-
Bezoeken van oudere mannen strekken Gods volk tot voordeelDe Wachttoren 1979 | 15 mei
-
-
Bezoeken van oudere mannen strekken Gods volk tot voordeel
„Zij [keerden] naar Lystra en Ikónium en Antiochië terug en versterkten de zielen der discipelen, terwijl zij hen ertoe aanmoedigden in het geloof te blijven en zeiden: ’Wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan.’” — Hand. 14:21, 22.
1. Waarom zijn de bezoeken van reizende opzieners thans nodig, evenals ze dit in de eerste eeuw waren?
IN DE eerste eeuw bezochten de apostelen en andere oudere mannen de christelijke gemeenten op passende tijden als reizende opzieners. In deze tijd bezoeken reizende opzieners geregeld meer dan 42.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de gehele wereld. Hebben zulke bezoeken, in de oudheid en thans, veel met elkaar gemeen? Ja, inderdaad! De behoeften van de christenen in deze tijd zijn vrijwel gelijk aan die van de christenen in apostolische tijden. Wij hebben de aanmoediging en praktische hulp door middel van deze bezoeken nodig om Gods wil onder moeilijke omstandigheden te blijven doen.
2. (a) Aan welke problemen hebben christenen het hoofd moeten bieden, zowel in de eerste eeuw als thans, waardoor welk werk noodzakelijk is geworden? (b) Waarom zijn bezoeken van oudere mannen altijd welkom geweest?
2 Tengevolge van overgeërfde onvolmaaktheden ondervonden de vroege christenen problemen die met de onze overeenkwamen (Rom. 3:23). De verleidingen waaraan zij het hoofd moesten bieden waren grotendeels van dezelfde aard als de verleidingen waaraan wij weerstand moeten bieden (1 Kor. 10:13). Zij leefden te midden van een goddeloos samenstel van dingen dat thans nog steeds bestaat en waarvan wij allemaal heel graag bevrijd willen worden (Gal. 1:4). Hun belangrijkste vijand, de Duivel, is de vijand die ook wij moeten weerstaan (1 Petr. 5:8). Ondanks hun vleselijke zwakheden, druk door de wereld en tegenstand van onzichtbare goddeloze geestenkrachten moesten die eerste-eeuwse gelovigen een werk verrichten. Zij hadden de opdracht ontvangen het „goede nieuws” te prediken en discipelen te maken. Die opdracht geldt ook voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd en moet vóór het naderende einde van deze goddeloze wereld volledig ten uitvoer zijn gebracht (Matth. 28:19, 20; Hand. 1:8). Zowel toen als nu zijn bezoeken van geestelijk gezinde mannen welkom geweest als een voorziening om Gods volk te sterken, aan te moedigen en anderszins te helpen.
3. Hoe zal het ons tot voordeel strekken verslagen van bezoeken in apostolische tijden te beschouwen en hedendaagse parallellen te trekken?
3 Deze bezoeken in apostolische tijden verschaffen nuttige leiding voor ons in deze tijd (Hand. 14:21-23; 15:36). Door enkele schriftuurlijke verslagen te beschouwen en hedendaagse parallellen te trekken, zullen wij onze waardering kunnen verdiepen voor de voorziening van zulke „gaven in mensen”, die ons helpen en in onze behoeften voorzien. — Ef. 4:8, 11, 12.
HOE BEZOEKEN VAN OUDERE MANNEN WERDEN BEZIEN
4. Hoe heeft een bezoek aan de gemeente te Antiochië de broeders geholpen?
4 Na de bijeenkomst van de apostelen en oudere mannen te Jeruzalem, in het jaar 49 G.T., werden Judas en Silas, te zamen met Paulus en Barnabas, naar Antiochië gezonden. Als u daar was geweest, wat zou u dan hebben meegemaakt? Volgens Handelingen 15:32 „moedigden” de twee „profeten” Judas en Silas „de broeders met menige toespraak aan en versterkten hen”. Voordien was er in Antiochië enige onenigheid geweest over de kwestie van de besnijdenis. Maar nu de gemeente in Antiochië een onder leiding van de geest opgestelde brief had ontvangen, verbonden met een bezoek van de twee „profeten”, was de kwestie opgelost. De gemeente had reden zich te verheugen. — Hand. 15:2, 22-31.
5. Wat zegt Filippenzen 2:20-22 ons over Timótheüs’ hoedanigheden?
5 Juist hun nederige, zelfopofferende geest maakte „oudere mannen” tot zo’n aanmoediging voor hun broeders. Neem bijvoorbeeld Paulus’ medezendeling Timótheüs, over wie Paulus schreef: „Ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg zal dragen voor de dingen die u aangaan. Want alle anderen zoeken hun eigen belangen, niet die van Christus Jezus.” Timótheüs medewerker Paulus aarzelde niet hem naar de gemeente Filippi te zenden als iemand die onder hen zou zwoegen ter „bevordering van het goede nieuws”. — Fil. 2:20-22.
6. (a) Hoe zouden de broeders op Kreta er voordeel van trekken wanneer Titus Paulus’ instructies opvolgde? (b) Welke uitwerking zou Titus’ raad hebben op zowel jong als oud, mannen en vrouwen?
6 Gewoonlijk bleven de oudere mannen die naar een bepaald gebied werden gezonden, daar gedurende langere tijd om de broeders te versterken. Het was dringend noodzakelijk dat Titus bij het oplossen van problemen op Kreta hulp bood. Er werd hem opgedragen „de dingen waaraan wat ontbrak, in orde [te] brengen en in stad na stad oudere mannen [aan te stellen]”. Met het oog op de weerspannigheid, het zinloze gepraat en de misleidende ideeën die sommigen onderwezen, moest Titus bovendien de wanordelijken streng blijven terechtwijzen, opdat zij ’gezond in het geloof’ zouden zijn (Tit. 1:5-14). Hij moest bejaarde mannen en vrouwen, alsook jongere mannen en vrouwen, en tevens slaven, raad geven en vermanen, opdat hun levenswijze „de leer van onze Redder, God, in alle dingen [zou] mogen sieren”. — Tit. 2:1-10.
