12 en ik gaf de koopakte aan Ba̱ruch,+ de zoon van Neri̱a,+ de zoon van Machse̱ja, in het bijzijn van Hana̱meël, de zoon van mijn oom, van de getuigen die in de koopakte hadden geschreven en van alle Joden die in het Hof van de Wacht+ zaten.
3 Maar Ba̱ruch,+ de zoon van Neri̱a, heeft je tegen ons opgezet om ons in handen te geven van de Chaldeeën, zodat die ons kunnen doden of ons in ballingschap kunnen wegvoeren naar Babylon.’+