4 De goddeloze stelt in zijn verwaandheid geen onderzoek in.

Hij denkt alleen maar: ‘Er is geen God.’+

11 Hij zegt bij zichzelf:* ‘God is het vergeten.+

Hij wendt zijn blik af.

Hij ziet het nooit.’+

 7 ‘Jah ziet het niet’, zeggen ze.+

‘De God van Jakob heeft er geen aandacht voor.’+

12 Hij zei tegen me: ‘Mensenzoon, zie je wat de oudsten van het huis van Israël in de duisternis doen, elk van hen in de binnenkamers waar hij zijn afgoden heeft?* Want ze zeggen: “Jehovah ziet ons niet. Jehovah heeft het land verlaten.”’+

“Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen.”+