7. (a) Met welke hoedanigheden waren bezoekende opzieners destijds toegerust? (b) Hoe moesten getrouwe oudere mannen, zoals Paulus, volgens 1 Korinthiërs 11:1 worden bezien?
7 Het is duidelijk dat zeer bekwame bezoekende opzieners de gemeenten in de eerste eeuw noodzakelijk onderricht gaven. Zij allen hadden een jarenlange ervaring in het predikingswerk, in het dragen van verantwoordelijkheid als ouderlingen en in het verduren van moeilijkheden. Na de vervolgingen en ervaringen te hebben opgesomd die hij had meegemaakt, onthulde Paulus zijn grote verantwoordelijkheidsbesef door te zeggen: „Behalve die dingen, welke van uitwendige aard zijn, bestormt mij nog van dag tot dag de zorg voor alle gemeenten” (2 Kor. 11:23-28). Titus, Timótheüs en anderen waren in deze ervaringen nauw met hem verbonden (2 Kor. 8:23; 2 Tim. 3:10, 11). Een voorbeeldig geloof maakte hen tot waardige voorbeelden ter navolging. — 1 Kor. 11:1.
8. Welke vermaning ontvingen de ouderlingen van Efeze, en hoe dachten zij over Paulus?
8 Niet alleen respecteerden de broeders deze voorbeeldige bezoekende „oudere mannen” hogelijk om hun voortreffelijke werk, maar zij gaven ook uiting aan een grote persoonlijke genegenheid voor hen. Een in het oog springend voorbeeld hiervan was de ontmoeting die Paulus met de oudere mannen van Efeze had. Hij vermaande hen: „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht” (Hand. 20:28). Vervolgens waarschuwde hij hen voor een naderende afval en spoorde hij hen ertoe aan wakker te blijven en de zwakken bij te staan. Nadat zij gezamenlijk hadden gebeden, waren die oudere mannen emotioneel bewogen toen zij van Paulus afscheid namen, daar het hun speciaal verdroot te vernemen dat zij hem niet meer zouden zien. — Hand. 20:29-38.
PRAKTISCHE HULP AAN GEMEENTEN
9. Hoe werden de gemeenten door bezoekende opzieners geprezen en aangemoedigd?
9 De bezoekende opzieners prezen die vroege gelovigen vaak om de voortreffelijke hoedanigheden die zij aan de dag legden. Dit was het geval met de „heiligen” te Kolosse. Epafras had over hun voortreffelijke werken en over hun liefde in geestelijk opzicht gesproken, waarvoor Paulus God dank bracht (Kol. 1:2-8). Paulus’ bezoek aan Thessalonika wierp uitzonderlijke resultaten af. Toen hij de gelovigen aldaar later schreef, maakte hij melding van hun getrouwe werk, liefdevolle arbeid en volharding. Zij hadden het woord onder verdrukking aanvaard en waren waardige navolgers geworden van mannen als Paulus, Silvanus (Silas) en Timótheüs (1 Thess. 1:1-7). Die oudere mannen onderwezen de vroege discipelen zowel door hun woord als door hun voorbeeld en toonden hun aan hoe de vruchten van Gods geest in hun dagelijkse leven ten toon gespreid konden worden. Zij werden ertoe aangemoedigd een onvoorwaardelijk vertrouwen in Jehovah te stellen en zich in gebed voortdurend op hem te verlaten. De gemeenten verheugden zich over zulke bezoeken, aangezien zij erkenden dat zij erdoor werden gesterkt en aangemoedigd „in het geloof te blijven”.—Hand. 14:22.
10. (a) Waarom kon er op het gebied van geestelijke en morele reinheid niet worden geschipperd? (b) Welke aanmoediging, gaven die oudere mannen aan plaatselijke aangestelde herders?
10 De apostelen en oudere mannen hebben ongetwijfeld stappen gedaan om erop toe te zien dat de gemeenten destijds op een ordelijke en harmonieuze wijze onder het leiderschap van Christus functioneerden (Ef. 4:15, 16). Zij wisten dat de geestelijke en morele reinheid gehandhaafd moesten blijven. Er kon in dit opzicht niet worden geschipperd. Hoe zou de christelijke gemeente anders afgescheiden van de wereld kunnen blijven en als een eerbaar vat gebruikt kunnen worden om Jehovah’s werk ten uitvoer te brengen? (2 Kor. 6:14-17; 1 Thess. 4:3-8; 2 Tim. 2:20-22) Om de belangrijkheid van gehoorzaamheid aan goddelijke vereisten te beklemtonen, brachten die oudere mannen bezoeken en schreven zij brieven, waardoor plaatselijke aangestelde herders en de kudde die aan hun zorg was toevertrouwd, werden geholpen. —1 Petr. 5:1-5.
11. Welke aanmoediging kunnen bezoekende opzieners, in overeenstemming met Paulus’ raad aan Timótheüs, in deze tijd aan alle gemeentelijke opzieners geven?
11 Paulus vermaande de jonge opziener Timótheüs: „Word een voorbeeld voor de getrouwen . . . Ga er . . . mee voort u toe te leggen op het voorlezen, het vermanen, het onderwijzen . . . opdat uw vooruitgang aan allen openbaar moge zijn” (1 Tim. 4:12-15). Reizende opzieners in deze tijd geven tijdens hun bezoeken overeenkomstige raadgevingen. En evenals Paulus Timótheüs instructies gaf, moedigen zij alle gemeentelijke opzieners ertoe aan ’het woord te prediken, zich er als met een dringende zaak mee bezig te houden, in gunstige tijd, in moeilijke tijd, terecht te wijzen, te berispen, te vermanen, met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen’, ’het werk van een evangelieprediker te doen’, en deze bediening volledig te volbrengen. — 2 Tim. 4:1-5.
12. Welke raad, die ook het vellen van een oordeel insloot, werd aan de Korinthische gemeente gegeven?
12 De apostelen aarzelden niet te laten weten hoe er moest worden opgetreden wanneer er een oordeel geveld moest worden. Toen Paulus op een situatie van kwaaddoen stuitte waartegen niet bestraffend was opgetreden, berichtte hij per brief wat hij gedaan zou hebben als hij persoonlijk aanwezig was geweest, terwijl hij degenen die in Korinthe verantwoordelijkheden droegen krachtig gelastte ’de goddeloze man uit hun midden te verwijderen’ (1 Kor. 5:3, 13). Hij wees er ook op dat persoonlijke geschillen onder de broeders behandeld moesten worden door mannen met een bekwaam oordeel (1 Kor. 6:1-6). Zulke raad hielp de verantwoordelijke broeders hun denkwijze recht te zetten.
EEN LIEFDEVOLLE VOORZIENING OM ONS TE STERKEN
13. (a) Waarom kunnen wij dankbaar zijn voor Jehovah’s voorziening van getrouwe opzieners, met inbegrip van degenen die de gemeenten geregeld bezoeken? (b) Welke ervaring bezitten vele reizende opzieners?
13 Doordat de geest van Jehovah heden ten dage op zijn volk inwerkt, zijn er hardwerkende, bekwame mannen, met vele jaren van ervaring, beschikbaar om de gemeenten te bezoeken. (Vergelijk Efeziërs 4:11, 12) Hoewel zij onvolmaakte mannen zijn, spreiden zij vele van de voortreffelijke hoedanigheden ten toon die Paulus, Silas, Barnabas, Timótheüs en anderen kenmerkten. Op het ogenblik hebben talloze reizende opzieners meer dan 30 jaren van ervaring in het volle-tijdwerk. Eén kringopziener die nog altijd actief is, nam 55 jaar geleden, op de leeftijd van 18 jaar, de volle-tijddienst op zich (Pred. 12:1). Hij dient sindsdien ononderbroken, terwijl hij de laatste 30 jaar heeft gebruikt om de gemeenten te bezoeken. Bijna al deze mannen hebben ook als opzieners in plaatselijke gemeenten en als pioniers dienst verricht. Anderen zijn jarenlang in het zendingsveld of op een bijkantoor van het Wachttorengenootschap werkzaam geweest. De aanwezigheid van zulke mannen in een gemeente is een zegen, aangezien allen kracht kunnen verwerven uit de geestelijke dingen die zij hebben te delen. Hun bezoeken kunnen ons in onze dienst en aanbidding helpen alsmede bij het aankweken van een christelijke persoonlijkheid.
14. Waaruit blijkt de bekwaamheid van deze oudere mannen, en wat trachten zij in anderen op te bouwen?
14 De vertegenwoordigers die naar de gemeenten worden gezonden, zijn zonder uitzondering mannen die de leiding nemen in de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. Zij begrijpen de betekenis van het woord en brengen voortreffelijke vruchten voort (Matth. 13:23). Vervuld als zij zijn met een gevoel van dringendheid, dat voortspruit uit een werkelijk begrip van wat Gods koninkrijk betekent, en in het besef van de ernst van deze laatste dagen, doen zij hun werk niet traag (Rom. 12:11) Met deze houding trachten zij in anderen dezelfde evangelisatiegeest op te bouwen die de vroege christelijke gemeente kenmerkte. — Hand. 5:42; 8:1-4.
15. (a) Hoe beschouwen reizende opzieners Jezus’ geboden in Matthéüs 24:14 en 28:19, 20? (b) Hoe geven zij, in overeenstemming met hetgeen er na Pinksteren in 33 G.T. gebeurde, in deze tijd hulp en aanmoediging?
15 Doordat de reizende opzieners zo’n hoge achting hebben voor Jezus’ gebod het „goede nieuws” te prediken en discipelen te maken, worden zij ertoe bewogen deze tweeledige opdracht als een heilig pand, een goddelijk vereiste, te beklemtonen (Matth. 24:14; 28:19, 20). Zij herinneren zich wat er na het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. gebeurde, en ook daarna, na de bekering van Cornelius en zijn huisgezin, namelijk dat gelovigen snel in aantal toenamen en volledig werden onderricht, zodat zij overeenkomstig het „goede nieuws” konden leven en het op doeltreffende wijze aan anderen konden bekendmaken (Hand. 2:46, 47; 5:14; 6:7; 10:44-48; 20:20). Opdat de aantallen van nieuwe gelovigen zich ook nu zullen verdubbelen, nodigen reizende opzieners zoveel mogelijk personen uit met hen een aandeel aan het getuigeniswerk te hebben. Zij helpen degenen wie het aan ervaring ontbreekt. De ijver en voortreffelijke leiding van bezoekende ouderlingen dragen tot de uitbreiding van het getuigeniswerk bij. Zij zeggen, evenals Paulus: „Wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” — 1 Kor. 9:16.
16, 17. (a) Welke aanmoediging kunnen reizende opzieners geven ten einde de gemeente voor infiltratie van wereldsgezindheid te behoeden? (b) Op welke manieren kunnen zij de broeders helpen de haast onmerkbare invloed van het materialisme te bestrijden?
16 Bovendien is er veel werk te doen om degenen die met de gemeenten verbonden zijn, te helpen vorderingen te maken in het leiden van een christelijke levenswijze (2 Petr. 1:5-10). Sommigen die nog niet vrij zijn van wereldsgezindheid, zouden kunnen proberen praktijken in te voeren waardoor de hoge gedragsnormen die in Gods Woord zijn vastgelegd, zouden verslappen. Ten einde de gemeente voor infiltratie van wereldsgezindheid te behoeden, moeten reizende opzieners onderscheidingsvermogen tonen door bijna onmerkbare tendensen te signaleren. Zij zullen Gods volk ertoe moeten aanmoedigen zich stipt te houden aan schriftuurlijke beginselen met betrekking tot hun levensgewoonten, moraal en omgang met anderen, zowel in persoonlijke als in sociale aangelegenheden (1 Kor. 10:31-33; 1 Petr. 1:14-17; Hebr. 13:18). Zij zullen ouderlingen er misschien aan moeten herinneren op beslissende wijze op te treden om de morele, leerstellige en geestelijke reinheid in de gemeenten te handhaven.
17 In overeenstemming met de raad die Timótheüs ontving, worden reizende opzieners ertoe aangespoord christenen voor de binnendringende invloeden van het materialisme te waarschuwen (1 Tim. 6:9, 10, 17-19). Doordat zij ook zelf geestelijke dingen op de eerste plaats stellen, moedigen zij anderen door hun voorbeeld aan ’eerst Gods koninkrijk te zoeken’. — Matth. 6:33.
18. Waarom is het zo uiterst belangrijk geestelijke stabiliteit en rijpheid te verwerven, en hoe kan hiertoe aangemoedigd worden?
18 In een wereld waar de mensen door verwarrende winden en religieuze leerstellingen heen en weer worden geslingerd, moeten Jehovah’s dienstknechten stabiele, volwassen christenen zijn (Ef. 4:13, 14). Hun houding moet krachtig zijn, terwijl zij zich niet snel van hun stuk moeten laten brengen door een onafhankelijke denkwijze of emotionele spanningen (Kol. 1:23; 2:6, 7). Zeer terecht zullen reizende opzieners derhalve nadruk leggen op de noodzaak dat alle christenen voortdurend in een nauwkeurige kennis van God groeien (Fil. 1:9, 10; Kol. 1:9-11). Zij moedigen aan tot het maken van een persoonlijke, gezins- en gemeentelijke studie van Gods Woord, zodat christenen zich niet slechts met ’de melk van het woord’ zullen voeden maar met „vast voedsel”, opdat zij „het woord der rechtvaardigheid” volledig zullen begrijpen en „hun waarnemingsvermogen [oefenen] om zowel goed als kwaad te onderscheiden” (Hebr. 5:12-14). Wanneer reizende opzieners de geestelijke toestand van een gemeente beschouwen, zullen zij over zulke punten schriftuurlijke raad geven.
19. Hoe helpen reizende opzieners verschillenden overeenkomstig hun persoonlijke behoefte? (Jak. 5:19, 20)
19 Deze oudere mannen kunnen zieken, bejaarden en anderen bezoeken wanneer de gelegenheid hiertoe zich voordoet. (Spr. 16:31; Matth. 18:12-14; vergelijk dit met Ezechiël 34:4.) Wanneer zij worden benaderd door personen die in verband met persoonlijke kwesties met elkaar van mening verschillen, kunnen zij hen op een liefdevolle maar krachtige wijze aan de hand van de Schrift vermanen, ten einde de vrede te herstellen (1 Thess. 5:14, 15). Het kan zijn dat zij degenen die twijfelen met betrekking tot christelijk gedrag of die wegens andere redenen ’uit het vuur gerukt’ moeten worden, op vaak ongemerkte manieren weten op te bouwen. — Jud. 22, 23.
20. Hoe hebben reizende opzieners en hun vrouwen zichzelf weggecijferd?
20 Evenals in de eerste eeuw verrichten deze opzieners en hun vrouwen onder allerlei omstandigheden dienst. In vele delen der aarde trekken zij elke week van plaats tot plaats. Om geïsoleerde streken of oerwoudgebied te bereiken, reizen sommigen te paard of per kano, of lopen lange afstanden over bergpaden of -passen. Ten behoeve van de gemeenten doorstaan zij grote ongemakken. Velen hebben toewijzingen aanvaard ver van hun familieleden en intieme vrienden vandaan. Maar ongeacht hun situatie sloven zij zich bereidwillig uit, gaarne bereid zich ter wille van het „goede nieuws” aan te passen. — 1 Kor. 9:23.
21. (a) Welke waardering dient ons overzicht van de bediening van deze oudere mannen bij ons op te bouwen? (b) Welke vraag doet dit derhalve bij ons opkomen?
21 Nu wij de vele manieren hebben beschouwd waarop bezoeken van getrouwe oudere mannen de gemeenten hebben gesterkt, zowel in de apostolische tijd als thans, kan het niet anders of dit vervult ons met waardering voor hun krachtsinspanningen. Zulke zichzelf wegcijferende oudere mannen behoren beslist tot degenen over wie de apostel Paulus schreef: „Nu verzoeken wij u, broeders, achting te hebben voor hen die onder u hard werken en de leiding over u hebben in de Heer en u vermanen, en hun om hun werk meer dan buitengewone achting in liefde te betonen” (1 Thess. 5:12, 13). Hoe kunnen wij, ook al bezitten wij deze achting voor de reizende opzieners, persoonlijk meer voordeel trekken van hun bezoeken in de komende tijd? Laten wij eens zien.
-
-
Reizende opzieners zijn thans tot zegenDe Wachttoren 1979 | 15 mei
-
-
Reizende opzieners zijn thans tot zegen
1, 2. (a) Welke gevaren bedreigen ons thans? (b) Hoe kunnen wij toegerust zijn om de Duivel te weerstaan? (c) Welke voortreffelijke voorziening heeft Jehovah getroffen om ’de gemeenten te versterken’?
WIJ LEVEN in „kritieke tijden”, de slotfase van de voorzegde „laatste dagen”. Bijbelonderzoekers weten dit (2 Tim. 3:1). Toch kunnen tijdige waarschuwingen ons vaak helpen elke in de geest opkomende onverschilligheid ten aanzien van de gevaren die ons bedreigen, af te weren. Een vijandige wereld en haar onzichtbare heerser blijven steeds meer druk uitoefenen om het geloof te verzwakken en om te misleiden en in het verderf te storten. (Joh. 14:30; Openb. 12:9, 12). Ja, werkelijk, „de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). In zijn woede verhevigt hij zijn oorlog tegen degenen die de geboden van God onderhouden (Openb. 12:17). Listig tracht hij Jehovah’s volk van de levende God weg te trekken tot een nutteloze, wereldse levenswijze, waardoor hij hen afsnijdt van de ’herder en opziener van hun zielen’, Jehovah God. De Duivel is eropuit iemand te verslinden. — Hebr. 3:12; 1 Petr. 1:18, 19; 2:25; 5:8.
2 Om zo’n tragisch resultaat te vermijden, hebben wij elke voorziening nodig die Jehovah heeft getroffen om ons geestelijk sterk te houden. Op deze wijze kunnen wij de Duivel weerstaan en ermee voortgaan alleen voor Jehovah heilige dienst te verrichten (Matth. 4:8-11; Jak. 4:7). Tot de voorzieningen die Gods dienstknechten zeer tot voordeel strekken, behoort de regeling dat reizende opzieners hen dienen en „zien hoe zij het maken”. Zulke bezoeken dragen ertoe bij ’de gemeenten dusdanig te versterken’ dat ze een standpunt innemen tegen de vijand, en hen ertoe aan te sporen een grotere activiteit te ontplooien in het dienen van God. — Hand. 15:36, 41; 1 Petr. 5:9; 1 Kor. 16:9.
3. Hoe behoren reizende opzieners de kudde te bezien, en welke krachtsinspanningen moeten zij ten behoeve van hen doen?
3 De ernst en belangrijkheid van het werk van deze reizende opzieners mogen niet onderschat worden. Zij moeten het beginsel ter harte nemen dat in Spreuken 27:23 staat opgetekend, waar wij lezen: „Gij behoort beslist te weten hoe uw kleinvee eruitziet. Zet uw hart op uw kudden.” Deze reizende opzieners dienen nauwlettend de geestelijke toestand van de kudde gade te slaan, ten einde deze voor gevaar te beschermen. Zij moeten ook trachten in de behoeften ervan te voorzien door voor elk afzonderlijke „schaap” belangstelling te tonen. (Vergelijk 1 Samuël 17:34, 35; Filippenzen 2:4.) Daar het hun diepe wens is hun broeders tot voordeel te strekken, zullen zij elke oprechte krachtsinspanning in het werk stellen om hen te onderwijzen en in het evangelisatiewerk aan te moedigen (1 Tim. 5:17; 2 Tim. 4:5). Door zich aldus in te spannen, zullen zij als Epafras zijn, die ’zich veel moeite gaf’ ten behoeve van de gemeente. — Kol. 4:12, 13.
4. Wat kunnen wij persoonlijk doen om voordeel te trekken van de bezoeken van deze oudere mannen?
4 Door volledig voordeel te trekken van deze bezoeken, kan elk van ons veel nut ontvangen van de raad, aanmoediging en hulp van deze oudere mannen. Deze zegeningen kunnen echter alleen verkregen worden wanneer elkeen van ons zijn medewerking verleent en zich ijverig inspant.
VOORBEREIDING NOODZAKELIJK
5. Welke voorbereidingen hebben veel invloed op het succes van het bezoek van de reizende opziener? (1 Kor. 14:40)
5 Wanneer de reizende opziener een gemeente bezoekt, staan er verscheidene activiteiten op het programma. Het succes van het bezoek hangt grotendeels af van de voorbereidingen die de gemeente tijdig heeft getroffen. De tijden en plaatsen in verband met het uittrekken in de dienst moeten worden vastgesteld en er moet gebied voor groepsgetuigenis apart gehouden worden. Ook moeten de gemeenteberichten bijgewerkt zijn en beschikbaar staan om gecontroleerd te worden. Verkondigers zullen beslist veel voordelen ontvangen wanneer zij regelingen treffen om aan het predikingswerk deel te nemen. Sommigen kunnen misschien als hulppioniers dienen. Een aantal ouderlingen en dienaren in de bediening zullen hun aangelegenheden misschien zo kunnen regelen dat zij in het midden van de week aan groepsactiviteit kunnen deelnemen. De ouderlingen kunnen zorgvuldig aandacht schenken aan de agendapunten van de ouderlingenvergadering tijdens die week. Wanneer de regelingen die voor de week zijn getroffen, enthousiast worden bekendgemaakt, kan dit bijdragen tot stimulerende omgang en activiteit gedurende de gehele periode.
6. Welke gastvrijheid en consideratie kunnen ten toon gespreid worden?
6 Reizende opzieners en hun vrouwen zullen de gastvrijheid die hun door de gemeente wordt verleend, waarderen (Hebr. 13:1, 2). Zij moeten leren zich aan de wisselende omstandigheden in hun toewijzingen aan te passen. Zij zijn aan beperkingen onderhevig, net als degenen van ons die misschien met bepaalde gezondheidsproblemen te kampen hebben, en hebben voldoende rust nodig om elke dag hun tempo te kunnen volhouden. Daarom moet er van tevoren gepaste aandacht aan zulke zaken worden geschonken. De reizende opzieners en hun vrouwen dienen natuurlijk niets overdadigs te verwachten. Wat maar ook op attente wijze geregeld wordt op het gebied van bescheiden, geschikte huisvesting en gezonde maaltijden, dient met oprechte waardering aanvaard te worden. — Rom. 12:13.
7. Hoe kan de gemeente de meeste voordelen uit het bezoek putten?
7 In de mate dat ouderlingen en de overige gemeenteleden zich op juiste wijze op het bezoek voorbereiden en er enthousiasme voor ontwikkelen, in die mate zal iedereen er voordeel van ontvangen. Indien de voorbereiding onvoldoende is of tot de laatste minuut wordt uitgesteld, zullen niet de beste resultaten worden bereikt.
