7 De hofmaarschalk gaf hun namen.* Daniël gaf hij de naam Be̱ltsazar,+ Hana̱nja de naam Sa̱drach, Mi̱saël de naam Me̱sach en Aza̱rja de naam Abedne̱go.+
8 Ten slotte kwam Daniël bij me, die Be̱ltsazar+ wordt genoemd, naar de naam van mijn god.+ In hem is de geest van de heilige goden,+ en ik vertelde hem de droom: