16 Jullie moeten alle volken vernietigen* die Jehovah, je God, aan jullie overlevert.+ Je* mag geen medelijden met ze hebben+ en je mag hun goden niet vereren,+ want dat zou een valstrik voor je zijn.+
3 Ga nu, val de Amalekieten+ aan en bestem hen en alles wat ze hebben voor de vernietiging.+ Je mag ze niet sparen.* Je moet ze doden:+ mannen en vrouwen, kinderen en baby’s, stieren en schapen, kamelen en ezels.”’+
9 Maar Saul en het volk spaarden* A̱gag en de beste en vetste schapen, geiten en runderen, en ook de rammen en alles wat waarde had.+ Die wilden ze niet vernietigen. Maar alle dingen die waardeloos waren en die ze niet wilden hebben, vernietigden ze.