MANIEREN OM ER PERSOONLIJK VOORDEEL VAN TE ONTVANGEN
8. Hoe kunnen wij persoonlijk voordeel trekken van de lezingen die worden gehouden? (Spr. 19:20; 20:18)
8 Wanneer het bezoek begint, zijn er bepaalde dingen die iedereen kan doen om er het meeste voordeel van te ontvangen. De lezingen van de reizende opziener handelen over aangelegenheden van aanbidding, een christelijke levenswijze en doeltreffender manieren om het „goede nieuws” te prediken en te onderwijzen. Degenen die de schriftuurlijke aanmoedigingen en vermaningen ter harte hebben genomen, zijn vaak geholpen beslissingen te nemen en veranderingen in hun leven aan te brengen die tot hun vooruitgang hebben geleid (1 Tim. 4:15). Aangezien wij dit beseffen, zullen wij volledig aan elke vergadering willen deelnemen en raadgevingen die op ons persoonlijk van toepassing zijn, in ons opnemen. — Hebr. 10:23-25.
9. Waarom dienen wij niet te aarzelen op de reizende opziener toe te stappen, en wat zouden wij met hem kunnen bespreken?
9 Onze houding ten opzichte van de bezoekende opziener kan ons ook helpen voordeel van zijn aanwezigheid te trekken. Wegens zijn drukke schema zullen sommigen misschien aarzelen op hem toe te stappen. Hij is er echter om hulp te bieden. Allen dienen zich derhalve vrij te voelen kennis met hem te maken (2 Kor. 6:11-13). Wij kunnen met hem bespreken wat wij op vergaderingen hebben geleerd, alsook interessante punten in de publikaties, velddienstervaringen en vragen over het verbeteren van onze persoonlijke dienstactiviteit. — Fil. 4:8, 9.
10. Op welke manieren kunnen wij er voordeel van trekken wanneer wij de reizende opziener in de velddienst vergezellen?
10 Ook moeten wij niet schromen of er terughoudend in zijn hem in de velddienst te vergezellen. Zijn enige doel is juist ons aan te moedigen en te helpen in plaats van kritiek te leveren op wat wij doen (Hand. 18:27, 28). Als hij een bepaalde suggestie heeft, zullen wij die natuurlijk graag aanvaarden. Hij moet zichzelf niet te serieus nemen, maar moet eraan denken dat hij op een vriendelijke en liefdevolle manier met anderen omgaat (1 Thess. 2:7, 8). Als sommigen van ons in het verleden geaarzeld hebben volledig voordeel van zijn bezoek te trekken, laten wij ons dan ten doel stellen er de volgende keer dat hij komt, iets aan te doen. Dit zal ten zeerste tot zowel zijn als onze vreugde bijdragen.
11. Welke voordelen kunnen de zusters ontvangen wanneer zij met de vrouw van de reizende opziener omgaan en van ganser harte met haar samenwerken?
11 De meeste reizende opzieners zijn gehuwd en worden door hun vrouw vergezeld. Hoewel hij degene is met wie ernstige problemen besproken zullen worden, kunnen vooral zusters in de gemeente voordeel trekken van de omgang met zijn vrouw en van haar voorbeeld in het veld. Zij werkt onder leiding van haar man en zal graag ingaan op uitnodigingen van zulke zusters om hen in verscheidene takken van de dienst te vergezellen. Het wordt altijd op prijs gesteld wanneer de voortreffelijke ondersteuning van de velddienstactiviteit in de ochtend, gedurende de middag kan worden voortgezet, terwijl plaatselijke zusters dan misschien in vervoer kunnen voorzien en aan het werk kunnen deelnemen. Dit maakt de echtgenoot veelal vrij om extra afspraken te maken. Zusters hebben aldus een schitterende gelegenheid om tot de doeltreffendheid van het bezoek bij te dragen.
12. Wat zouden degenen kunnen doen die graag willen dienen waar de behoefte groter is?
12 Hebt u er belangstelling voor elders een vollediger aandeel aan het Koninkrijkswerk te hebben? Indien het gebied in uw eigen gemeente goed wordt bewerkt, vraag de reizende opziener dan om suggesties in welk andere gebied uw hulp beter gebruikt zou kunnen worden (2 Kor. 10:15, 16). In elk land over de gehele aarde willen degenen die op het werk toezien, u graag helpen uw krachtsinspanningen uit te breiden.
13. (a) Waarom en hoe zijn pioniers geholpen, door hun persoonlijke problemen met de reizende opziener te bespreken? (b) Welke waardering hebben sommige pioniers met betrekking tot zijn bezoek tot uitdrukking gebracht? (c) Hebben de pioniers in de plaatselijke gemeente iets overeenkomstigs op te merken?
13 Naar alle waarschijnlijkheid is de reizende opziener gedurende vele jaren een pionierwerker in het veld geweest, zodat hij goed op de hoogte is van de problemen die iemand vaak dreigen te ontmoedigen. Andere pioniers die enige tijd met hem doorbrengen om hun persoonlijke problemen met hem te bespreken, ongeacht of deze nu betrekking hebben op economische moeilijkheden, gezondheid, gezinsverplichtingen enzovoort, krijgen hierdoor vaak een frisse kijk en worden geholpen hun vaste besluit om in deze dienst voort te gaan, te hernieuwen (Fil. 4:11-13; 1 Thess. 3:7-10; Gal. 4:13; 1 Tim. 5:8). Twee pioniers die onlangs hulp hadden ontvangen van een reizende opziener schreven:
„Wij hebben [zijn] bezoek aan onze gemeente beslist op prijs gesteld. Hij heeft zowel ons als de hele gemeente erg aangemoedigd. Wij zijn erdoor aangemoedigd in de pioniersdienst te blijven, ondanks de aard van onze problemen.”
Een speciale pionier die wegens ziekte twee weken lang het bed had moeten houden, verklaarde:
„Ik voelde me erg ontmoedigd omdat ik niet zo’n goede maand had gehad. Maar de kringopziener bezocht ons en heeft ons allen erg aangemoedigd. Wij hebben bijzonder van zijn bezoek genoten en wij allen (vooral ik) voelen ons gereed om nog meer ons best te doen om onze dienst voor Jehovah te verbeteren.”
Ja, pioniers, en trouwens alle anderen in de gemeente, zullen beslist voordeel van zijn bezoek ontvangen. — Fil. 3:16.
VOORDEEL VOOR DEGENEN DIE IN VERANTWOORDELIJKE POSITIES ZIJN AANGESTELD
14, 15. (a) Waaruit blijkt dat Paulus belangstelling had voor ouderlingen en dienaren in de bediening? (b) Welke belangrijke kwesties kunnen er met de reizende opziener besproken worden, en hoe kunnen ouderlingen de met hem doorgebrachte tijd op een verstandige wijze gebruiken?
14 In de eerste eeuw legde Paulus een speciale belangstelling aan de dag voor ouderlingen en dienaren in de bediening (Fil. 1:1). In 1 Timótheüs 3:1-10, 12, 13 en Titus 1:5-9 zette hij uiteen aan welke vereisten zij moesten voldoen en gaf hij hun veel voortreffelijke raad. Evenzo zijn reizende opzieners in deze tijd tot voordeel van de verantwoordelijke broeders in de gemeente door te voorzien in specifieke raad en hulp.
15 Op hun bijeenkomst met de ouderlingen hebben reizende opzieners aanmoedigende suggesties en raad gegeven. Hun achtergrond in het behartigen van gemeentelijke verantwoordelijkheden, alsook de ervaring die zij door het bedienen van tientallen gemeenten hebben opgedaan, stelt hen in staat praktische opmerkingen en raad te verschaffen over verschillende aspecten van het evangelisatiewerk en het maken van discipelen, het herderlijke werk en het verbeteren van de vergaderingen. Indien ouderlingen op deze bijeenkomst evenwel kostbare tijd aan terloopse aangelegenheden besteden, missen zij de voordelen van het bespreken van deze belangrijkere aangelegenheden die van invloed zijn op de gemeente. De plaatselijke ouderlingen dienen daarom een agenda op te stellen die aan het komende bezoek is aangepast, waardoor de gelegenheid wordt verschaft datgene te behandelen wat voor de vooruitgang en het geestelijke welzijn van de gemeente van het grootste belang zou zijn. — Spr. 21:5; Fil. 1:9-11.
16. Hoe en waarom kunnen dienaren in de bediening gedurende zijn bezoek gelegenheden benutten om hulp te ontvangen?
16 Wanneer iemand een dienaar in de bediening is, kunnen er in verband met zijn werk in een gemeenteboekstudiegroep, zijn toewijzing bepaalde berichten bij te houden, of met betrekking tot andere taken in de Koninkrijkszaal, aspecten zijn ten aanzien waarvan de reizende opziener hem kan helpen zich hiervan te kwijten. De dienaar in de bediening dient gelegenheden om hulp te ontvangen, te benutten, ten einde vorderingen te maken (Luk. 16:10). Door zich betrouwbaar en progressief te betonen, zal hij er blijk van geven de broeders te willen dienen en in de toekomst grotere voorrechten waardig te zijn. — 1 Kor. 4:1, 2.
17. Hoe kunnen ouderlingen die ernstige problemen behandelen, van het bezoek voordeel trekken?
17 Ouderlingen zullen wellicht ook ten zeerste geholpen zijn met de opmerkingen en raad van de reizende opziener inzake het behandelen van ernstige problemen (Spr. 13:10). Misschien hadden zij wat moeilijkheden met de behandeling van een recent geval van kwaaddoen of een niet afgehandelde zaak. De schriftuurlijke raad van de bezoeker kan hen helpen aangelegenheden zorgvuldig te overwegen voordat zij een beslissing nemen. — Spr. 15:22.
18, 19. (a) Welke problemen onder ouderlingen kunnen zich, tengevolge van menselijke onvolmaaktheden, zo nu en dan voordoen? (b) Hoe kan de reizende opziener in zo’n geval hulp bieden?
18 Tengevolge van menselijke onvolmaaktheden kunnen ouderlingen of dienaren in de bediening bij gelegenheid enkele problemen onder elkaar hebben (Jak. 3:2). Misschien was er sprake van kleingeestige kritiek of misverstanden. Een van de ouderlingen kan in gebreke zijn gebleven een vertrouwelijke mededeling voor zich te houden, hetgeen tot gekwetste gevoelens en ondermijning van het respect voor hem en andere ouderlingen heeft geleid (Spr. 25:9). Misschien heeft trots iemand zodanig uit zijn evenwicht gebracht dat hij zich te serieus is gaan nemen en onredelijk is geworden (Rom. 12:3). Wat moet er worden gedaan als de onderlinge samenwerking door deze of overeenkomstige moeilijkheden is verstoord en de plaatselijke verantwoordelijke broeders er niet in zijn geslaagd de kwestie op te lossen?
19 De ouderlingen dienen de reizende opziener in vertrouwen te nemen en zijn hulp te zoeken, opdat de harmonie in hun omgang met elkaar wordt hersteld (Ef. 4:1-3). Hij zal hen misschien kunnen helpen de dingen op grond van Gods Woord te beredeneren (Spr. 20:3). Door aldus te trachten kwesties prompt en vreedzaam op te lossen, kunnen de ouderlingen er blijk van geven waardering te hebben voor deze voorziening om dingen met een bezoekende oudere broeder in de Heer te bespreken en kunnen zij toelaten dat Gods Woord dingen rechtzet. — 2 Tim. 3:16.
20. Wat kan er worden gedaan wanneer een reizende opziener onoordeelkundig heeft gehandeld?
20 Evenzo dienen ouderlingen te beseffen dat ook de reizende opziener onvolmaakt is. Af en toe kan het de plaatselijke ouderlingen toeschijnen dat hij onoordeelkundig heeft gehandeld, evenals de apostel Petrus niet zonder fouten was (Gal. 2:11-14). Evenals iedere andere ouderling dient de bezoekende opziener nooit te denken dat hij boven raad verheven is. Indien een aantal ouderlingen verontrust is over iets wat hij heeft gezegd of gedaan, zou het van vriendelijkheid van hun zijde getuigen hem hiernaar te vragen. Het kan een misverstand of vergissing zijn geweest, in welk geval begrip kan worden getoond en de kwestie door liefde bedekt kan worden (1 Petr. 4:8). Anderzijds kunnen zij ook een deugdelijke raad te berde brengen die hij zal moeten toepassen om zijn broeders op een nuttiger wijze te dienen. Evenals David zou hij hun raad als een liefderijke goedheid beschouwen die hij „niet zou willen weigeren”. — Ps. 141:5.
RAADGEVER BIJ HET BESCHOUWEN VAN AANBEVELINGEN
21, 22. (a) Waarom is het een ernstige verantwoordelijkheid, ouderlingen en dienaren in de bediening aan te bevelen? (b) Hoe trekken ouderlingen er voordeel van wanneer de reizende opziener samen met hen aanbevelingen beschouwt en hierbij als raadgever optreedt?
21 Lichamen van ouderlingen hebben getracht zich op juiste wijze te kwijten van hun verantwoordelijkheid nieuwe ouderlingen en dienaren in de bediening aan te bevelen of het initiatief te nemen tot de ontheffing van hen die reeds zijn aangesteld. Het is een ernstige zaak, te beschouwen of een man aan de vereisten voldoet die voor het dragen van gemeentelijke verantwoordelijkheid gesteld zijn. Dit wordt beklemtoond door de woorden van de apostel Paulus in 1 Timótheüs 5:22: „Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid.”
22 De reizende opziener strekt de gemeente daarom nog op een andere manier tot voordeel doordat hij er met het plaatselijke lichaam van ouderlingen voor gaat zitten om aanbevelingen te beschouwen. Het is absoluut noodzakelijk dat elke aanbevolen persoon aan de schriftuurlijke vereisten voldoet (1 Tim. 3:1-10, 12; Tit. 1:5-9; 1 Petr. 5:1-4). Bijvoorbeeld, is hij werkelijk een geestelijkgezinde man? Is hij een voorbeeld doordat hij ’veel vrucht draagt en zich Jezus’ discipel betoont’? (Joh. 15:8) In zijn rol als raadgever kan de bezoekende opziener ouderlingen die zulke vragen moeten beschouwen, helpen dit onbevooroordeeld te doen. De ouderlingen ontvangen hierdoor de gelegenheid van zijn raad en opmerkingen voordeel te trekken. Evenzo kan hij vragen te berde brengen om bepaalde kwesties in zijn eigen geest op te helderen. Zo’n bespreking dient ten doel te hebben op evenwichtige wijze vast te stellen of afzonderlijke personen werkelijk voor verantwoordelijkheden in aanmerking komen.
23. (a) Hoe kunnen wij het meeste voordeel trekken van de bezoeken van reizende opzieners? (b) Waartoe kan onze waardering voor deze bezoeken leiden?
23 Reizende opzieners spannen zich werkelijk hard voor ons in. Laten wij van hun dienst voordeel trekken. Laten wij openstaan voor elke passende raad die zij geven om ons erbij te helpen persoonlijke problemen te overwinnen of te verduren of om in liefde dichter tot de broederschap getrokken te worden (1 Petr. 2:17). Zij kunnen ons er beslist bij helpen krachtig vast te houden aan ons besluit druk van de zijde van deze wereld te weerstaan en volledig bekleed te blijven met de geestelijke wapenrusting om pal te kunnen staan in onze strijd tegen de Duivel (Ef. 6:11-18). Ja, laten wij de bezoeken van de reizende opzieners waarderen als nog een voorziening om ons te helpen de beproefde hoedanigheid van geloof aan te kweken die „een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden [zal] worden bij de openbaring van Jezus Christus”. — 1 Petr. 1:7.
[Illustraties op blz. 24]
Bij de huizen prediken
In de gemeente onderwijzen
[Illustraties op blz. 25]
Jonge mensen aanmoedigen
De bejaarden vertroosten
-
-
Gods vereiste dat zijn werk „juist zo” wordt gedaanDe Wachttoren 1979 | 15 mei
-
-
Gods vereiste dat zijn werk „juist zo” wordt gedaan
Zo’n tweehonderd jaar geleden schreef een van de oprichters van de Verenigde Staten, in de trant van anderen vóór hem:
„Zonder die ene hoefnagel ging het hoefijzer verloren,
Zonder dat hoefijzer ging het paard verloren,
Zonder dat paard ging de ruiter verloren,
Zonder die ruiter werd de strijd verloren,
Zonder die strijd ging het koninkrijk verloren —
En dat alles vanwege die ene hoefnagel.”
Deze gedachte brengt beslist een deugdelijk beginsel onder woorden, namelijk dat kleine dingen niet veronachtzaamd moeten worden louter omdat ze klein zijn. Bij tijden zijn ze erg belangrijk. Jezus Christus, de Zoon van God, maakte dit duidelijk toen hij zei: „Wie getrouw is in het geringste, is ook getrouw in veel, en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel.” — Luk. 16:10.
De patriarch Noach was een voorbeeld van dit beginsel. Jehovah God had hem geboden een ark of een enorme kist te bouwen, iets zoals een enorme schuur die kon drijven, en had hem de precieze maten verstrekt (Gen. 6:13-21). Noach vatte dat gebod heel serieus op. Hoe weten wij dit? Omdat wij herhaaldelijk lezen dat Noach alles deed wat God hem had opgedragen en dat hij het juist zo deed. — Gen. 6:22; 7:5, 9, 16.
De profeet Mozes heeft ons in dit verband zowel een positief als een negatief voorbeeld gegeven. God had hem uitdrukkelijke instructies gegeven met betrekking tot de bouw van een tabernakel, een soort tent die als tijdelijk bouwwerk moest dienen voor de aanbidding van Jehovah en voor het meubilair dat erin moest worden geplaatst. In Exodus 39 en 40 lezen wij hoe Mozes dit werk voltooide, en in die
-