2 In die tijd woonde er in Zo̱ra+ een man uit de stam Dan+ die Mano̱ah+ heette. Zijn vrouw was onvruchtbaar en had dus nooit kinderen gekregen.+

24 De vrouw kreeg later een zoon en ze noemde hem Simson.+ Terwijl de jongen opgroeide, bleef Jehovah hem zegenen.

8 Vervolgens doodde hij de ene Filistijn na de andere* en richtte een groot bloedbad aan. Daarna trok hij zich terug in een rotskloof bij E̱tam.

20 In de tijd van de Filistijnen was Simson 20 jaar rechter over Israël.+

30 Simson riep: ‘Laat mij* met de Filistijnen sterven!’ Toen duwde hij uit alle macht en het huis stortte in, boven op de vorsten en alle andere aanwezigen.+ Zo liet hij bij zijn dood meer mensen sterven dan tijdens zijn leven.+