Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ‘Nu is het einde voor je aangebroken’
    De zuivere aanbidding van Jehovah eindelijk hersteld!
    • Ezechiël grift een tekening in een baksteen terwijl mensen toekijken

      HOOFDSTUK 6

      ‘Nu is het einde voor je aangebroken’

      EZECHIËL 7:3

      FOCUS: De vervulling van Jehovah’s profetische oordelen tegen Jeruzalem

      1, 2. (a) Welk aparte gedrag vertoonde Ezechiël? (Zie beginplaatje.) (b) Wat werd door zijn daden voorspeld?

      HET nieuws over het vreemde gedrag van Ezechiël verspreidt zich snel onder de Joodse ballingen in Babylon. Een week lang is hij verdoofd en zonder iets te zeggen in hun midden geweest, maar nu komt hij plotseling overeind en sluit zich in zijn huis op. Terwijl zijn verbijsterde buren toekijken, komt hij weer naar buiten, pakt een baksteen, legt die voor zich neer en grift er een tekening in. Zonder een woord te zeggen begint hij dan een miniatuurwal te bouwen (Ezech. 3:10, 11, 15, 24-26; 4:1, 2).

      2 Er komen ongetwijfeld steeds meer mensen kijken en ze vragen zich vast af wat het allemaal te betekenen heeft. Later zouden die Joodse ballingen pas echt begrijpen dat het aparte gedrag van Ezechiël een afschuwelijke gebeurtenis voorspelde die een uiting zou zijn van Jehovah’s rechtvaardige woede. Om welke gebeurtenis ging het? Welke gevolgen had die voor het volk Israël? Welke betekenis heeft die voor ware aanbidders in deze tijd?

      ‘Neem een baksteen, (...) tarwe, (...) een scherp zwaard’

      3, 4. (a) Welke drie aspecten van Gods oordeel beeldde Ezechiël uit? (b) Hoe beeldde Ezechiël de belegering van Jeruzalem uit?

      3 Rond 613 v.Chr. gaf Jehovah Ezechiël opdracht om drie aspecten van Zijn komende oordeel tegen Jeruzalem uit te beelden.a Het ging om de belegering van de stad, het lijden van de inwoners en de vernietiging van zowel de stad als de inwoners. We gaan nu verder in op die drie aspecten.

      4 De belegering van Jeruzalem. Jehovah zei tegen Ezechiël: ‘Neem een baksteen en leg die vóór je neer. (...) Sla het beleg ervoor.’ (Lees Ezechiël 4:1-3.) De baksteen beeldde de stad Jeruzalem af, terwijl Ezechiël zelf het Babylonische leger afbeeldde zoals dat door Jehovah gebruikt zou worden. Vervolgens kreeg Ezechiël opdracht een miniatuurwal en een belegeringsdam te bouwen en stormrammen te maken. Die moest hij rond de baksteen zetten. Ze beeldden de middelen af die de vijanden van Jeruzalem zouden gebruiken bij het belegeren en aanvallen van de stad. Om aan te geven hoe sterk de vijandelijke soldaten zouden zijn, moest Ezechiël een ‘ijzeren bakplaat’ tussen zichzelf en de stad zetten. Vervolgens richtte hij zijn ‘blik erop’. Die confronterende acties waren ‘een teken voor het huis van Israël’ dat binnenkort het ondenkbare zou gebeuren. Jehovah zou een vijandelijk leger gebruiken om Jeruzalem te belegeren, de voornaamste stad van Gods volk, de plaats waar Gods tempel stond!

      5. Hoe beeldde Ezechiël uit wat er met de inwoners van Jeruzalem zou gebeuren?

      5 Het lijden van de inwoners van Jeruzalem. Jehovah gaf Ezechiël de opdracht: ‘Je moet tarwe, gerst, tuinbonen, linzen, gierst en spelt in één pot doen en er voor jezelf brood van maken’ en ‘20 sikkels voedsel per dag afwegen en eten’. Vervolgens legde Jehovah uit: ‘Ik maak een eind aan de voedselvoorziening’ (Ezech. 4:9-16). In dit tafereel beeldde Ezechiël niet meer het Babylonische leger af maar nam hij de rol aan van de inwoners van Jeruzalem. Wat hij deed, voorspelde dat de voedselvoorraad in de stad door de komende belegering zou slinken. Brood zou van een vreemde combinatie van ingrediënten gemaakt worden, wat erop duidde dat de inwoners zouden moeten eten wat ze maar vonden. Hoe erg zou de honger worden? Ezechiël zei alsof hij de inwoners van Jeruzalem rechtstreeks aansprak: ‘Vaders onder jullie zullen hun zonen eten en zonen hun vaders.’ Velen zouden lijden vanwege ‘de dodelijke pijlen van hongersnood’ en de inwoners zouden ‘wegkwijnen’ (Ezech. 4:17; 5:10, 16).

      6. (a) Welke rollen moest Ezechiël tegelijk spelen? (b) Wat is de betekenis van Gods opdracht om ‘het haar te wegen en te verdelen’?

      6 De vernietiging van Jeruzalem en de inwoners. In dit deel van de profetische uitbeelding speelde Ezechiël twee rollen tegelijk. Eerst beeldde Ezechiël uit wat Jehovah zou doen. Jehovah zei tegen hem: ‘Neem een scherp zwaard en gebruik het als barbiersmes.’ (Lees Ezechiël 5:1, 2.) Ezechiëls hand met het zwaard beeldde de hand van Jehovah uit — Zijn oordeel, dat door Babylons leger voltrokken werd. Daarna beeldde Ezechiël uit wat de Joden zouden doormaken. Jehovah zei tegen hem: ‘Scheer je hoofdhaar en je baard af.’ Dat Ezechiël zijn hoofd moest scheren, beeldde af hoe de Joden aangevallen en vernietigd zouden worden. En de opdracht ‘neem een weegschaal om het haar te wegen en te verdelen’ impliceerde dat Jehovah’s oordeel tegen Jeruzalem niet willekeurig uitgevoerd zou worden, maar bewust en grondig.

      Ezechiël scheert zijn hoofdhaar af

      ONDERWIJSKADER 6A: ‘Scheer je hoofdhaar en je baard af’

      7. Waarom moest Ezechiël het haar in drie porties verdelen en met elk deel iets anders doen?

      7 Waarom zei Jehovah tegen Ezechiël dat hij zijn afgeschoren haar in drie porties moest verdelen en met elk deel iets anders moest doen? (Lees Ezechiël 5:7-12.) Ezechiël verbrandde één deel van het haar ‘in de stad’ om voor de toeschouwers uit te beelden dat een deel van de inwoners in de stad zou sterven. Een ander deel van het haar sloeg hij ‘rondom de stad’ met het zwaard stuk om aan te geven dat andere inwoners gedood zouden worden buiten de stad. Het laatste deel verstrooide hij in de wind om te illustreren dat weer andere inwoners verspreid zouden worden onder de volken en dat ‘een zwaard’ ze zou ‘achtervolgen’. Waar de overlevenden ook terecht zouden komen, ze zouden geen rust vinden.

      8. (a) Welk sprankje hoop bevatte Ezechiëls uitbeelding? (b) Hoe kwam de profetie over de ‘plukken haar’ uit?

      8 Maar Ezechiëls profetische uitbeelding bevatte ook een sprankje hoop. Over het haar dat Ezechiël had afgeschoren zei Jehovah tegen hem: ‘Je moet ook een paar plukken haar nemen en in de plooien van je gewaad wikkelen’ (Ezech. 5:3). Uit die opdracht bleek dat een aantal Joden die onder de volken verstrooid werden, in leven zouden blijven. ‘Een paar plukken haar’ zouden zich onder de ballingen bevinden die na 70 jaar ballingschap in Babylon naar Jeruzalem terug zouden gaan (Ezech. 6:8, 9; 11:17). Kwam die profetie uit? Ja, een aantal jaren na afloop van de Babylonische ballingschap berichtte de profeet Haggaï dat enkelen van de Joden die waren verstrooid onder de volken, waren teruggekomen in Jeruzalem. Het waren ‘ouderen die het vroegere huis hadden gezien’, dat wil zeggen de tempel van Salomo (Ezra 3:12; Hag. 2:1-3). Jehovah zag erop toe dat de zuivere aanbidding bewaard bleef, zoals hij had beloofd. In hoofdstuk 9 van dit boek gaan we dat herstel gedetailleerder bespreken (Ezech. 11:17-20).

      Wat leert deze profetie ons over toekomstige gebeurtenissen?

      9, 10. Aan welke belangrijke toekomstige gebeurtenissen doen Ezechiëls profetische uitbeeldingen denken?

      9 De gebeurtenissen die Ezechiël uitbeeldde, doen denken aan belangrijke toekomstige gebeurtenissen die de Bijbel voor onze tijd voorspelt. Net als bij het oude Jeruzalem zal Jehovah politieke machten gebruiken voor het ondenkbare: een aanval op alle valsreligieuze organisaties op aarde (Openb. 17:16-18). Net zoals de verwoesting van Jeruzalem ‘een ramp als nooit tevoren’ was, zo zal de ‘grote verdrukking’, die zal eindigen in de oorlog van Armageddon, een gebeurtenis vormen die ‘tot nu toe niet is voorgekomen’ (Ezech. 5:9; 7:5; Matth. 24:21).

      10 De Bijbel geeft aan dat afzonderlijke aanhangers van valse religie de komende verwoesting van religieuze instellingen zullen overleven. Angstig zullen ze samen met personen van alle rangen en standen naar een schuilplaats zoeken (Zach. 13:4-6; Openb. 6:15-17). Die situatie doet ons denken aan wat er met de inwoners van Jeruzalem gebeurde die de verwoesting overleefden en werden verstrooid ‘in de wind’. Zoals we in alinea 7 hebben besproken, werd hun leven een tijdlang gespaard, maar trok Jehovah ‘een zwaard om hen te achtervolgen’ (Ezech. 5:2). Zo zullen ook de schuilplaatsen waar overlevenden van de aanval op religie zich verbergen, hen niet beschermen tegen Jehovah’s zwaard. In Armageddon zullen ze ter dood worden gebracht, samen met alle andere ‘bokken’ (Ezech. 7:4; Matth. 25:33, 41, 46; Openb. 19:15, 18).

      Wat het vertellen van goed nieuws betreft zullen we ‘stom’ worden

      11, 12. (a) Welk effect heeft ons begrip van deze profetie op onze kijk op de prediking? (b) In welk opzicht zullen onze prediking en onze boodschap misschien veranderen?

      11 Welk effect heeft ons begrip van deze profetie op onze kijk op de prediking en de dringendheid ervan? Het doordringt ons ervan dat we echt ons best moeten doen om mensen te helpen aanbidders van Jehovah te worden. De tijd om nog ‘discipelen van mensen uit alle volken te maken’ is beperkt (Matth. 28:19, 20; Ezech. 33:14-16). Als de aanval van ‘de staf’ (de politieke machten) op religie begint, zullen we geen boodschap van redding meer prediken (Ezech. 7:10). Wat het vertellen van goed nieuws betreft zullen we ‘stom’ worden, net zoals Ezechiël stom werd, wat betekent dat hij tijdens een deel van zijn bediening ophield met het bekendmaken van zijn boodschappen (Ezech. 3:26, 27; 33:21, 22). Na de vernietiging van valse religie zullen mensen als het ware wanhopig ‘een profeet om een visioen vragen’, maar ze zullen geen levensreddende instructies krijgen (Ezech. 7:26). De tijd om zulke instructies te krijgen en een discipel van Christus te worden is dan voorbij.

      12 Maar ons werk als predikers zal niet ophouden. Het kan heel goed zijn dat we tijdens de grote verdrukking een oordeelsboodschap zullen bekendmaken die met een plaag van hagel te vergelijken is. Die boodschap zal een duidelijk signaal zijn dat de vernietiging van de slechte wereld is aangebroken (Openb. 16:21).

