-
Beesten, symbolischeHulp tot begrip van de bijbel
-
-
machten bestaan, maar onder deze machten is de historische verbintenis tussen Engeland en de Verenigde Staten vooral opmerkelijk en van lange duur.
De andere opmerkelijke eigenschap van het tweehoornige beest, namelijk dat het spreekt als een draak, herinnert aan de opvallende horen van het vierde beest uit Daniël hoofdstuk 7, die een „mond [had] die grandioze dingen sprak” (vs. 8, 20-26). Dat het de bewoners van de aarde „misleidt”, komt overeen met de bedrieglijke praktijken waarvan de in Daniël 8:23-25 beschreven ’barse koning’ zich bedient. — Openb. 13:11, 14.
Het scharlakengekleurde wilde beest
In Openbaring 17 heeft de apostel zijn visioen vastgelegd van een scharlakengekleurd beest met zeven koppen en tien horens, dat wordt bereden door de symbolische vrouw „Babylon de Grote”. Dit beest gelijkt dus op of is het beeld van het eerste beest uit Openbaring 13, maar het verschilt hiervan door zijn scharlaken kleur en doordat er geen kronen op zijn tien horens worden gezien. Terwijl Johannes het beest aanschouwt, wordt hem verteld dat vijf van de zeven koningen die door de zeven koppen worden afgebeeld reeds zijn gevallen, terwijl er één in die tijd bestond en de zevende nog moest komen. Het scharlakengekleurde beest zelf is een achtste koning, maar spruit voort uit of is een voortbrengsel van de voorgaande zeven. De „tien koningen” die worden afgebeeld door de tien horens, bestaan een korte tijd waarin ze samen met het scharlaken beest autoriteit uitoefenen. Strijdend tegen het Lam, Jezus Christus, en degenen die met hem zijn, gaan ze in een nederlaag ten onder. — Openb. 17:3-5, 9-14.
De „koppen” of „koningen” blijken net als in het boek Daniël wereldmachten af te beelden. Het is opmerkenswaardig dat de bijbel in de Hebreeuwse Geschriften inderdaad vijf wereldmachten noemt, namelijk Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië en Griekenland, terwijl de Griekse Geschriften een zesde noemen, Rome, de macht die in Johannes’ tijd heerschappij uitoefende. Hoewel dus de zevende ’koning’ onvermeld blijft, kan dit verklaard worden door het feit dat hij ten tijde dat Johannes de Openbaring optekende, nog niet verschenen was. De achtste koning, het symbolische scharlaken beest, verenigt in zeker opzicht deze zeven koppen in zich, terwijl hij er terzelfder tijd uit voortspruit.
-
-
Begrafenis, grafstedenHulp tot begrip van de bijbel
-
-
BEGRAFENIS, GRAFSTEDEN.
De teraardebestelling van het lichaam van een overledene beschouwde men in bijbelse tijden als een zeer belangrijke aangelegenheid. In de Hebreeuwse Geschriften worden de woorden qeʹver en qevoe·rahʹ ter aanduiding van grafsteden gebruikt, en deze woorden verschillen in betekenis van het Hebreeuwse woord sje’ōlʹ, dat geen betrekking heeft op een afzonderlijk graf (of graven), maar op het gemeenschappelijke graf van de gehele mensheid (Gen. 23:4; 35:20; 47:30; 49:30). Evenzo hebben in de christelijke Griekse Geschriften het Griekse woord taʹfos, het algemeen gebruikelijke woord voor grafstede of graf, en de woorden mneʹma en mne·meiʹon, „graf” en „herinneringsgraf”, een andere betekenis dan het woord haiʹdes, het Griekse equivalent van sje’ōlʹ. — Matth. 27:66; Mark. 6:29; Hand. 2:29. — Zie HADES; HERINNERINGSGRAF; SJEOOL.
-
-
BeheerderHulp tot begrip van de bijbel
-
-
BEHEERDER
[Hebreeuws: so·khenʹ; Grieks: oi·koʹno·mos].
Iemand die met de zorg voor de huishouding of bepaalde bezittingen van een ander belast is. Een beheerder kon een vertrouwde slaaf of een vrije zijn. De ’onrechtvaardige beheerder’ over wie Jezus in een van zijn illustraties sprak, schijnt als een vrije afgebeeld te worden (Luk. 16:1, 2, 4). Koningen, alsook vele anderen die rijk waren of aanzien genoten, hadden een beheerder. De mate van gezag die aan een beheerder werd toegekend, liep uiteen. Het Griekse woord e·piʹtro·pos, „opzichter”, is nauw verwant in betekenis, want een beheerder had vaak niet alleen het opzicht over het huis, maar ook over de andere bedienden en de bezittingen, en soms over zakelijke aangelegenheden. — Gal. 4:1-3; Luk. 16:1-3.
De verantwoordelijkheden en bestuurstaken van een beheerder vormen een passende beschrijving van de bediening die Jehovah God aan een christen heeft toevertrouwd. Jezus beschrijft zijn lichaam van getrouwe gezalfden op aarde als de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, maar als slaaf treden zij ook als beheerder voor hem op, daar hun in deze „laatste dagen” „al zijn bezittingen” zijn toevertrouwd — met inbegrip van de wereldomvattende prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” en het onderwijzen van allen die ernaar willen luisteren (Matth. 24:14, 45; Luk. 12:42-44). Opzieners in de christelijke gemeente zijn „beheerders”, en er wordt van hen strikte getrouwheid verlangd (Tit. 1:7; 1 Kor. 4:1, 2). Aan Paulus, als apostel, en vooral als de apostel voor de heidenen, was een speciaal beheer toevertrouwd (1 Kor. 9:17; Ef. 3:1, 2). Petrus wijst alle christenen, zowel opzieners als anderen, erop dat zij beheerders zijn van Gods onverdiende goedheid, die op verscheidene wijzen tot uitdrukking wordt gebracht, en toont aan dat elk een arbeidsterrein of plaats in Gods regeling heeft waarin hij zich getrouw van zijn beheer kan kwijten. — 1 Petr. 4:10.
-
-
BehemothHulp tot begrip van de bijbel
-
-
BEHEMOTH
(Behe̱moth).
De aanduiding „Behemoth”, die in Job 40:15 voorkomt, wordt op verschillende manieren opgevat: (1) als een afleiding van een Egyptisch woord voor „waterrund”, (2) als een woord dat mogelijkerwijs uit het Assyrisch stamt en „monster” betekent, en (3) ls een versterkende meervoudsvorm van het Hebreeuwse woord behe·mahʹ (wild beest), dat „groot” of „reusachtig beest” moet betekenen. In de Septuaginta wordt het Hebreeuwse behe·mōthʹ met het Griekse woord theʹri·a (wilde beesten) weergegeven (Job 40:10, Bagster). Klaarblijkelijk wordt daarmee echter slechts op één dier gedoeld, want de beschrijving van de Behemoth slaat niet op verschillende dieren, doch slechts op één dier, dat men algemeen voor het nijlpaard houdt. In vele bijbelvertalingen (zie NBG, PC, WV) wordt het door God vermelde dier inderdaad nijlpaard genoemd.
Het nijlpaard is een zeer groot, dikhuidig, bijna onbehaard zoogdier, dat zich ophoudt in rivieren, meren en moerassen. Het voedt zich met zachte waterplanten, gras, riet en andere gewassen, en zijn maag, die een inhoud van ongeveer 150 tot 190 l heeft, verwerkt dagelijks meer dan 90 kg groenvoer.
Eens kon men het nijlpaard in de meeste grote meren en rivieren van Afrika aantreffen, maar tengevolge van de jacht die de mens erop heeft gemaakt, is het uit vele gebieden verdwenen en komt het naar men zegt ten N. van de waterval bij Chartoem (Soedan) niet voor. In de oudheid kwam het nijlpaard waarschijnlijk ook in de Jordaan voor. Naar verluidt zijn er in verschillende streken van Palestina zelfs tanden en beenderen van dit dier gevonden.
Het 40ste hoofdstuk van het bijbelboek Job bevat een aanschouwelijke beschrijving van dit reusachtige zoogdier, de Behemoth. Het wordt in overeenstemming met de feiten als een planteneter beschreven (vs. 15). Vervolgens wordt er gezegd dat zijn geweldige kracht en energie in zijn heupen en in de spierstrengen van zijn onderlijf, d.w.z. in zijn rug- en buikspieren, schuilt (vs. 16). De staart van de Behemoth wordt met een ceder vergeleken. Dit zou kunnen betekenen dat de Behemoth zijn dikke, tamelijk korte staart, die slechts ongeveer 45 tot 50 cm lang is, kaarsrecht omhoog kan steken of hem net als een boom heen en weer kan zwiepen. „De pezen van zijn dijen zijn ineengevlochten”, want de spiervezels en de pezen van zijn dijen zijn ineengedraaid en vervlochten als sterke kabels (vs. 17). De beenderen van zijn poten zijn zo sterk als „koperen buizen”, zodat ze het enorme lichaamsgewicht kunnen dragen. Zijn geraamte is als stangen van gesmeed ijzer (vs. 18). Ook wordt op zijn enorme vraatzucht gezinspeeld (vs. 20), en er wordt vermeld dat hij onder de doornachtige lotusbomen uitrust of zich op een moerassige plaats in de schaduw van de populieren neerlegt (vs. 21, 22). Zelfs wanneer de rivier waarin hij woont, buiten haar oevers treedt, geraakt hij niet in paniek, want hij kan zijn kop nog steeds boven de waterspiegel houden en tegen de krachtige stroom opzwemmen (vs. 23). Daar de machtige Behemoth ook een reusachtige, met gevaarlijke tanden uitgeruste muil heeft, rijst de vraag welk mens zo vermetel zou zijn om dit monster tegemoet te treden en zijn neus met een haak te doorboren. — Vs. 24.
-
-
BekerHulp tot begrip van de bijbel
-
-
BEKER.
Zie VATEN.
-
-
Bel (I)Hulp tot begrip van de bijbel
-
-
BEL (I)
[Heer].
Een titel die oorspronkelijk vermoedelijk op de god Enlil, de „heer der goden”, werd toegepast. Bel of Enlil werd als de god van de aarde, de lucht en de storm vereerd, en vormde samen met Anoe, de „god van de hemel”, en Ea, de „god der wateren”, een triade. Toen Hammoerabi koning werd en Babylon tot hoofdstad van heel Babylonië maakte, kreeg Mardoek (Merodach), de stadsgod van Babylon, natuurlijk steeds grotere betekenis. Uiteindelijk werden de eigenschappen van de vroegere goden op Mardoek overgedragen en verdrong hij ze zelfs uit de Babylonische mythen. De overwinning op Tiamat bijvoorbeeld, die naar men meent in een ouder, thans echter niet meer bestaand verslag aan Enlil werd toegeschreven, kwam nu op Mardoeks naam te staan. Ook Enlils titel „Bel” werd op Mardoek overgedragen. In latere periodes werd zijn eigennaam „Mardoek” door de titel Belu („Heer”) vervangen, en zo werd hij uiteindelijk meestal Bel genoemd. Zijn gemalin werd Belit („Vrouwe”) genoemd.
De volgende gedeelten uit een tot Bel gericht gebed geven ons enig idee hoe de Babyloniërs deze god bezagen:
„O Bel, die in zijn toorn zijns gelijke niet heeft,
O Bel, verheven koning, heer der landen,
Die de grote goden vriendelijk stemt,
O Bel, die met zijn blik de machtigen neervelt,
Heer der koningen, licht der mensheid, verdeler der erfdelen —”
„Wie (spreekt niet) over u, spreekt niet over uw moed?
Wie spreekt niet over uw heerlijkheid, verheerlijkt niet uw oppermacht?” — Ancient Near Eastern Texts, door James B. Pritchard, blz. 331.
Wanneer men bedenkt hoezeer Bel werd vereerd, is het duidelijk waarom Jehovah’s profeten hem onder inspiratie als een van de godheden noemden die bij de val van Babylon vernederd zouden worden. Bijna 200 jaar voordat Babylon voor de Meden en Perzen viel, voorzei Jesaja dat Bel zich zou moeten neerbuigen en dat Nebo in een schandelijke nederlaag voorover zou moeten hellen. Hun afgodsbeelden zouden door wilde dieren worden weggesleept, en huisdieren zouden ermee beladen worden, als waren het louter stukken bagage, „een last voor de vermoeide dieren”. Maar Bel en Nebo zouden niet ontkomen. Zijzelf (hun „eigen ziel”) zouden in gevangenschap gaan (Jes. 46:1, 2; zie ook Jeremia 50:2). Jehovah zou Bel ertoe dwingen alles terug te geven wat hij door bemiddeling van zijn aanbidders, die hun overwinningen aan hem toeschreven, verzwolgen had. Vooral Jehovah’s weggevoerde volk en de heilige gebruiksvoorwerpen uit Zijn tempel zou Bel moeten teruggeven. De natiën die door Babylon waren veroverd, zouden niet langer naar Bel stromen om hem te aanbidden alsof hij de hoogste god van de wereld was, of om zich aan zijn aanbidders te onderwerpen. — Jer. 51:44.
-