvoer gebracht en hun werk succesvol ondergronds voortgezet.

      46. (a) Wat zullen Jehovah’s Getuigen uit bezorgdheid voor elkaar doen, ook al moeten zij ondergronds gaan? (b) Zal door die aanval van Gog van Magog het geestelijke paradijs vernietigd worden?

      46 Reeds tientallen jaren hebben zij hun aanbidding en dienst van hun God achter het zogenoemde IJzeren Gordijn, waardoor de communistische landen worden afgesloten, voortgezet. Zelfs wanneer zij tijdens de aanval van de horden van Gog van Magog in de gehele wereld ondergronds moeten gaan, zullen zij georganiseerd blijven. Zij zullen trachten met elkaar in contact te blijven. Vooral zullen zij voor elkaar bidden wanneer zij van medeaanbidders van Jehovah gescheiden zijn. Zij zullen zich blijven verheugen over hun geestelijke paradijs, want zij weten dat de gewelddadige vervolging die zij door toedoen van Gog van Magog moeten ondergaan, niet betekent dat zij niet langer Gods gunst, goedkeuring en zegen genieten. Hun geestelijke hoedanigheden zullen helderder dan ooit schijnen, en zij zullen niet toelaten dat hun geestelijke leven wordt uitgeblust door mensen die slechts het lichaam kunnen doden, maar een getrouwe christen die zijn rechtschapenheid jegens Jehovah God bewaart, daarna niets meer kunnen doen. — Lukas 12:4; Matthéüs 10:28.

      47. Hoe blijkt uit de profetie van Ezechiël dat er onder leiding van Gog van Magog werkelijk een aanval ondernomen zal worden?

      47 Hoe ver precies Jehovah God, de Almachtige, de horden onder de hedendaagse Gog van Magog zal toelaten met hun aanval te gaan, moeten Jehovah’s Getuigen, die gewaarschuwd zijn, afwachten. Dat zij een aanval zullen ondernemen, blijkt echter uit de profetie van Ezechiël: „’En het moet geschieden op die dag, op de dag dat Gog op Israëls bodem komt,’ is de uitspraak van de Heer Jehovah, ’dat mijn woede in mijn neus zal opstijgen. En in mijn vurige ijver, in het vuur van mijn verbolgenheid, zal ik moeten spreken. Voorzeker, op die dag zal er een grote aardbeving in de bodem van Israël plaatshebben. En wegens mij zullen de vissen der zee en de vliegende schepselen des hemels en de wilde dieren van het veld en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en de gehele mensheid die op de oppervlakte van de aardbodem is, moeten huiveren, en de bergen zullen werkelijk worden neergeworpen en de steile wegen zullen moeten vallen en ter aarde zal zelfs elke muur vallen.’” — Ezechiël 38:18-20.

      48. Hoe zullen de christelijke getuigen van Jehovah reageren wanneer zij door de strijdkrachten van Gog van Magog worden aangevallen, en waarom?

      48 De christelijke getuigen van Jehovah zullen tijdens de gewelddadige aanval van de „krijgsmacht” van Gog van Magog geestelijke zekerheid genieten, want zij bevinden zich in Gods liefde en genieten zijn goedkeuring. Deze aanbidders van de Soevereine Heer Jehovah, die volgens de profetie „in zekerheid wonen, allen wonend zonder muur” en die „zelfs geen grendels en deuren” hebben, zullen niet gewelddadig de hand opheffen tegen de zwaar bewapende strijdkrachten van Gog van Magog. Zij zullen hun God zijn beschermende macht over hen laten tonen. Zij zullen aan de woorden denken die een profeet onder druk van een soortgelijke aanval op Jehovah’s aanbidders uitte, en zullen daarop vertrouwen: „Weest niet bevreesd, noch verschrikt wegens deze grote menigte; want het is geen strijd van u, maar van God” (2 Kronieken 20:15). Zij zullen hun vertrouwen niet vergeefs op de Almachtige God stellen. Híj zal de strijd voeren, want in werkelijkheid is de strijd niet gericht tegen hen, maar tegen Hem, hun God. Nu is hij werkelijk toornig, en met het volste recht brengt hij zijn toorn tot uitdrukking!

      49. (a) Wat is de „plaats” waarnaar in de bijbel als Har–mágedon wordt verwezen? (b) Wie gebruikt Jehovah op de door hem bestemde tijd om de oorlog tegen zijn aardse vijanden te voeren?

      49 Nu is de „grote dag van God de Almachtige” aangebroken en daarmee het tijdstip voor de „oorlog” die deze dag tot een dag der rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit maakt. De figuurlijke „plaats” — in het Hebreeuws Har–mágedon genoemd —, het explosieve stadium van de vijandigheden tussen God de Almachtige en Gogs strijdkrachten, is nu bereikt (Openbaring 16:14, 16). Niet Jehovah’s christelijke getuigen op aarde, maar Jehovah zelf begint de strijd tegen de aardse vijanden, die zich in slagorde hebben opgesteld. Jehovah geeft zijn grote Veldmaarschalk, de oorlogvoerende Koning Jezus Christus, het signaal. Zodra het signaal tot de aanval is gegeven, storten hij en zijn hemelse strijdkrachten zich, als op strijdrossen rijdend, in de naam van Jehovah in de strijd. De oorlog van universeel belang die dan gevoerd wordt en de afloop die deze oorlog heeft voor de internationale krijgsmacht onder de hedendaagse Gog van Magog, worden ons in het laatste boek van de geïnspireerde Schrift geschilderd.

      DE OORLOG TE „HAR–MÁGEDON”

      50. Hoe beschreef de apostel Johannes in een profetisch verslag over de oorlog te Har–mágedon degenen die aan de zijde van rechtvaardigheid zouden strijden?