      ‘Kijk, het komt!’

      13. Waarom zei Jehovah tegen Ezechiël dat hij eerst op zijn linkerzij en daarna op zijn rechterzij moest gaan liggen?

      13 Ezechiël voorspelde niet alleen hoe Jeruzalem verwoest zou worden maar beeldde ook uit wanneer dat zou gebeuren. Jehovah zei tegen Ezechiël dat hij 390 dagen op zijn linkerzij moest liggen en 40 dagen op zijn rechterzij. Elke dag stond voor een jaar (lees Ezechiël 4:4-6; Num. 14:34). Deze uitbeelding, die Ezechiël slechts een deel van de dag zal hebben uitgevoerd, wees op het precieze jaar waarin Jeruzalem verwoest zou worden. De 390 jaar van Israëls zonde begon kennelijk in 997 v.Chr., het jaar waarin het twaalfstammenrijk in twee delen uiteenviel (1 Kon. 12:12-20). De 40 jaar van Juda’s zonde begon waarschijnlijk in 647 v.Chr., het jaar waarin Jeremia als profeet werd aangesteld om het koninkrijk Juda in duidelijke bewoordingen te waarschuwen voor de komende verwoesting (Jer. 1:1, 2, 17-19; 19:3, 4). Beide perioden zouden dus eindigen in 607 v.Chr., het jaar waarin Jeruzalem viel en verwoest werd, precies zoals Jehovah had voorspeld.b

      Ezechiël ligt op zijn rechterzij vóór een baksteen terwijl hij een ijzeren bakplaat tussen zichzelf en de baksteen houdt

      Hoe beeldde Ezechiël uit in welk jaar Jeruzalem verwoest zou worden? (Zie alinea 13)

      14. (a) Hoe liet Ezechiël zien dat hij het vertrouwen had dat Jehovah punctueel is? (b) Wat zou er aan de verwoesting van Jeruzalem voorafgaan?

      14 Toen Ezechiël de profetie van de 390 dagen en de 40 dagen kreeg, heeft hij misschien niet precies het jaar van Jeruzalems einde geweten. Maar in de jaren die aan de verwoesting voorafgingen, waarschuwde hij de Joden herhaaldelijk dat Jehovah’s oordeel eraan kwam. ‘Nu is het einde voor je aangebroken’, verkondigde hij. (Lees Ezechiël 7:3, 5-10.) Ezechiël twijfelde er niet aan dat Jehovah punctueel zou zijn (Jes. 46:10). De profeet voorspelde ook welke gebeurtenissen aan de verwoesting van Jeruzalem vooraf zouden gaan: ‘De ene ramp volgt op de andere.’ Die gebeurtenissen zouden leiden tot de val van maatschappelijke, religieuze en bestuurlijke instituten (Ezech. 7:11-13, 25-27).

      Een kookpot op een vuur

      Het belegerde Jeruzalem leek op een ‘kookpot’ die ‘op het vuur’ werd gezet (Zie alinea 15)

      15. Welke delen van Ezechiëls profetie begonnen vanaf 609 v.Chr. in vervulling te gaan?

      15 Een paar jaar nadat Ezechiël de val van Jeruzalem had aangekondigd, begon de profetie in vervulling te gaan. In 609 v.Chr. kreeg Ezechiël te horen dat de aanval op Jeruzalem was begonnen. De trompet klonk om de inwoners op te roepen hun stad te verdedigen, maar zoals Ezechiël had voorspeld ‘trok niemand ten strijde’ (Ezech. 7:14). De inwoners van Jeruzalem verzamelden zich niet om de stad tegen de Babylonische invallers te verdedigen. Sommige Joden hebben misschien gedacht dat Jehovah hen te hulp zou komen. Dat had hij namelijk gedaan toen de Assyriërs Jeruzalem dreigden in te nemen en een engel van Jehovah het grootste deel van hun leger vernietigde (2 Kon. 19:32). Maar dit keer was er geen engel die de Israëlieten te hulp kwam. Al snel leek de belegerde stad op een ‘kookpot’ die ‘op het vuur’ werd gezet, en de inwoners zaten in de val als ‘stukken vlees’ in de pot (Ezech. 24:1-10). Na een verschrikkelijke belegering van anderhalf jaar werd Jeruzalem verwoest.

      ‘Verzamel schatten in de hemel’

      16. Hoe kunnen wij laten zien dat we het vertrouwen hebben dat Jehovah punctueel is?

      16 Wat kunnen we van dit deel van Ezechiëls profetie leren? Houdt het verband met de boodschap die wij bekendmaken en de reactie van de mensen daarop? Jehovah heeft bepaald wanneer de komende vernietiging van valse religie zal plaatsvinden — en weer zal hij bewijzen punctueel te zijn (2 Petr. 3:9, 10; Openb. 7:1-3). We weten niet de precieze datum van die gebeurtenis. Maar net als Ezechiël gaan we ermee door Jehovah’s instructies uit te voeren en geven we mensen herhaaldelijk de waarschuwing: ‘Nu is het einde voor je aangebroken.’ Waarom moeten we die boodschap herhalen? Om dezelfde reden als Ezechiël dat moest doen.c De meeste mensen aan wie hij Gods profetie over de val van Jeruzalem vertelde, geloofden hem niet (Ezech. 12:27, 28). Maar later lieten een aantal Joodse ballingen in Babylon zien dat ze een goede instelling hadden, en zij gingen terug naar hun thuisland (Jes. 49:8). Ook veel mensen in deze tijd willen niet geloven dat er een eind aan deze wereld komt (2 Petr. 3:3, 4). Maar zolang er voor mensen nog tijd is om Gods boodschap te aanvaarden, willen we oprechte mensen helpen de weg naar het leven te vinden (Matth. 7:13, 14; 2 Kor. 6:2).

      Een zuster geeft een traktaat aan een vrouw bij een busstation terwijl veel voorbijgangers onverschillig lijken voor haar prediking

      Hoewel velen niet luisteren, blijven we naar oprechte mensen zoeken (Zie alinea 16)

      Zilver en goud dat op straat is gegooid

      Waarom gooiden de inwoners van Jeruzalem ‘hun zilver op straat’? (Zie alinea 17)

      17. Welke situaties en gebeurtenissen zullen we tijdens de komende grote verdrukking zien?

      17 Ezechiëls profetie herinnert ons er ook aan dat wanneer de aanval tegen religieuze organisaties begint, de leden van die organisaties niet ‘ten strijde zullen trekken’ om hun religie te verdedigen. Als ze zich realiseren dat er geen reactie komt op hun hulpgeroep ‘Heer, Heer’, zullen ‘hun handen slap neerhangen’ en zal ‘er een huivering door ze heengaan’ (Ezech. 7:3, 14, 17, 18; Matth. 7:21-23). Wat zullen ze nog meer doen? (Lees Ezechiël 7:19-21.) Jehovah voorspelt: ‘Hun zilver gooien ze op straat.’ Die uitspraak over de inwoners van Jeruzalem illustreert op een levendige manier wat er tijdens de grote verdrukking zal gebeuren. De mensen zullen dan beseffen dat geld hen niet tegen de komende ellende kan beschermen.

      18. Welke les leren wij van Ezechiëls profetie?

      18 Herken je de les die wij van dit deel van Ezechiëls profetie kunnen leren? Het gaat om het stellen van de juiste prioriteiten. Sta hier eens bij stil: Pas nadat de inwoners van Jeruzalem beseften dat het einde van hun stad en van hun leven eraan kwam en dat hun bezittingen hen niet konden redden, gingen ze ineens andere prioriteiten stellen. Ze gooiden hun bezittingen weg en begonnen ‘een profeet om een visioen te vragen’, maar die verandering kwam te laat (Ezech. 7:26). Wij beseffen juist heel goed dat het einde van deze slechte wereld eraan komt. Ons geloof in Gods beloften heeft ons ertoe gemotiveerd de juiste prioriteiten te stellen. We zijn dan ook druk bezig met het nastreven van geestelijke rijkdom, die blijvende waarde heeft en nooit ‘op straat’ zal worden gegooid. (Lees Mattheüs 6:19-21, 24.)

      19. Welk effect hebben Ezechiëls profetische uitspraken op ons?

      19 We hebben een aantal van Ezechiëls profetische uitspraken over de val van Jeruzalem besproken die van invloed zijn op ons. We zijn eraan herinnerd dat er niet veel tijd meer is om anderen te helpen aanbidders van Jehovah te worden. Daarom zien we het maken van discipelen als een dringend werk. We zijn heel blij als oprechte mensen onze Vader, Jehovah, gaan aanbidden. Maar mensen die dat niet doen, blijven we dezelfde waarschuwing geven als Ezechiël in zijn tijd deed: ‘Nu is het einde voor je aangebroken’ (Ezech. 3:19, 21; 7:3). Tegelijkertijd zijn we vastbesloten op Jehovah te blijven vertrouwen en zijn zuivere aanbidding op de eerste plaats te blijven stellen (Ps. 52:7, 8; Spr. 11:28; Matth. 6:33).

      a Het is redelijk om de conclusie te trekken dat Ezechiël die dingen heeft uitgebeeld met toeschouwers erbij. Jehovah zei namelijk over bepaalde dingen die Ezechiël moest uitbeelden, zoals het bakken van brood en het meenemen van zijn spullen, dat hij die moest doen ‘voor hun ogen’ of ‘terwijl ze toekeken’ (Ezech. 4:12; 12:7).

      b Door de verwoesting van Jeruzalem toe te laten, liet Jehovah niet alleen zijn oordeel voltrekken aan het tweestammenrijk Juda maar ook aan het tienstammenrijk Israël (Jer. 11:17; Ezech. 9:9, 10). Zie Inzicht in de Schrift, Deel 1, blz. 436, ‘Chronologie’, kopje ‘Van 997 v.G.T. tot de verwoesting van Jeruzalem’.

      c In de oorspronkelijke taal wordt in de korte passage in Ezechiël 7:5-7 zes keer het werkwoord ‘komen’ gebruikt.

      JOUW AANDEEL AAN DE ZUIVERE AANBIDDING

      1. Waar doen de gebeurtenissen die Ezechiël uitbeeldde ons aan denken?

      2. Hoe beïnvloedt de manier waarop Ezechiël Jehovah’s waarschuwingen bekendmaakte jouw kijk op de prediking?

      3. Waartoe word je gemotiveerd door de profetieën die we hebben besproken, en welke veranderingen heb je al aangebracht?

  • De volken ‘zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’
    De zuivere aanbidding van Jehovah eindelijk hersteld!
    • Een schaapje tussen een roedel wolven

      HOOFDSTUK 7

      De volken ‘zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’

      EZECHIËL 25:17

      FOCUS: Wat we leren van Israëls relatie tot volken die Jehovah’s naam onteerden

      1, 2. (a) In welk opzicht was Israël als een schaap omringd door wolven? (Zie beginplaatje.) (b) Wat lieten de Israëlieten en hun koningen toe?

      HONDERDEN jaren lang was Israël te vergelijken met een schaapje dat werd omringd door een roedel wolven. Aan de oostgrens werd Israël bedreigd door de Ammonieten, Moabieten en Edomieten. In het westen woonden de Filistijnen, al heel lang vijanden van de Israëlieten. In het noorden lag de stad Tyrus, het machtige, rijke centrum van een grote handelsnatie. In het zuiden strekte het oude Egypte zich uit, dat werd geregeerd door een god-koning, de farao.

      2 Als de Israëlieten op Jehovah vertrouwden, beschermde hij ze tegen hun vijanden. Maar steeds opnieuw lieten het volk en hun koningen zich negatief beïnvloeden door de omringende volken. Koning Achab is maar één voorbeeld van zo’n zwakke, ontrouwe koning. Deze tijdgenoot van koning Josafat van Juda regeerde over het tienstammenrijk Israël. Hij trouwde met de dochter van de koning van Sidon, die over de welvarende stad Tyrus heerste. Die vrouw, Izebel, bevorderde in Israël fanatiek de Baälaanbidding en haalde haar man ertoe over de zuivere aanbidding op ongekende schaal te verontreinigen (1 Kon. 16:30-33; 18:4, 19).

      Een deel van een kaart waarop de volken rondom Jeruzalem staan, afgebeeld door hun krijgers

      ONDERWIJSKADER 7A: De volken rondom Jeruzalem

      3, 4. (a) Op wie richtte Ezechiël zijn aandacht nu? (b) Welke vragen gaan we bespreken?

      3 Jehovah had zijn volk gewaarschuwd voor de gevolgen van ontrouw aan hem. Na al die tijd was zijn geduld nu op (Jer. 21:7, 10; Ezech. 5:7-9). In 609 v.Chr. kwam het Babylonische leger voor de derde keer naar het beloofde land. De laatste invasie was bijna tien jaar geleden. Deze keer zouden de Babyloniërs de muren van Jeruzalem neerhalen en een eind maken aan de opstand tegen Nebukadnezar. Toen de belegering begon en de sombere details van Ezechiëls geïnspireerde profetieën in vervulling gingen, richtte de profeet zijn aandacht op de volken rondom het beloofde land.

      De volken die Jehovah’s naam door het slijk haalden, zouden niet aan de gevolgen van hun daden ontkomen

      4 Jehovah onthulde aan Ezechiël dat de vijanden van Juda zich zouden verkneukelen over de verwoesting van Jeruzalem en de overlevenden zouden aanvallen. Maar de volken die Jehovah’s naam door het slijk haalden en zijn volk vervolgden of verontreinigden zouden niet aan de gevolgen van hun daden ontkomen. Welke praktische lessen kunnen we leren van Israëls relatie tot die volken? En welke hoop bevatten Ezechiëls profetieën over die volken voor ons?

      Verwanten die Israël ‘vol minachting’ behandelden

      5, 6. Hoe was de relatie tussen de Ammonieten en de Israëlieten?

      5 Ammon, Moab en Edom waren in zekere zin verwanten van Israël. Ondanks de verwantschap en de gedeelde achtergrond hebben deze volken een lange geschiedenis van vijandigheid tegenover Gods volk opgebouwd en hen ‘vol minachting’ behandeld (Ezech. 25:6).

      6 Neem bijvoorbeeld de Ammonieten. Ze stamden af van Abrahams neef Lot via zijn jongste dochter (Gen. 19:38). Hun taal was zo nauw aan het Hebreeuws verwant dat Gods volk hen waarschijnlijk kon verstaan. Vanwege hun verwantschap zei Jehovah tegen de Israëlieten dat ze geen oorlog tegen Ammon mochten beginnen (Deut. 2:19). Maar in de tijd van de rechters gingen de Ammonieten samen met de Moabitische koning Eglon Israël onderdrukken (Recht. 3:12-15, 27-30). Later, toen Saul koning werd, vielen de Ammonieten Israël aan (1 Sam. 11:1-4). En in de tijd van koning Josafat bundelden ze hun krachten opnieuw met Moab om het beloofde land binnen te vallen (2 Kron. 20:1, 2).

      7. Hoe behandelden de Moabieten hun verwanten, de Israëlieten?

      7 De Moabieten waren ook afstammelingen van Lot, maar dan via zijn oudste dochter (Gen. 19:36, 37). Jehovah zei tegen de Israëlieten dat ze geen oorlog met Moab mochten beginnen (Deut. 2:9). Maar de Moabieten waren minder vriendelijk. In plaats van hun verwanten te helpen, die net aan slavernij in Egypte waren ontsnapt, probeerden ze te voorkomen dat ze het beloofde land binnengingen. De Moabitische koning Balak huurde Bileam in om de Israëlieten te vervloeken, en Bileam hielp Balak de Israëlitische mannen zover te krijgen dat ze zich schuldig maakten aan immoraliteit en afgoderij (Num. 22:1-8; 25:1-9; Openb. 2:14). Eeuwenlang onderdrukten de Moabieten hun verwanten, helemaal tot aan de tijd van Ezechiël (2 Kon. 24:1, 2).

      8. Waarom zei Jehovah dat Edom de broeder van Israël was, maar wat deden de Edomieten?

      8 De Edomieten waren afstammelingen van Jakobs tweelingbroer, Esau. De band met Israël was zo hecht dat Jehovah de Edomieten en de Israëlieten broeders noemde (Deut. 2:1-5; 23:7, 8). Toch boden de Edomieten Israël tegenstand vanaf de tijd van de uittocht uit Egypte tot de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.Chr. (Num. 20:14, 18; Ezech. 25:12). Niet alleen verkneukelden ze zich over het lijden van Israël en spoorden ze de Babyloniërs aan om Jeruzalem te verwoesten, maar ze hielden ook vluchtende Israëlieten tegen en leverden die uit aan de vijand (Ps. 137:7; Obad. 11, 14).

      9, 10. (a) Wat gebeurde er met Ammon, Moab en Edom? (b) Welke voorbeelden laten zien dat niet alle leden van die volken vijandig tegenover Israël stonden?

      9 Jehovah riep Israëls verwanten ter verantwoording voor de manier waarop ze zijn volk behandelden. Hij zei: ‘Ik zal (...) de Ammonieten in bezit geven aan de mensen van het Oosten, zodat de volken zich de Ammonieten niet zullen herinneren.’ Hij zei ook: ‘Ik zal het oordeel voltrekken in Moab, en ze zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’ (Ezech. 25:10, 11). Zo’n vijf jaar na de val van Jeruzalem begonnen die profetieën in vervulling te gaan toen de Babyloniërs Ammon en Moab innamen. Over Edom zei Jehovah: ‘Ik zal er mens en dier uit verwijderen en ik zal het verwoesten’ (Ezech. 25:13). Zoals was voorzegd, hielden Ammon, Moab en Edom uiteindelijk op te bestaan (Jer. 9:25, 26; 48:42; 49:17, 18).

      10 Maar niet alle leden van die volken stonden vijandig tegenover Gods volk. De Ammoniet Zelek en de Moabiet Jithma werden bijvoorbeeld genoemd onder de dappere strijders van koning David (1 Kron. 11:26, 39, 46; 12:1). En de Moabitische Ruth werd een trouwe aanbidder van Jehovah (Ruth 1:4, 16, 17).

      Zelfs een beetje toegeven kan tot veel ellende leiden

      11. Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Ammon, Moab en Edom?

      11 Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot die volken? Wanneer de Israëlieten niet opletten, namen ze geleidelijk de verdorven valsreligieuze gebruiken van hun verwanten over, zoals de verering van de Moabitische Baäl van Peor en de Ammonitische god Molech (Num. 25:1-3; 1 Kon. 11:7). Ons zou net zoiets kunnen overkomen. Familieleden die geen Getuigen zijn, zouden ons onder druk kunnen zetten om het niet zo nauw te nemen met onze principes. Misschien begrijpen ze bijvoorbeeld niet waarom we geen Pasen vieren, geen cadeautjes geven met Kerstmis en niet meedoen aan andere populaire gebruiken die met valse religie verband houden. Met de beste bedoelingen proberen ze ons misschien over te halen om — hoe kort ook — niet aan onze normen vast te houden. Het is heel belangrijk dat we nooit aan die druk toegeven! Zoals de geschiedenis van Israël laat zien, kan zelfs maar een beetje toegeven tot veel ellende leiden.

      12, 13. Met wat voor tegenstand kunnen we te maken krijgen, maar wat kan er gebeuren als we Jehovah trouw blijven?

      12 We kunnen nog iets leren van Israëls ervaringen met Ammon, Moab en Edom. Familieleden die geen Getuigen zijn kunnen tegenstand bieden. Jezus waarschuwde dat de boodschap die we prediken soms ‘verdeeldheid zou veroorzaken tussen een zoon en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder’ (Matth. 10:35, 36). Jehovah zei tegen de Israëlieten dat ze geen ruzie moesten zoeken met hun verwanten. Zo zoeken ook wij niet de confrontatie op met familieleden die ons geloof niet delen. Maar we moeten niet verbaasd zijn als er tegenstand komt (2 Tim. 3:12).

      13 Zelfs als familieleden niet echt tegenstand bieden aan onze aanbidding van Jehovah, mogen we niet toelaten dat ze meer invloed op ons hebben dan Jehovah. Waarom? Omdat Jehovah de eerste plaats in ons hart verdient. (Lees Mattheüs 10:37.) En als wij Jehovah trouw blijven, zullen sommige familieleden misschien net als Zelek, Jithma en Ruth zijn en samen met ons Jehovah gaan aanbidden (1 Tim. 4:16). Dan zullen ook zij ervaren hoe gelukkig het maakt de enige ware God te aanbidden en zijn liefde en bescherming te ervaren.

      Jehovah’s vijanden kregen ‘meedogenloze straffen’

      14, 15. Hoe behandelden de Filistijnen de Israëlieten?

      14 De Filistijnen waren van het eiland Kreta gemigreerd naar Kanaän, het land dat Jehovah later aan Abraham en zijn nakomelingen beloofde. Abraham en Isaäk hadden allebei af en toe met dit volk te maken (Gen. 21:29-32; 26:1). Tegen de tijd dat de Israëlieten het beloofde land binnengingen, waren de Filistijnen een machtig volk geworden met een groot leger. Ze aanbaden valse goden, zoals Baäl-Zebub en Dagon (1 Sam. 5:1-4; 2 Kon. 1:2, 3). Verschillende keren ging Israël die goden ook aanbidden (Recht. 10:6).

      15 Vanwege Israëls ontrouw liet Jehovah toe dat zijn volk jarenlang door de Filistijnen werd overheerst (Recht. 10:7, 8; Ezech. 25:15). Ze legden de Israëlieten onderdrukkende beperkingena op en doodden velen van hen op het slagveld (1 Sam. 4:10). Maar wanneer Israël berouw had en bij Jehovah terugkwam, bevrijdde hij hen. Hij voorzag in mannen zoals Simson, Saul en David om zijn volk te redden (Recht. 13:5, 24; 1 Sam. 9:15-17; 18:6, 7). En zoals Ezechiël had voorspeld, ondergingen de Filistijnen ‘meedogenloze straffen’ toen de Babyloniërs en later de Grieken hun land binnenvielen (Ezech. 25:15-17).

      16, 17. Wat kunnen we leren van Israëls ervaringen met de Filistijnen?

      16 Wat kunnen we leren van Israëls ervaringen met de Filistijnen? In deze tijd heeft Jehovah’s volk te maken gehad met tegenstand van enkele van de machtigste landen die er ooit zijn geweest. In tegenstelling tot Israël hebben wij het bericht opgebouwd dat we Jehovah altijd trouw blijven. Toch kan het er soms op lijken dat vijanden van de zuivere aanbidding de overhand krijgen. Zo probeerde de Amerikaanse regering aan het begin van de 20ste eeuw het werk van Jehovah’s volk te stoppen door degenen die de leiding hadden te veroordelen tot tientallen jaren gevangenisstraf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deden de nazi’s in Duitsland pogingen om Gods volk uit te roeien, waarbij duizenden Getuigen gevangengezet werden en zo’n 1500 van hen omkwamen. Na die oorlog voerde de Sovjet-Unie een langdurige campagne tegen Jehovah’s Getuigen. Onze broeders en zusters werden naar werkkampen gestuurd of verbannen naar afgelegen delen van het land.

      17 Misschien zullen regeringen ermee doorgaan de prediking te verbieden, broeders en zusters gevangen te zetten en zelfs sommigen van ons terecht te stellen. Moeten we daardoor bang worden of ons geloof verliezen? Nee! Jehovah zal ervoor zorgen dat zijn trouwe volk blijft bestaan. (Lees Mattheüs 10:28-31.) We hebben machtige, onderdrukkende regeringen zien verdwijnen terwijl Gods volk blijft floreren. Binnenkort zal het met alle menselijke regeringen net zo aflopen als met de Filistijnen: ze zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen. En net als de Filistijnen zullen ze ophouden te bestaan!

      ‘Overvloedige rijkdom’ bood geen blijvende bescherming

      18. Waarvan vormde Tyrus het centrum?

      18 In de oudheid vormde de stad Tyrusb het centrum van een van de grootste handelsnaties ter wereld. In het westen voeren haar schepen over een netwerk van handelsroutes dat zich uitstrekte over de Middellandse Zee. In het oosten beheerste Tyrus een netwerk van routes over land, waardoor ze verbonden was met verre rijken. Eeuwenlang verzamelde ze zo enorme rijkdommen uit verre plaatsen. Haar handelaars werden zo rijk dat ze zichzelf als vorsten zagen (Jes. 23:8).

      19, 20. Welk contrast was er tussen de inwoners van Tyrus en die van Gibeon?

      19 Onder David en Salomo onderhield Israël nauwe banden met de inwoners van Tyrus, die materiaal en vakmensen leverden voor de bouw van Davids paleis en later voor die van Salomo’s tempel (2 Kron. 2:1, 3, 7-16). Tyrus zag het volk Israël op zijn best (1 Kon. 3:10-12; 10:4-9). Denk eens aan de kans die duizenden Tyriërs kregen om meer over de zuivere aanbidding te weten te komen, Jehovah te leren kennen en met eigen ogen te zien welke voordelen het heeft de ware God te dienen!

      20 Toch hielden de inwoners van Tyrus vast aan een materialistische kijk. Ze volgden niet het voorbeeld van de machtige Kanaänitische stad Gibeon. De inwoners van die stad hadden alleen maar over Jehovah’s wonderen gehoord, en dat motiveerde hen om Jehovah te gaan aanbidden (Joz. 9:2, 3, 22–10:2). De inwoners van Tyrus gingen zelfs tegenstand bieden aan Gods volk en verkochten sommigen van hen als slaven (Ps. 83:2, 7; Joël 3:4, 6; Amos 1:9).

      We willen materiële zaken nooit als een beschermende muur gaan zien

      21, 22. Wat gebeurde er met Tyrus, en waarom?

      21 Via Ezechiël zei Jehovah tegen die tegenstanders: ‘Ik ben tegen je, Tyrus. Ik zal veel volken tegen je laten opkomen, zoals de zee haar golven laat opkomen. Ze zullen de muren van Tyrus verwoesten en haar torens neerhalen. Ik zal de grond wegschrapen en een glanzende, kale rots van haar maken’ (Ezech. 26:1-5). De inwoners van Tyrus vertrouwden voor bescherming op hun rijkdom. Ze dachten dat die hun net zo veel bescherming bood als de 46 meter hoge muur rond de eilandstad. Ze hadden beter kunnen luisteren naar Salomo’s waarschuwing: ‘De rijkdom van een rijke is zijn vesting. In zijn verbeelding is het een beschermende muur’ (Spr. 18:11).

      22 Toen de Babyloniërs en daarna de Grieken Ezechiëls profetie vervulden, ontdekten de inwoners van Tyrus dat de veiligheid die de rijkdom en de letterlijke muur van de stad boden, alleen maar schijn was. Nadat de Babyloniërs Jeruzalem hadden verwoest, voerden ze 13 jaar lang oorlog tegen Tyrus en verwoestten ze die stad (Ezech. 29:17, 18). Later, in 332 v.Chr., vervulde Alexander de Grote een opvallend aspect van Ezechiëls profetie.c Zijn leger schraapte het puin van de stad op het vasteland bij elkaar en gooide de stenen, het hout en de grond in het water om een pad naar de eilandstad te maken (Ezech. 26:4, 12). Alexander brak door de muren, plunderde de stad, doodde duizenden soldaten en burgers en verkocht er nog eens tienduizenden als slaaf. De inwoners van Tyrus werden gedwongen Jehovah te leren kennen toen ze de harde les leerden dat ‘overvloedige rijkdom’ geen blijvende bescherming biedt (Ezech. 27:33, 34).

      Griekse soldaten breken door de muur van de eilandstad Tyrus

      De schijnbaar onoverwinnelijke stad Tyrus werd verwoest, precies zoals Ezechiël had voorspeld (Zie alinea 22)

      23. Wat kunnen we leren van de inwoners van Tyrus?

      23 Wat kunnen we leren van de inwoners van Tyrus? We zouden nooit willen toelaten dat we door ‘de verleiding van rijkdom’ gaan vertrouwen op materiële dingen en die als een beschermende muur gaan zien (Matth. 13:22). We kunnen niet ‘God én de Rijkdom dienen’. (Lees Mattheüs 6:24.) Alleen personen die Jehovah met hun hele ziel dienen hebben echte zekerheid (Matth. 6:31-33; Joh. 10:27-29). Profetieën over het einde van deze wereld zullen tot in detail in vervulling gaan, net zoals de profetieën tegen Tyrus volledig zijn uitgekomen. Degenen die op rijkdom vertrouwen zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen wanneer hij het hebzuchtige, egoïstische commerciële stelsel van deze wereld vernietigt.

      Politieke macht die als ‘een strohalm’ was

      24-26. (a) Waarom noemde Jehovah Egypte ‘een strohalm’? (b) Hoe reageerde koning Zedekia op Jehovah’s instructie, en met welke afloop?

      24 Al vóór de tijd van Jozef had Egypte grote politieke invloed in de omgeving van het beloofde land, en dat was nog steeds zo in de tijd dat de Babyloniërs naar Jeruzalem oprukten. Omdat het rijk zo’n lange geschiedenis had, leek het misschien stabiel, als een sterke, oude boom. Maar vergeleken met Jehovah was Egypte zwak en stelde het niet meer voor dan ‘een strohalm’ (Ezech. 29:6).

      25 De afvallige koning Zedekia erkende dat feit niet. Via de profeet Jeremia had Jehovah er bij Zedekia op aangedrongen zich aan de koning van Babylon te onderwerpen (Jer. 27:12). Zedekia legde zelfs in Jehovah’s naam een eed af dat hij niet tegen Nebukadnezar in opstand zou komen. Toch negeerde hij Jehovah’s instructie, verbrak zijn eed aan Nebukadnezar en vroeg Egypte hem te helpen tegen de Babyloniërs te vechten (2 Kron. 36:13; Ezech. 17:12-20). Maar de Israëlieten die op de politieke macht van Egypte vertrouwden, brachten zichzelf grote schade toe (Ezech. 29:7). Misschien leek Egypte zo sterk als een ‘groot zeemonster’ (Ezech. 29:3, 4). Maar Jehovah zei dat hij Egypte net zo zou behandelen als jagers die nijlkrokodillen vingen — hij zou haken in de kaken van Egypte slaan en het land naar de vernietiging trekken. Dat deed hij toen hij de Babyloniërs stuurde om Egypte in te nemen (Ezech. 29:9-12, 19).

      26 Hoe is het met de ontrouwe Zedekia afgelopen? Omdat hij tegen Jehovah in opstand kwam, voorspelde Ezechiël dat deze ‘verdorven leider’ zijn kroon zou verliezen en dat zijn bestuur een puinhoop zou worden. Maar Ezechiël gaf ook hoop (Ezech. 21:25-27). Jehovah liet hem voorspellen dat een koning uit de koninklijke geslachtslijn van David, iemand die er ‘het wettelijke recht’ op had, aanspraak zou maken op de troon. In het volgende hoofdstuk van dit boek gaan we zien wie dat zou zijn.

      27. Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Egypte?

      27 Wat kunnen we leren van Israëls relatie tot Egypte? Jehovah’s aanbidders in deze tijd moeten niet vertrouwen op politieke machten, want die zullen geen blijvende zekerheid brengen. Zelfs in onze gedachten mogen we ‘geen deel van de wereld zijn’ (Joh. 15:19; Jak. 4:4). Het politieke systeem lijkt misschien sterk, maar net als het oude Egypte is het zo fragiel als een strohalm. Wat zou het kortzichtig zijn om onze hoop op sterfelijke mensen te stellen in plaats van op de almachtige Soeverein van het universum! (Lees Psalm 146:3-6.)

      Een christelijk echtpaar praat over een politieke verkiezingsstrijd waarnaar ze op tv kijken

      Ook thuis moeten we politiek neutraal blijven (Zie alinea 27)

      De volken ‘zullen moeten weten’

      Een reeks gekleurde kaders die aangeven hoe vaak bepaalde belangrijke termen in het boek Ezechiël voorkomen

      ONDERWIJSKADER 7B: Belangrijke uitdrukkingen in het boek Ezechiël

      28-30. Wat is het verschil tussen de manier waarop de volken ‘zullen moeten weten’ wie Jehovah is en de manier waarop wij Jehovah kennen?

      28 In het boek Ezechiël zegt Jehovah vaak dat de volken zullen ‘moeten weten dat ik Jehovah ben’ (Ezech. 25:17). Die woorden kwamen uit toen Jehovah het oordeel voltrok aan de vijanden van zijn volk Israël. Maar in deze tijd zal er een grotere vervulling van die woorden zijn.

      29 Net als Gods volk in die tijd zijn we omringd door volken die denken dat we zo kwetsbaar zijn als een eenzaam schaapje (Ezech. 38:10-13). Zoals we in hoofdstuk 17 en 18 van dit boek gaan bespreken, zullen de volken binnenkort een kwaadaardige, totale aanval op Gods volk inzetten. Maar op dat moment zullen ze erachter komen wat echte macht inhoudt. Ze zullen gedwongen worden Jehovah te leren kennen — zijn soevereiniteit te erkennen — wanneer hij ze in de oorlog van Armageddon vernietigt (Openb. 16:16; 19:17-21).

      30 In contrast daarmee zal Jehovah ons beschermen en zegenen. Waarom? Omdat wij nu de kans aangrijpen om te laten zien dat we Jehovah kennen door op hem te vertrouwen, hem te gehoorzamen en hem de zuivere aanbidding te geven die hij verdient. (Lees Ezechiël 28:26.)

      a De Filistijnen verboden de smeden in Israël om hun beroep uit te oefenen. De Israëlieten moesten landbouwwerktuigen bij de Filistijnen laten slijpen en betaalden daarvoor het equivalent van meerdere daglonen (1 Sam. 13:19-22).

      b De oorspronkelijke stad Tyrus was kennelijk gebouwd op een rotsformatie vlak voor de kust, zo’n 50 km ten noorden van de berg Karmel. Later werd de stad uitgebreid naar het vasteland. De Semitische naam van de stad, Sur, betekent ‘rots’.

      c Jesaja, Jeremia, Joël, Amos en Zacharia uitten ook profetieën tegen Tyrus, die allemaal tot in detail vervuld werden (Jes. 23:1-8; Jer. 25:15, 22, 27; Joël 3:4; Amos 1:10; Zach. 9:3, 4).

      JOUW AANDEEL AAN DE ZUIVERE AANBIDDING

      1. Waarom hoeft het ons niet te verbazen als familieleden tegenstand bieden?

      2. Welk vertrouwen moeten we houden, zelfs als machtige regeringen ons vervolgen?

      3. Wat heb je geleerd van de inwoners van Tyrus?

      4. Hoe kun je laten zien dat je Jehovah kent?

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen