14 Want nu richt ik al mijn plagen tegen jou,* je dienaren en je volk, zodat je zult weten dat er op de hele aarde niemand is als ik.+

11 Wie van de goden is als u, o Jehovah?+

Wie is als u, zo indrukwekkend in heiligheid?+

U bent degene die vereerd moet worden met lofliederen, degene die wonderen doet.+

 8 Er is niemand als u onder de goden, Jehovah.+

Er zijn geen werken als die van u.+

Ik ben God, er is niemand als ik.+

 6 Niemand is als u, o Jehovah.+

U bent groot en uw naam is groot en machtig.

 7 Iedereen hoort ontzag voor u te hebben, Koning van de volken,+ daar hebt u recht op.

17 Want de Schrift zegt tegen de farao: ‘Dit is de reden dat ik je heb laten bestaan: om via jou mijn kracht te tonen en om mijn naam over de hele aarde bekend te laten maken.’+