      50 Het slagveld wordt symbolisch Har–mágedon genoemd. Babylon de Grote is reeds door de symbolische „tien horens . . . en het wilde beest” vernietigd en met vuur verbrand (Openbaring 17:16 tot 19:9). Zoals een oorlogscorrespondent voor een krant of een nieuwstijdschrift schrijft, geeft de apostel Johannes ons een profetisch verslag over de oorlog te „Har–mágedon”. Hij schrijft: „En ik zag de hemel geopend, en zie! een wit paard. En degene die erop zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd, en hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. Zijn ogen zijn een vuurvlam en op zijn hoofd zijn vele diademen. Hij draagt een geschreven naam die niemand kent dan hijzelf, en hij is getooid met een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam wordt genoemd: Het Woord van God. En de legers die in de hemel waren, volgden hem op witte paarden, en zij waren gekleed in wit, rein, fijn linnen. En uit zijn mond komt een scherp lang zwaard te voorschijn om daarmee de natiën te slaan, en hij zal hen weiden met een ijzeren staf. Ook treedt hij de wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige. En op zijn bovenkleed, ja, op zijn dij, draagt hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren.” — Openbaring 19:11-16.

      51. (a) Waarom moeten de getuigen van Jehovah op aarde dan een groot geloof hebben? (b) Wat is het „scherpe lange zwaard” dat uit de mond van de Koning der koningen te voorschijn komt?

      51 Deze „legers die in de hemel waren” en die onder het bevel van de Koning der koningen staan, zullen zich voor de in slagorde opgestelde natiën der aarde niet zichtbaar maken. De argeloze, ongewapende getuigen van Jehovah op aarde moeten derhalve het vaste geloof hebben dat deze hemelse legerscharen hen te hulp zullen komen wanneer hun nood het hoogst zal zijn. De natiën, aangevoerd door Gog van Magog, Satan de Duivel, zullen het echter gewaarworden dat die onzichtbare legers tegen ze strijden. De Koning der koningen zal de natiën „weiden met een ijzeren staf”, en ze zullen het voelen daar ze als aardewerken pottenbakkersvaten worden verbrijzeld. Hij is het Woord van God, en het „scherpe lange zwaard” dat uit zijn mond te voorschijn komt, zijn zijn rechterlijke bevelen tot terechtstelling van de natiën; en wat zijn mond beveelt, zal aan de natiën voltrokken worden — ze worden vernietigd.

      52. (a) Hoe zal het de natiën zo vergaan als druiven in een wijnpers? (b) Als het ware door welke middelen zal Jehovah’s gramschap volgens de Schrift tot uitdrukking worden gebracht?

      52 De Koning der koningen treedt ook „de wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige”. Dit betekent dat de natiën als het ware vertreden worden. Overeenkomstig dit beeld worden ze als rijpe druiven in een reusachtige „wijnpers” geworpen, waar ze de „toorn der gramschap van God de Almachtige” zullen gevoelen doordat ze fijngestampt worden. De Koning der koningen en zijn hemelse legers, die hem op paarden volgen, zullen eveneens aan het treden van deze symbolische wijnpers deelnemen. Het symbolische treden van deze wijnpers zal geschieden overeenkomstig de wijze waarop Jehovah God, de Almachtige, volgens zijn zeggen zijn gramschap en vurige verbolgenheid ten aanzien van de horden van Gog van Magog tot uitdrukking zal brengen, als het ware door aardbeving, pestilentie, overstromende stortregen, hagelstenen, vuur en zwavel, waarbij ook veel bloed zal vloeien. — Ezechiël 38:18-22; vergelijk Joël 3:9-16; Openbaring 14:18-20.

      53, 54. (a) Wie zal kennelijk als overwinnaar uit de universele oorlog te Har–mágedon te voorschijn komen? (b) Welke uitnodiging wordt nog voordat de oorlog ten einde is, tot „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” gericht?

      53 Kunnen de onder de onzichtbare Gog van Magog staande internationale strijdkrachten, die zich in slagorde hebben opgesteld, verwachten stand te houden tegen de Koning der koningen en Heer der heren, die voor de universele soevereiniteit van de Allerhoogste en Almachtige God, Jehovah, strijdt? Daartoe zullen ze nimmer, noch als Verenigde Naties noch als atoommachten, in staat zijn! Het staat reeds van tevoren vast wie in de universele oorlog te Har–mágedon de overwinnaar zal zijn. De lijken van de gesneuvelde vijanden, waarmee het slagveld door toedoen van God de Almachtige bezaaid zal zijn, voorzien in wat „het grote avondmaal van God” wordt genoemd, waaraan alle aasvogels die in het midden van de hemel vliegen, zich te goed zullen doen. Nog voordat de oorlog ten einde gestreden is, nodigt een in het zonlicht staande hemelse engel al deze vogels uit voor het grote avondmaal dat God te Har–mágedon voor ze bereidt. Daarover zegt onze verslaggever Johannes:

      54 „Ik zag ook een engel in de zon staan, en hij riep met een luide stem en zei tot alle vogels die vliegen in het midden van de hemel: ’Komt hier, wordt vergaderd tot het grote avondmaal van God, om te eten de vleesdelen van koningen en de vleesdelen van militaire bevelhebbers en de vleesdelen van sterke mannen en de vleesdelen van paarden en van hen die daarop zitten, en de vleesdelen van allen, zowel van vrijen als van slaven en van kleinen en groten.’” — Openbaring 19:17, 18.

      55. (a) Waarom worden de vogels niet uitgenodigd zich te voeden met het „wilde beest” en de „valse profeet”? (b) Welke dieren buiten de vogels worden in Ezechiëls profetie tot het feestmaal uitgenodigd?

      55 Zoals wij bemerken, worden „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” niet uitgenodigd zich te voeden met de lijken van het politieke „wilde beest” en de politieke „valse profeet” (Openbaring 13:1-8, 11-13; 16:13). Het hier geschilderde beeld laat alleen een slagveld zien dat bezaaid ligt met de lijken van de strijdkrachten van een leger. Het laat noch de achtervolging van een woedend wild beest noch een militaire aanval op een afzonderlijke „valse profeet” zien. In het visioen van de profeet Ezechiël over de aanval van de strijdkrachten van Gog op Jehovah’s herstelde volk in hun geestelijke paradijs, worden niet alleen de „vogels van allerlei vleugel” uitgenodigd zich te goed te doen aan de lijken van de verslagen vijanden, maar ook „alle wilde dieren van het veld” worden uitgenodigd het „vlees van sterke mannen” en van „paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden” te eten (Ezechiël 39:17-20). Dat Jehovah allen die door zijn hemelse legers in de „wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige” worden vertreden, veracht en verafschuwt, blijkt wel hieruit dat de lijken van de verslagen vijanden niet begraven worden, maar de aasetende vogels en landdieren tot voedsel moeten dienen.

      56. Hoe worden in Openbaring, hoofdstuk 17, de gecombineerde aardse strijdkrachten onder Gog van Magog in hun aanval op Jehovah’s Koning afgebeeld?

      56 De gehele zichtbare gecombineerde organisatie van Satan de Duivel zal aan de strijd deelnemen. Het samengaan van de aardse strijdkrachten onder Gog van Magog in de strijd tegen Jehovah’s Koning der koningen wordt afgebeeld als een aanval door een afzonderlijk, uit vele machten samengesteld „wild beest”, dat zeven koppen en tien horens heeft. Er wordt symbolisch afgebeeld hoe dit scharlakengekleurde „wilde beest” eerst Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, vernietigt. Over de antireligieuze politieke heersers die door de tien horens van het uit vele machten samengestelde „wilde beest” worden afgebeeld, werd tot de apostel Johannes gezegd: „Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest [aan de Verenigde Naties]. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen.” — Openbaring 17:13, 14.

      57. (a) Wat betekent het dat het Lam „Heer der heren en Koning der koningen” wordt genoemd? (b) Wie zullen het doelwit zijn van die aanval door het „wilde beest”, dat de Verenigde Naties voorstelt?

      57 De strijd van een wild beest met zeven koppen en tien horens tegen een lam is ogenschijnlijk een ongelijke strijd. Maar het symbolische Lam in deze profetie is de door Jehovah aangestelde Heer der heren en Koning der koningen, die derhalve superieur is aan alle heren en koningen die in het symbolische „wilde beest” — de 144 lid-staten tellende Verenigde Naties — verenigd zijn. Daar zij aards zijn, kunnen zij met hun menselijke ogen het Lam niet zien en derhalve ook niet rechtstreeks tegen hem strijden. Maar zij kunnen op aarde in het vlees degenen zien die het gezalfde overblijfsel van „de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem” vormen. Daar dezen de Koning der koningen en Heer der heren vertegenwoordigen, strijden de lid-staten van de Verenigde Naties tegen hem door in het bijzonder tegen het gezalfde overblijfsel van de medeërfgenamen van zijn Koninkrijk te strijden. Met dit getrouwe overblijfsel zijn de talloze leden van de „grote schare” verbonden, die hun standpunt onwrikbaar aan de zijde van Jehovah’s universele soevereiniteit hebben ingenomen en die de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, de koninklijke Zoon van Jehovah, volgen. Deze tot de „grote schare” behorende discipelen worden derhalve te zamen met het gezalfde overblijfsel door de antireligieuze Verenigde Naties aangevallen.

      58. Wat voor overwinning zal er dan behaald worden (a) van de zijde van de Koning der koningen? (b) van de zijde van zijn aardse onderdanen?

      58 De symbolische „tien horens” en het scharlakengekleurde „wilde beest” zullen er niet in slagen alle zich op aarde bevindende getrouwe vertegenwoordigers van de Koning der koningen te vernietigen. Zoals het profetische beeld van de aanval door Gog van Magog toont, zullen ze er niet in slagen het geestelijke paradijs, waarin de „geroepenen en uitverkorenen en getrouwen” en de „grote schare” zich onder de bescherming van de Koning der koningen bevinden, weg te vagen (Openbaring 7:9-17; 12:17). De Koning der koningen zal met zijn hemelse legers van engelen de tegen hem strijdende „tien horens” van de wereldorganisatie van het „wilde beest” letterlijk overwinnen. Op aarde zullen „de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem [de Koning der koningen]”, de overwinning behalen door het christelijke geloof, doordat zij de Koning der koningen nooit het recht zullen ontzeggen over de gehele aarde te regeren en nooit de universele soevereiniteit van de Koning der eeuwigheid, Jehovah God, zullen loochenen (Openbaring 15:3). Ook de „grote schare”, die met hen in het geestelijke paradijs woont, zal weigeren te schipperen en zich voor de aanspraak van het tienhoornige, zevenkoppige „wilde beest” op wereldheerschappij te buigen.

      59, 60. (a) Is het mogelijk dat enkelen van degenen die door geloof overwinnen, dan toch door toedoen van de vijand sterven? (b) Welke hoop zal hen sterken hun loyaliteit jegens Jehovah’s soevereiniteit op deze wijze te bewijzen? (c) Zal het de vijand mogelijk zijn het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” dan volledig te vernietigen?

      59 Het kan zijn dat God de Almachtige toelaat dat enkelen van degenen die door geloof overwinnen, wegens hun loyaliteit ten opzichte van Zijn universele soevereiniteit door de gewelddadige tegenstanders van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk worden gedood. Dit zal echter niet betekenen dat zij door Jehovah’s legers van engelen onder zijn Veldmaarschalk, Jezus Christus, zijn terechtgesteld.

      60 Deze getrouwen, die voor de soevereiniteit van God over het universum hun leven laten, sterven in getrouwheid als verdedigers van de rechtmatige heerschappij van Jehovah, die door Christus wordt uitgeoefend. Jehovah heeft hun zijn gunst en zijn liefde niet onttrokken. Zij worden niet aan de „tweede dood”, de eeuwige vernietiging, prijsgegeven, die door het „vurige meer . . ., dat met zwavel brandt”, wordt gesymboliseerd (Openbaring 19:20; 20:10, 14, 15; 21:8). Zij zullen evenals Jezus Christus onoverwonnen sterven en de geloofversterkende hoop hebben dat zij op de door God bestemde tijd uit de doden zullen opstaan (Openbaring 2:10; 14:13; 20:4, 6, 11-13). De strijdende tegenstanders van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk zullen echter niet het gehele gezalfde overblijfsel kunnen doden. En in Openbaring 7:9-14 wordt ons de verzekering gegeven dat ook de ontelbare „grote schare” het hoogtepunt van de „grote verdrukking” zal overleven. Er kan toegelaten worden dat afzonderlijke personen sterven; het overblijfsel en de „grote schare” als geheel zullen echter in leven blijven.

      DE VERNIETIGING VAN DE TEGENSTANDERS VAN DE KONING

      61. Met welke woorden beschrijft de apostel Johannes in Openbaring 19:19-21 degenen die te Har–mágedon worden terechtgesteld?

      61 In Openbaring 19:19-21 brengt de apostel Johannes verslag uit over degenen op aarde die in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon worden terechtgesteld omdat zij voor het eeuwige leven ongeschikt zijn. In het profetische verslag over deze gebeurtenis schrijft Johannes: „En ik zag het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers vergaderd om de oorlog te voeren tegen degene [de Koning der koningen en de Heer der heren] die op het paard zat en tegen zijn leger. En het wilde beest [Satans wereldomvattende politieke stelsel] werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die voor zijn ogen de tekenen had verricht waarmee hij degenen had misleid die het merkteken van het wilde beest hadden ontvangen en degenen die aanbidding geven aan zijn beeld [de Verenigde Naties]. Levend werden zij beiden in het vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt. De overigen echter werden gedood met het lange zwaard van degene die op het paard zat, welk zwaard uit zijn mond te voorschijn kwam. En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen.”

      62. In hoeverre zullen de natiën dan irreligieus zijn?

      62 Wanneer deze oorlog te Har–mágedon wordt gevoerd, is Babylon de Grote reeds uit de weg geruimd. Daarom wordt de vernietiging van dat wereldrijk van valse religie hier niet beschreven. Ook zullen dan, wanneer de natiën volkomen irreligieus geworden zullen zijn, alle „koningen” verdwenen zijn die wellicht een tijdlang geweend hebben omdat zij geen hoererij meer met Babylon de Grote konden bedrijven. Hetzelfde geldt voor de „reizende kooplieden” die geweend en gerouwd hebben omdat zij geen zelfzuchtige commerciële handel meer met haar konden bedrijven. Het geldt voor „iedere scheepskapitein en een ieder die ergens naar toe vaart, en zeelieden en allen die hun bestaan op zee vinden”, ja, allen die wenen en rouwen omdat zij geen zelfzuchtige handel meer met Babylon de Grote kunnen drijven (Openbaring 18:9-19). Wanneer zulke personen na de vernietiging van Babylon de Grote in leven willen blijven, zullen zij gedwongen zijn radicaal antireligieus te worden. Zij zullen alleen nog maar het politieke „beeld” van het zevenkoppige, tienhoornige „wilde beest”, waaraan Satan, de Draak, kracht, autoriteit en een troon heeft gegeven, mogen aanbidden. — Openbaring 13:1-8; 14:9-11; 16:2.

      63. Is de vernietiging van het wereldrijk van valse religie door de aardse heersers een bewijs van hun liefde voor Gods Messiaanse koninkrijk, en hoe laten zij dit blijken?

      63 Wanneer het in Openbaring 19:19-21 beschreven visioen over de strijd derhalve in vervulling gaat, zullen het symbolische „wilde beest” en de „koningen der aarde en hun legers” de religieuze „hoer”, Babylon de Grote, uit haat hebben vernietigd. Babylon de Grote heeft Jehovah’s theocratische regering nooit vertegenwoordigd; ook de christenheid, die een deel van Babylon de Grote was, heeft dit nooit gedaan. Maar het feit dat de „koningen der aarde en hun legers” de valse religie, Babylon de Grote, vernietigen, betekent niet dat zij Gods Messiaanse koninkrijk liefhebben. Die aardse koningen en hun legers haten dat koninkrijk omdat zij zelf de politieke soevereiniteit over heel de aarde willen hebben. Nu Babylon de Grote derhalve verdwenen is, kunnen zij zich erop concentreren tegen Jezus Christus en het hemelse koninkrijk, waarin hij Koning is, te strijden.

      64. (a) Waarom zijn het overblijfsel en de „grote schare” voor de „koningen der aarde en hun legers” iets aanstotelijks? (b) Met welke middelen kan verwacht worden dat de vijanden van Jehovah’s volk tegen hen zullen strijden?

      64 Het dan nog levende overblijfsel van Christus’ gezalfde medeërfgenamen en ook de „grote schare” van hun getrouwe metgezellen hebben zich tot het doelwit van de wereldse natiën gemaakt doordat zij het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk op de gehele bewoonde aarde, tot een getuigenis voor alle natiën, tot het einde gepredikt hebben (Matthéüs 24:14). Daar zij Jehovah’s universele soevereiniteit voorstaan, zijn zij voor de „koningen der aarde en hun legers” iets aanstotelijks of weerzinwekkends, en derhalve brengen dezen hun vijandigheid jegens de onzichtbare Koning der koningen tot uitdrukking door met alle hun ter beschikking staande middelen — politieke, militaire, rechterlijke en economische middelen — te strijden. Het motto van de „koningen der aarde en hun legers” luidt: Roei hen uit! De hemelse Koning der koningen beschouwt de strijd die zij tegen het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” voeren, als voerden zij die tegen hem persoonlijk. Zodra Jehovah God, de Opperste Bevelhebber, op het nauwkeurig bepaalde tijdstip het signaal geeft, zullen hij en zijn legers van engelen de strijd tegen de God-tartende vijanden op aarde aanbinden.

      65, 66. (a) Hoe wordt volgens de beschrijving in Openbaring 19:20 de eenheid van Gods aardse vijanden te Har–mágedon verbroken? (b) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat het „wilde beest” en de „valse profeet” nog „levend” zijn wanneer dit geschiedt? (c) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat zij in „het vurige meer [worden] geslingerd, dat met zwavel brandt”?

      65 Als eerste zal de eenheid van de aardse vijanden verbroken worden. Dit betekent dat het wereldomvattende politieke stelsel, gesymboliseerd door het „wilde beest” uit de zee, verbroken wordt. Hand in hand daarmee wordt de achtste wereldmacht, de Verenigde Naties, de wereldorganisatie voor vrede en veiligheid, gesymboliseerd door het „beeld van het wilde beest”, verbroken, alsook de zevende wereldmacht, namelijk de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht, gesymboliseerd door de „valse profeet”. Derhalve vertelt de apostel Johannes ons:

      66 „En het wilde beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die voor zijn ogen de tekenen had verricht waarmee hij degenen had misleid die het merkteken van het wilde beest hadden ontvangen en degenen die aanbidding geven aan zijn beeld. Levend werden zij beiden in het vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20). Het feit dat deze wereldse, politieke organisaties nog „levend” zijn wanneer dat geschiedt, toont aan dat ze nog functioneren wanneer de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon begint. Het „wilde beest”, dat de wereld beheerst, en de Anglo-Amerikaanse „valse profeet” worden gegrepen wanneer ze het gezalfde overblijfsel en de „grote schare”, die zich in hun geestelijke paradijs bevinden, aanvallen met het doel hen te vernietigen. Maar nu raken deze politieke organisaties, bestaande uit mensen die God tarten, gedesorganiseerd, en in plaats dat zij het overblijfsel en de „grote schare” kunnen vernietigen, worden zíj voorgoed vernietigd. Hun gewelddadige dood zal een „tweede dood” zijn, want er zal voor hen nooit meer een mogelijkheid zijn zich te reorganiseren. Daarom wordt er over hen gezegd dat zij in het „vurige meer [worden] geslingerd, dat met zwavel brandt”.

      67. Wanneer zullen Satan de Duivel en zijn demonen in dat „vurige meer” geworpen worden, waarin dan het „wilde beest” en de „valse profeet” reeds zullen zijn?

      67 Hieruit blijkt dus dat reeds tijdens de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon en reeds voordat de Duivel in de afgrond wordt geworpen en Christus’ duizendjarige regering over de mensheid begint, de „tweede dood” wordt voltrokken, namelijk aan degenen die te Har–mágedon tegen de Koning der koningen en zijn Messiaanse koninkrijk strijden. De straf van de „tweede dood” wordt gesymboliseerd door het ’vurige meer, dat met zwavel brandt’. Op Gods bestemde tijd, na het einde van Christus’ duizendjarige regering, zullen ook Satan de Duivel en al zijn demonenengelen in dat „vurige meer” geworpen worden, waar de door mensen ontworpen politieke organisaties, afgebeeld door het „wilde beest” en de „valse profeet”, reeds zullen zijn (Openbaring 20:10). Dat is het „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid”. — Matthéüs 25:41.

      68. Welk wonderbaarlijke vooruitzicht zullen degenen hebben die de verwijdering van ’s mensen zichtbare, oude ordening zullen overleven?

      68 Wanneer het religieuze Babylon de Grote, alsmede de politieke organisaties, die worden afgebeeld door het zevenkoppige „wilde beest” en de „valse profeet”, vernietigd zullen zijn, zal ’s mensen zichtbare, oude ordening plaats maken voor Gods nieuwe ordening voor de aarde. Het zal de zwaarste tijd in de geschiedenis zijn geweest die de mens heeft moeten doormaken (Matthéüs 24:21, 22; Daniël 12:1). Toch zullen er overlevenden op aarde zijn. Gelukkig zullen degenen zijn die Gods gezegende nieuwe ordening binnengaan!

  • Het onheil dat over degenen komt die tegen Gods nieuwe ordening strijden
    ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!
    • Hoofdstuk 15

      Het onheil dat over degenen komt die tegen Gods nieuwe ordening strijden

      1. Waaraan zal te Har–mágedon een eind komen?

      IN DE „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal de zichtbare, aardse organisatie van de Duivel vernietigd worden. Dit zal het gewelddadige einde betekenen van de door wereldsgezinde mensen in het leven geroepen regeringsstelsels, die — wat in het algemeen niet wordt vermoed — onder toezicht van Satan de Duivel staan (Openbaring 13:1, 2; 16:14, 16; Johannes 14:30). Zoals te verwachten is, zullen de heersers en de ondersteuners van die menselijke regeringen te Har–mágedon tegen Gods Messiaanse koninkrijk strijden.

      2. Wat zal er met degenen gebeuren die deze regeringsstelsels in stand gehouden en ondersteund hebben?

      2 Hoe zal het de politieke heersers en hun ondersteuners en onderdanen, die ervoor gezorgd hebben dat die regeringsstelsels functioneerden, vergaan? Zij zullen met hun politieke organisaties die zij in strijd met Gods Messiaanse koninkrijk — dat over de gehele wereld door Jehovah’s christelijke getuigen wordt verkondigd — in stand hebben gehouden, vernietigd worden. Op hun vernietiging wordt geduid door datgene wat in de Openbaring aan Johannes over de afloop van de strijd wordt gezegd: „De overigen echter [dat wil zeggen, de koningen der aarde en hun legers] werden gedood met het lange zwaard van degene die op het paard zat, welk zwaard uit zijn mond te voorschijn kwam. En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen.” — Openbaring 19:21.

      3. Wie behoren volgens Openbaring 19:17, 18 tot de doden op het slagveld te Har–mágedon, en wat voor een vernietiging is het in hun geval?

      3 De „vogels die vliegen in het midden van de hemel”, verzadigen zich aan het rottende vlees van de verslagen koningen en militaire bevelhebbers, de sterke mannen, de paarden en hun berijders, de vrijen en de slaven, de groten en de kleinen (Openbaring 19:17, 18). Hun actieve ondersteuning van de oorlog tegen de Koning der koningen is een veel ergere tekortkoming dan het verzuim Jezus Christus en zijn getrouwe discipelen goed te doen. Zij zijn zonder twijfel allen symbolische „bokken”, die door Jezus in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken beschreven worden. Door het symbolische „lange zwaard” dat uit de mond van de oorlogvoerende Koning der koningen te voorschijn komt, wordt hun bevolen heen te gaan in het „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid”. Op grond van de met een zwaard te vergelijken bevelen die uit de mond van de Koning komen, zullen deze „vervloekten”, die tegen God en zijn Christus gestreden hebben, „heengaan in de eeuwige afsnijding”, wat betekent dat er bij wijze van eeuwige straf een eind komt aan hun bestaan. — Matthéüs 25:31-46.

      4. Waarom zou er met het oog op datgene wat over de vurige Gehenna buiten het oude Jeruzalem bekend is, een vraag kunnen rijzen met betrekking tot datgene wat over de opruiming van de lijken te Har–mágedon wordt gezegd?

      4 Daarom zag de apostel Johannes niet dat de lijken van deze met bokken te vergelijken verslagenen in graven werden gelegd, alsof er voor hen hoop op een opstanding uit de doden bestond. Maar waarom worden al deze dode lichamen niet in het in Openbaring 19:20 genoemde „vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt”? Wij herinneren ons dat in het Jeruzalem uit de dagen van Jezus en zijn apostelen de dode lichamen van terechtgestelde misdadigers die men als zo slecht beschouwde dat zij geen opstanding waardig waren, over de zuidelijke stadsmuren in het dal van Hinnom („Gehenna”) werden geworpen, opdat ze door het daar voortdurend brandende vuur, waaraan men nog zwavel toevoegde, werden verteerd. Vielen de lijken naast het vuur, dan werden ze door de maden verteerd, waarvan de lijken spoedig wemelden. Jezus zei: „En indien uw oog u doet struikelen, werp het weg; het is beter dat gij met één oog het koninkrijk Gods binnengaat dan dat gij met twee ogen in Gehenna wordt geworpen, waar hun made niet sterft en het vuur niet wordt uitgedoofd.” — Markus 9:43-48.

      5. Wat is ongewoon aan het feit dat het „wilde beest” en de „valse profeet” „levend” in het vurige meer geslingerd worden, en wat wordt hier klaarblijkelijk door te kennen gegeven?

      5 Daar de veroordeelde misdadigers dood waren wanneer zij in het vuur van het Dal van Hinnom (of, in Gehenna) werden geworpen, is het opmerkelijk dat het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” nog „levend” zijn wanneer „zij beiden in het vurige meer geslingerd [worden], dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20). Dit betekent klaarblijkelijk dat zij abrupt aan hun eind komen. Deze politieke organisaties wordt plotseling, terwijl ze nog volop functioneren, een halt toegeroepen, ze worden opgelost en zullen voorgoed verdwijnen; niets zal op het slagveld overblijven, ook geen lijken, waaraan de aasvogels zich zouden kunnen verzadigen door hun beenderen schoon te pikken.

      6, 7. (a) Hoe wordt de eeuwige vernietiging van de mensen die te Har–mágedon tegen het Koninkrijk strijden, afgebeeld? (b) Op welke wijze zal volgens de beschrijving van de bijbel het vlees van alle dode lichamen worden opgeruimd?

      6 De eeuwige vernietiging van de mensen die te Har–mágedon tegen het Koninkrijk zullen strijden, wordt echter anders afgebeeld. Hoe? Er wordt getoond dat Jehovah voornemens is met de dode lichamen van degenen die zich tegen zijn universele soevereiniteit verzetten en ertegen streden, „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” een bloederig feestmaal te bereiden (Openbaring 19:17, 18). De lichamen van de verslagenen zullen niet in eervolle graven tot stof vergaan. Zij zullen niet begraven worden, maar aasvogels zullen zich verzadigen aan hun vlees en zullen hun gebeente zo grondig schoonpikken, dat zelfs de skeletten niet meer geïdentificeerd kunnen worden. Wegens de menigte van de verslagenen zal het voor de aasvogels een groot feestmaal zijn. De woorden die koning David in Psalm 110:5, 6 sprak, werden gericht tot de Koning der koningen, de Heer Jezus Christus, die door koning Melchizédek uit de oudheid werd afgeschaduwd. Deze woorden luiden: „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht houden onder de natiën; hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken.” Of: „Hij zal . . . veel lijken maken, de hoofden inslaan, in het wijde land” (Vertaling van J. van der Ploeg). Ongetwijfeld zullen er na de oorlog van Har–mágedon zoveel lijken op de aarde liggen, dat er niet genoeg aasvogels zullen zijn die ze snel genoeg kunnen opruimen om ziekten te voorkomen. Het is derhalve redelijk aan te nemen dat God voor het opruimen van de overige lijken andere middelen zal aanwenden.

      7 Wij herinneren ons dat volgens de overeenkomstige profetie over de aanval van de vorst Gog van het land Magog en zijn horden op het herstelde overblijfsel van Jehovah’s volk, de „vogels van allerlei vleugel” bij de opruiming van de dode lichamen van de overwonnen strijders tegen God door „alle wilde dieren van het veld” ondersteund zullen worden. Tot deze aasetende dieren wordt profetisch gezegd: „’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah” (Ezechiël 39:17-20). Het vlees van de lijken der te Har–mágedon verslagen vijanden wordt dus niet zoals het rottende vlees van de lijken in het Dal van Hinnom (of, in Gehenna) door de maden gegeten, maar als het ware door de aasvogels en de wilde dieren van het veld, de opruimingsdienst van de natuur, verteerd.

      8-12. (a) Hoe worden volgens de beschrijving in Ezechiël 39:11-20 de beenderen van de voormalige tegenstanders van het Messiaanse koninkrijk opgeruimd? (b) Waarop duidt het feit dat er gezegd wordt dat men „zeven maanden” met dit begraven bezig zal zijn?

      8 Wat een welverdiend, verachtelijk einde voor al die tegenstanders van Jehovah en zijn Messiaanse koninkrijk te Har–mágedon! Maar wat zal er met hun beenderen gebeuren, die nog overal verspreid liggen en door de zon gebleekt worden of als vergankelijke, onreine, afschuwelijke overblijfselen van de eens levende tegenstanders van de Soevereine Heer Jehovah uit elkaar vallen? In Ezechiël 39:11-20 wordt met betrekking tot de verslagen horden van Gog van Magog te kennen gegeven dat er voor de beenderen van degenen die te Har–mágedon door God, de Almachtige Heer, worden terechtgesteld, een afschuwelijke plaats, die kwade herinneringen opwekt, is weggelegd. Dit blijkt uit de volgende, door God geuite woorden:

      9 „’En het moet op die dag geschieden dat ik Gog daar een plaats [een befaamde (beroemde) plaats, Septuaginta; Vulgaat] zal geven, een grafstede in Israël, het dal van de doortrekkers ten oosten van de zee [de Dode Zee], en het zal de doortrekkers de weg versperren. En daar zullen zij Gog en heel zijn menigte moeten begraven, en zij zullen het stellig het Dal van Gogs menigte noemen. En degenen van het huis van Israël zullen hen moeten begraven met het doel het land te reinigen, zeven maanden lang. [Dit duidt op een geweldige hoeveelheid beenderen.] En heel het volk van het land zal moeten begraven, en het zal hun stellig tot een roemrijke zaak worden op de dag dat ik mijzelf verheerlijk’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah.

      10 ’En er zullen mannen voor voortdurende dienst zijn die zij zullen afzonderen, die het land doortrekken, begravend, met de doortrekkers, degenen die overgebleven zijn op de oppervlakte der aarde, ten einde die te reinigen. Totdat er zeven maanden voorbij zijn, zullen zij een onderzoek blijven instellen. En die doortrekkers moeten het land doortrekken, en zou iemand werkelijk een mensenbeen zien, dan moet hij er een merkteken naast bouwen, totdat degenen die begraven, het in het Dal van Gogs menigte [of, Dal van Hamon-Gog] begraven zullen hebben. En de naam van de stad zal ook Hamona [wat „Menigte” betekent, want Hamoná is de vrouwelijke vorm van het Hebreeuwse woord Hamón, dat in vers 11 en 15 voorkomt] zijn. En zij zullen het land moeten reinigen.’

      11 En wat u [Ezechiël] aangaat, o mensenzoon, dit heeft de [Soevereine] Heer Jehovah gezegd: ’Zeg tot de vogels van allerlei vleugel en tot alle wilde dieren van het veld: „Schaart u bijeen en komt. Vergadert u rondom tot mijn slachtoffer, dat ik voor u slacht, een groot slachtoffer op de bergen van Israël. En gij zult stellig vlees eten en bloed drinken. Het vlees van sterke mannen zult gij eten en het bloed van de oversten der aarde zult gij drinken, rammen, jonge mannetjesschapen en bokken, jonge stieren, allemaal gemeste dieren van Basan. En gij zult stellig vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, van mijn slachtoffer, dat ik voor u wil slachten.”’

      12 ’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah.”

      HEERLIJKHEID CONTRA EEUWIGE SCHANDE

      13, 14. (a) Welke namen, die als een oneervolle gedachtenis aan de menselijke horden van Gog zullen dienen, worden met hun grafstede in verband gebracht? (b) Hoe wordt in Jesaja 66:23, 24 de verachting beschreven waaraan deze tegenstanders van Jehovah’s aanbidding tot in alle eeuwigheid prijsgegeven zullen zijn?

      13 Aldus zal Jehovah God, als Opperbevelhebber, door bemiddeling van zijn dienstdoende Veldmaarschalk, Jezus Christus, onvergankelijke heerlijkheid voor zich verwerven, terwijl de symbolische Gog en zijn aardse horden zich eeuwige schande zullen bereiden. De grote menigte verspreid liggende beenderen van Gogs menselijke horden zal als het ware in een massagraf, niet in gekenmerkte afzonderlijke graven, gelegd worden. De aanduiding „Dal van Hamon-Gog” is een smadelijke naam, die als een oneervolle gedachtenis aan hen zal dienen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de naam Hamona, wat misschien de naam van een met een gedenkteken te vergelijken stad is, die is opgericht om aan de met deze plaats verbonden historische gebeurtenissen te herinneren. Aan welke verachting deze overtreders die Jehovah’s aanbidding hebben tegengestaan, tot in alle eeuwigheid prijsgegeven zullen zijn, blijkt uit Jesaja’s profetie, waar over de overlevenden die Jehovah aanbidden, wordt gezegd:

      14 „’En het zal stellig geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan [of, van maand tot maand] en van sabbat tot sabbat [of, van week tot week] alle vlees zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen’, heeft Jehovah gezegd. ’En zij zullen stellig uitgaan en zien op de lijken der mannen die tegenover mij overtredingen begingen; want de wormen zelf die op hen zijn zullen niet sterven en hun vuur zelf zal niet uitgeblust worden, en zij moeten iets weerzinwekkends voor alle vlees worden.’” — Jesaja 66:23, 24.

      15, 16. (a) Wat betekent de vernietiging voor allen aan wie te Har–mágedon Gods oordeel wordt voltrokken? (b) Hoe wordt dit in de profetie van Maleachi eveneens beklemtoond?

      15 Dit alles laat duidelijk zien dat de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon voor Jehovah niet slechts een militaire oefening is, een schijngevecht voor exercitiedoeleinden, een militair vertoon, zonder blijvende gevolgen voor degenen die tegen Hem strijden. Integendeel, Jehovah’s militaire actie beduidt voor degenen op aarde aan wie hij op deze wijze ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit zijn oordeel voltrekt, een „eeuwige afsnijding”. Hoe hij degenen beziet die hij te Har–mágedon verdelgt, beklemtoont hij ook in Maleachi’s profetie:

      16 „’Want ziet! de dag komt die brandt als de oven, en alle overmoedigen en al degenen die goddeloosheid bedrijven, moeten als stoppels worden. En de dag die komt, zal hen stellig verslinden’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’zodat die hun wortel noch tak zal overlaten [het zal een volledige vernietiging zijn]. En voor u die mijn naam vreest, zal de zon der rechtvaardigheid stellig gaan schijnen, met genezing in haar vleugelen; en gij [de overlevenden] zult werkelijk uitgaan en de grond omwoelen als gemeste kalveren. En gijlieden zult stellig de goddelozen vertreden, want zij zullen als poeder onder uw voetzolen worden op de dag waarop ik handelend optreed’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” — Maleachi 4:1-3.

      17. Wat zal er na het gewelddadige einde van Satans gehele zichtbare organisatie met hem zelf en zijn demonenengelen gebeuren?

      17 De overlevende aanbidders van de Allerhoogste God zullen zich erover verheugen dat dan de weg gebaand is voor de volledige oprichting van Gods rechtvaardige nieuwe ordening. ’s Mensen oude ordening zal niet vredig en zonder weerstand te bieden, voor Gods rechtvaardige nieuwe ordening wijken. Door de komende „grote verdrukking” zal ze gedwongen worden voor Gods beloofde nieuwe ordening te wijken. Dit komt doordat de „heerser van deze wereld”, „de god van dit samenstel van dingen”, namelijk Satan de Duivel, die de hedendaagse vorst Gog van het land Magog is, tegen Gods nieuwe ordening gekant is. Maar zijn onverbiddelijke tegenstand zal op niets uitlopen. Evenals de profetische Gog van Magog overwonnen werd en niet kon verhinderen dat Jehovah God zijn bekendgemaakte voornemen, ’vuur over Magog te zenden’, ten uitvoer bracht, zal ook Satan de Duivel niet kunnen verhinderen dat zijn gehele zichtbare organisatie in de „grote verdrukking” wordt vernietigd. Onmiddellijk daarna zal ook zijn onzichtbare verblijfplaats in de nabijheid van de aarde verwoest worden. Hij en zijn legioenen van demonenengelen zullen als met ketenen gebonden en in een afgrond — ver weg van de omgeving van de aarde — geslingerd worden. — Johannes 16:11; 2 Korinthiërs 4:4; Ezechiël 39:1-6; Openbaring 20:1-3.

      18. Waarom zullen de overlevenden na de vernietiging van ’s mensen door Satan beheerste oude ordening beslist gelegenheid hebben zich te verheugen en zich geestelijk te verlustigen?

      18 De vernietiging van ’s mensen door Satan beheerste oude ordening zal de overlevenden — het overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de „grote schare”, die zich met het overblijfsel aan de zijde van Jehovah’s universele soevereiniteit heeft geschaard — gelegenheid geven zich geestelijk te verlustigen. Waarom zouden zij zich dan niet verheugen? Na de komende vurige vernietiging van Babylon de Grote zullen de heilige engelen in de hemel uitroepen: „Halleluja!”, en een stem zal van de hemelse troon uitgaan en gebieden: „Looft onze God, al gij slaven van hem, die hem vrezen, de kleinen en de groten” (Openbaring 19:1 tot 5). Nog veel meer reden om zich te verheugen en „Halleluja” uit te roepen, zullen de aardse overlevende aanbidders van Jehovah God hebben wanneer hij de vernietiging van ’s mensen oude ordening in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon tot een glorierijk einde brengt. Dan zullen de rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit en de heiliging van zijn heilige naam — de grootste gebeurtenis in de universele geschiedenis — een voldongen feit zijn. — Ezechiël 38:23; 39:6, 7.

      19, 20. Waaraan zullen volgens Psalm 46 de menselijke overlevenden zich beslist geestelijk verzadigen, terwijl de vogels gehoor geven aan de uitnodiging zich te goed te doen aan de lijken die te Har–mágedon zijn gevallen?

      19 In het beeld dat in de Openbaring wordt geschilderd van die oorlog te Har–mágedon, gehoorzaamden „alle vogels die vliegen in het midden van de hemel” het bevel van Gods in het zonlicht staande engel en verzamelden ze zich vol verwachting op het slagveld van Har–mágedon. Er werd hun daar een feestmaal beloofd, en dat kregen ze ook beslist. Ze deden zich te goed aan de lijken van degenen die door Jehovah’s aangestelde Koning der koningen en zijn hemelse legers verslagen waren: „En alle vogels werden verzadigd van de vleesdelen van hen” (Openbaring 19:17-21). Voor de overlevenden van de oorlog, namelijk voor het overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare”, zal de tot Gods eer strekkende afloop van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” eveneens een feestmaal zijn, een geestelijk feestmaal, dat hen volledig zal verzadigen. Er zal tot hen gezegd worden:

      20 „Komt, aanschouwt de activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op de aarde heeft gesteld. Hij doet oorlogen ophouden tot het uiteinde der aarde. De boog verbreekt hij en hij slaat de speer werkelijk aan stukken; de wagens verbrandt hij in het vuur. ’Geeft u gewonnen en weet dat ik God ben. Ik zal stellig verhoogd worden onder de natiën, ik zal stellig verhoogd worden op de aarde.’” — Psalm 46:8-10.

      21-23. (a) Welke overwinning zullen de menselijke overlevenden van Har–mágedon hebben behaald? (b) Welk lofgezang zullen deze overlevenden volgens Openbaring 15:2-4 eensgezind aanheffen?

      21 In diep ontzag voor de wonderbaarlijke daden die de Almachtige Soeverein van het universum te Har–mágedon tot stand zal brengen, zullen de leden van het dan nog levende overblijfsel van geestelijke Israëlieten Zijn lof bezingen. De leden van dit getrouwe overblijfsel zullen ten tijde van zijn glorierijke zegepraal in de grootste oorlog aller oorlogen het symbolische „wilde beest” met zijn getal 666 en diens afgodische „beeld” volledig overwonnen hebben. Deze beide politieke organisaties, die in ’s mensen oude ordening een belangrijke rol speelden, zullen ten tijde van die zegepraal aan de eeuwige dood ten prooi zijn gevallen, ze zullen in het doodaanbrengende „vurige meer geslingerd [zijn], dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20; 17:8, 14). Het lofgezang dat de leden van het zegevierende overblijfsel, ondersteund door het gezang van de „grote schare” medeaanbidders in Gods geestelijke tempel, na Har–mágedon zouden aanheffen, was zo’n opzienbarend vooruitzicht voor onze naaste toekomst, dat de apostel Johannes een voorproefje van dat grootse muzikale gebeuren werd gegeven. Tot onze vreugde tekende hij daarover de volgende geïnspireerde beschrijving op:

      22 „En ik zag wat leek op een glazen zee [een groot glazen wasbekken in Gods geestelijke tempel], met vuur vermengd, en degenen die de overwinning behalen over het wilde beest en over zijn beeld en over het getal van zijn naam [666], stonden aan de glazen zee en hadden harpen van God. En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam [Jezus Christus], zeggende:

      23 ’Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt? Want alle natiën zullen komen en voor u aanbidden, omdat uw rechtvaardige besluiten openbaar zijn gemaakt.’” — Openbaring 15:2-4.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen