Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlandse Gebarentaal
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • nwt Klaagliederen 1:1-5:22
  • Klaagliederen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Klaagliederen
  • Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
Klaagliederen

KLAAGLIEDEREN

א [alef]*

1 Ach, ze zit nu helemaal alleen, de stad die vol mensen was!+

Ze is als een weduwe geworden, zij die een groot volk was onder de volken!+

Zij die een vorstin was onder de provincies* is nu tot dwangarbeid veroordeeld!+

ב [beth]

 2 ’s Nachts huilt ze hartverscheurend+ en de tranen stromen over haar wangen.

Niet één van al haar minnaars is er om haar te troosten.+

Al haar vrienden hebben haar verraden,+ het zijn haar vijanden geworden.

ג [gimel]

 3 Juda is in ballingschap gegaan+ met lijden en zware slavenarbeid.+

Ze moet bij de volken wonen,+ ze vindt geen rustplaats.

Al haar vervolgers hebben haar ingehaald terwijl ze in nood verkeert.

ד [daleth]

 4 De wegen naar Sion rouwen, omdat niemand naar het feest komt.+

Al haar poorten zijn verwoest,+ haar priesters zuchten.

Haar maagden* treuren, ze heeft het zwaar te verduren.

ה [he]

 5 Haar tegenstanders zijn nu haar meester,* haar vijanden hebben geen zorgen.+

Want Jehovah heeft haar verdriet bezorgd vanwege al haar overtredingen.+

Haar kinderen zijn als gevangenen meegevoerd, voor de tegenstander uit.+

ו [waw]

 6 De dochter Sion is al haar pracht kwijtgeraakt.+

Haar leiders zijn als herten die geen weide hebben gevonden

en uitgeput gaan ze voor de achtervolger uit.

ז [zajin]

 7 In de tijd dat Jeruzalem ellende meemaakt en ontheemd is, denkt ze aan

alle kostbare dingen die ze lang geleden had.+

Toen haar volk in handen viel van de tegenstander en niemand haar hielp,+

zagen tegenstanders haar en lachten* om haar ondergang.+

ח [cheth]

 8 Jeruzalem heeft zware zonden begaan.+

Daarom is ze iets afschuwelijks geworden.

Iedereen die haar vroeger eerde, behandelt haar nu als iets verachtelijks, want ze hebben haar naaktheid gezien.+

En zij, zij kreunt+ en draait zich beschaamd om.

ט [teth]

 9 Haar onreinheid kleeft aan haar rokken.

Ze heeft niet aan haar toekomst gedacht.+

Haar ondergang was verbijsterend, er is niemand die haar troost.

O Jehovah, zie mijn ellende, want de vijand heeft zich grootgemaakt.+

י [jodh]

10 De tegenstander heeft zijn hand gelegd op al haar schatten.+

Want ze zag volken haar heiligdom binnengaan,+

degenen die u had verboden in uw gemeente te komen.

כ [kaf]

11 Haar hele volk zucht, ze zoeken naar brood.+

Ze hebben hun waardevolle dingen gegeven voor eten, om maar in leven te blijven.*

Kijk, o Jehovah, zie toch dat ik als een waardeloze vrouw* ben geworden.

ל [lamedh]

12 Jullie die op de weg voorbijkomen, doet het jullie niets?

Kijk en zie!

Is er leed zoals het leed dat mij is aangedaan,

waarmee Jehovah me heeft laten lijden op de dag van zijn brandende woede?+

מ [mem]

13 Vanuit de hoogte heeft hij vuur in mijn botten gestuurd,+ en hij onderwerpt ze allemaal.

Hij heeft een net voor mijn voeten uitgespreid, hij heeft me gedwongen achteruit te wijken.

Hij heeft een verlaten vrouw van me gemaakt.

De hele dag ben ik ziek.

נ [noen]

14 Mijn fouten zijn als een juk* samengebonden, door zijn hand vastgemaakt.

Ze zijn op mijn nek gelegd, en mijn kracht begeeft het.

Jehovah heeft me in handen gegeven van hen tegen wie ik niet op kan.+

ס [samekh]

15 Jehovah heeft alle sterke mannen uit mijn midden opzijgegooid.+

Hij heeft een menigte tegen me op de been gebracht om mijn jonge mannen te verpletteren.+

Jehovah heeft de maagdelijke dochter van Juda in de wijnpers vertrapt.+

ע [ajin]

16 Over die dingen huil ik,+ de tranen stromen uit mijn ogen.

Want iedereen die me* zou kunnen sterken of troosten is ver weg.

Mijn zonen zijn eenzaam en verlaten, want de vijand heeft overwonnen.

פ [pe]

17 Sion heeft haar handen uitgespreid,+ er is niemand om haar te troosten.

Jehovah heeft al Jakobs tegenstanders rondom hem tegen hem opgeroepen.+

Jeruzalem is iets afschuwelijks voor ze geworden.+

צ [tsadhe]

18 Jehovah is rechtvaardig:+ ik ben namelijk tegen zijn bevelen* in opstand gekomen.+

Luister, alle volken, en zie mijn leed.

Mijn maagden* en mijn jonge mannen zijn gevangengenomen.+

ק [qof]

19 Ik heb naar mijn minnaars geroepen maar ze hebben me bedrogen.+

In de stad zijn mijn priesters en mijn oudsten omgekomen,

terwijl ze op zoek waren naar voedsel om in leven te blijven.*+

ר [resj]

20 O Jehovah, kijk toch, want ik heb het ontzettend zwaar.

Zelfs mijn binnenste* is vol onrust.

Mijn hart keert zich om binnenin mij, want ik ben heel opstandig geweest.+

Buiten maakt het zwaard slachtoffers,+ in huis heerst de dood.

ש [sjin]

21 Men heeft mijn gezucht gehoord, er is niemand om me te troosten.

Al mijn vijanden hebben over mijn ellende gehoord.

Ze zijn blij dat u dit hebt veroorzaakt.+

Maar u zult de dag brengen die u hebt aangekondigd,+ waarop ze net zo zullen worden als ik.+

ת [taw]

22 Heb aandacht voor hun slechtheid en wees streng voor ze,+

net zoals u streng voor mij bent geweest vanwege al mijn fouten.

Want ik blijf maar zuchten en mijn hart is ziek.

א [alef]

2 Ach, Jehovah heeft de dochter Sion met de wolk van zijn woede bedekt!

Hij heeft de pracht van Israël uit de hemel naar de aarde gegooid.+

Hij heeft niet gedacht aan zijn voetenbank+ op de dag van zijn woede.

ב [beth]

 2 Jehovah heeft zonder medelijden alle woonplaatsen van Jakob verslonden.

In zijn razernij heeft hij de vestingen van de dochter van Juda afgebroken.+

Hij heeft het koninkrijk+ en haar leiders+ tot de grond verlaagd en ontheiligd.

ג [gimel]

 3 In grote woede heeft hij alle kracht* van Israël gebroken.

Hij heeft zijn rechterhand teruggetrokken toen de vijand dichterbij kwam,+

en in Jakob bleef hij branden als een vuur dat alles eromheen verteerde.+

ד [daleth]

 4 Hij heeft zijn boog gespannen* als een vijand, hij houdt zijn rechterhand klaar als een tegenstander.+

Hij bleef iedereen doden die een lust voor het oog was.+

En hij stortte zijn woede als een vuur uit+ in de tent van de dochter Sion.+

ה [he]

 5 Jehovah is als een vijand geworden.+

Hij heeft Israël opgeslokt.

Hij heeft al haar torens opgeslokt.

Hij heeft alle vestingen ervan verwoest.

En hij laat de dochter van Juda overvloedig rouwen en jammeren.

ו [waw]

 6 Hij gaat gewelddadig met zijn hut om,+ als een hut in een tuin.

Hij heeft een eind gemaakt aan* zijn feest.+

Jehovah heeft feesten en sabbatten laten vergeten in Sion

en in zijn hevige verontwaardiging houdt hij geen rekening met koning en priester.+

ז [zajin]

 7 Jehovah heeft zijn altaar verworpen.

Hij heeft zijn heiligdom veracht.+

Hij heeft de muren van haar versterkte torens in handen van de vijand gegeven.+

In het huis van Jehovah hebben ze hun stem laten horen+ als op een feestdag.

ח [cheth]

 8 Jehovah heeft besloten de muur van de dochter Sion te verwoesten.+

Hij heeft het meetlint gespannen.+

Hij heeft zijn hand niet teruggetrokken van vernietiging.*

En hij laat wallen en muren treuren.

Ze hebben samen hun kracht verloren.

ט [teth]

 9 Haar poorten zijn in de aarde weggezonken.+

Hij heeft haar grendels vernietigd en gebroken.

Haar koning en haar leiders zijn bij de volken.+

Er is geen wet;* zelfs haar profeten krijgen geen visioen van Jehovah.+

י [jodh]

10 De oudsten van de dochter Sion zitten zwijgend op de grond.+

Ze gooien stof op hun hoofd en hebben zakken aan.+

De maagden van Jeruzalem buigen hun hoofd naar de grond.

כ [kaf]

11 Mijn ogen zijn uitgeput van het huilen.+

Mijn binnenste* is vol onrust.

Mijn lever is uitgestort op de grond vanwege de ondergang van mijn dochter,* mijn volk,+

vanwege de kinderen en baby’s die bezwijken op de stadspleinen.+

ל [lamedh]

12 Ze blijven hun moeder vragen: ‘Waar is het graan en de wijn?’,+

terwijl ze bezwijken als gewonden op het stadsplein.

In de armen van hun moeder stroomt het leven* uit hen weg.

מ [mem]

13 Wat kan ik als een getuigenis* gebruiken?

Of waarmee kan ik je vergelijken, dochter Jeruzalem?

Waarmee kan ik je gelijkstellen om je te troosten, o maagdelijke dochter Sion?

Want je wonden zijn zo groot als de zee.+ Wie kan je genezen?+

נ [noen]

14 De visioenen die je profeten zagen waren leugen en bedrog.+

Ze brachten je fouten niet aan het licht, om je gevangenschap te voorkomen,+

maar ze bleven je valse en misleidende visioenen vertellen.+

ס [samekh]

15 Iedereen die op de weg voorbijkomt, klapt spottend in zijn handen over jou.+

Vol verbazing fluiten ze+ en schudden ze hun hoofd vanwege de dochter Jeruzalem. Ze zeggen:

‘Is dit de stad waarover gezegd werd: “Ze is een volmaakte schoonheid, de vreugde van de hele aarde”?’+

פ [pe]

16 Over jou hebben al je vijanden hun mond geopend.

Ze fluiten, knarsen met hun tanden en zeggen: ‘We hebben haar opgeslokt.+

Dit is de dag waarop we hebben gewacht.+ Het is zover, we hebben het gezien!’+

ע [ajin]

17 Jehovah heeft gedaan wat hij van plan was,+ hij heeft gedaan wat hij had gezegd,+

wat hij lang geleden geboden had.+

Zonder medelijden heeft hij verwoest.+

Door hem kon de vijand plezier om je hebben, hij heeft de kracht* van je tegenstanders vergroot.

צ [tsadhe]

18 Hun hart roept tot Jehovah, o muur van de dochter Sion.

Laat de tranen dag en nacht stromen als een rivier.

Gun jezelf geen onderbreking, geef je ogen* geen rust.

ק [qof]

19 Sta op! Schreeuw het uit in de nacht, bij het begin van de waken.

Stort bij Jehovah je hart uit als water.

Hef je handen naar hem op, voor het leven* van je kinderen,

die op alle straathoeken* bezwijken van de honger.+

ר [resj]

20 Kijk, o Jehovah, heb aandacht voor degene tegen wie u zo streng bent geweest.

Moeten vrouwen hun eigen nakomelingen* blijven eten, hun eigen gezonde kinderen?+

Of moeten priesters en profeten in het heiligdom van Jehovah gedood worden?+

ש [sjin]

21 In de straten liggen jongens en oude mannen dood op de grond.+

Mijn maagden* en mijn jonge mannen zijn gedood door het zwaard.+

U hebt gedood op de dag van uw woede, u hebt zonder medelijden een slachting aangericht.+

ת [taw]

22 U laat van alle kanten gevaar komen, alsof het een feestdag is.+

Op de dag van Jehovah’s woede is er niemand ontsnapt en heeft niemand het overleefd.+

Mijn vijand heeft degenen uitgeroeid die ik heb gebaard* en grootgebracht.+

א [alef]

3 Ik ben de man die ellende heeft gezien door de stok van zijn woede.

 2 Hij heeft me verdreven en laat me in het donker wandelen, niet in het licht.+

 3 Steeds weer strekt hij zijn hand tegen me uit, de hele dag.+

ב [beth]

 4 Hij heeft mijn vlees en mijn huid laten wegteren.

Hij heeft mijn botten gebroken.

 5 Hij heeft me belegerd, me met bitter gif+ en problemen omsingeld.

 6 Hij heeft me gedwongen in donkere plaatsen te zitten, als mensen die lang geleden gestorven zijn.

ג [gimel]

 7 Hij heeft muren om me heen gezet, zodat ik niet kan ontsnappen.

Hij heeft me met zware koperen boeien geketend.+

 8 En als ik wanhopig om hulp schreeuw, wijst* hij mijn gebed af.+

 9 Hij heeft mijn wegen versperd met gehouwen stenen.

Mijn paden heeft hij krom gemaakt.+

ד [daleth]

10 Hij ligt op de loer als een beer, als een leeuw in hinderlaag.+

11 Hij heeft me van het pad af gedreven en in stukken gescheurd.*

Hij heeft een woestenij van me gemaakt.+

12 Hij heeft zijn boog gespannen* en hij stelt me op als het doelwit voor de pijl.

ה [he]

13 Hij heeft mijn nieren doorboord met de pijlen* uit zijn koker.

14 Alle volken lachen me uit, de hele dag zingen ze over mij.

15 Hij vult me met wat bitter is en doordrenkt me met alsem.+

ו [waw]

16 Hij laat me mijn tanden stukbijten op kiezelstenen.

Hij drukt me neer in de as.+

17 U berooft me* van vrede, ik ben het goede vergeten.

18 Dus zeg ik: ‘Mijn pracht is vergaan, net als mijn hoop op Jehovah.’

ז [zajin]

19 Vergeet niet dat ik ontheemd ben;+ denk toch aan mijn ellende, de alsem en het bittere gif.+

20 U* zult beslist aan me denken en zich over mij heen buigen.+

21 Hier zal ik aan blijven denken,* daarom zal ik geduldig wachten.*+

ח [cheth]

22 Dankzij Jehovah’s loyale liefde zijn we niet aan ons eind gekomen,+

want aan de uitingen van zijn barmhartigheid komt geen einde.+

23 Ze zijn elke morgen nieuw,+ uw trouw is overvloedig.+

24 ‘Jehovah is mijn deel,’+ heb ik gezegd,* ‘daarom zal ik geduldig op hem wachten.’*+

ט [teth]

25 Goed is Jehovah voor wie op hem hoopt,+ voor degene* die hem blijft zoeken.+

26 Goed is het stil* te wachten+ op de redding van Jehovah.+

27 Goed is het voor een man een juk te dragen in zijn jeugd.+

י [jodh]

28 Laat hij alleen en zwijgend blijven zitten als Hij het op hem legt.+

29 Laat hij zijn mond in het stof steken,+ misschien is er nog hoop.+

30 Laat hij zijn wang aanbieden aan wie hem slaat, laat hij zijn portie beledigingen krijgen.

כ [kaf]

31 Want Jehovah zal ons niet voor altijd verstoten.+

32 Hoewel hij verdriet heeft veroorzaakt, zal hij ook barmhartig zijn in al zijn loyale liefde.+

33 Want hij wil mensen* liever geen pijn of verdriet doen.*+

ל [lamedh]

34 Alle gevangenen van de aarde onder de voeten verpletteren,+

35 een man zijn recht onthouden in de aanwezigheid van de Allerhoogste,+

36 een man tekortdoen bij een rechtszaak

— zulke dingen tolereert Jehovah niet.

מ [mem]

37 Wie kan dus iets zeggen en het laten gebeuren als Jehovah het niet heeft geboden?

38 Uit de mond van de Allerhoogste

komen geen slechte en goede dingen tegelijk.

39 Waarom moet een levend wezen klagen over de gevolgen van zijn zonde?+

נ [noen]

40 Laten we onze levensweg onderzoeken en bestuderen,+ en laten we teruggaan naar Jehovah.+

41 Laten we ons hart samen met onze handen opheffen naar God in de hemel:+

42 ‘We hebben gezondigd en zijn in opstand gekomen,+ u hebt ons niet vergeven.+

ס [samekh]

43 Met woede hebt u ons de toegang versperd.+

U hebt ons achtervolgd en genadeloos gedood.+

44 U hebt de toegang tot uzelf versperd met een wolk, zodat ons gebed niet doorkomt.+

45 U maakt van ons uitvaagsel en uitschot onder de volken.’

פ [pe]

46 Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons geopend.+

47 Angst en valstrikken hebben ons in hun greep,+ verwoesting en vernietiging.+

48 De tranen stromen uit mijn ogen vanwege de vernietiging van mijn dochter, mijn volk.+

ע [ajin]

49 Mijn ogen huilen zonder ophouden, zonder rust,+

50 totdat Jehovah vanuit de hemel naar beneden kijkt en het ziet.+

51 Mijn ogen hebben me* verdriet bezorgd vanwege alle dochters van mijn stad.+

צ [tsadhe]

52 Zonder reden hebben mijn vijanden me opgejaagd als een vogel.

53 Ze hebben mijn leven in de kuil het zwijgen opgelegd, ze bleven stenen naar me gooien.

54 Waterstromen vloeiden over mijn hoofd, en ik zei: ‘Dit is mijn einde.’

ק [qof]

55 Ik heb uw naam uitgeroepen, o Jehovah, vanuit de diepten van de kuil.+

56 Luister naar mijn stem, sluit uw oren niet voor mijn geschreeuw om hulp, om verlichting.

57 U kwam naar me toe op de dag dat ik u riep. U zei: ‘Wees niet bang.’

ר [resj]

58 U hebt mijn zaak* verdedigd, Jehovah, u hebt mijn leven losgekocht.+

59 U hebt het onrecht dat me is aangedaan gezien, o Jehovah. Alstublieft, doe me recht.+

60 U hebt al hun wraak gezien, al hun complotten tegen mij.

ש [sin of sjin]

61 U hebt hun spot gehoord, o Jehovah, al hun complotten tegen mij,+

62 de lippen van mijn tegenstanders en hun gefluister over mij de hele dag door.

63 Kijk naar ze: of ze nu zitten of staan, ze bespotten me in hun liedjes!

ת [taw]

64 U zult ze laten boeten, o Jehovah, voor hun daden.

65 U zult ze ongevoelig van hart maken, dat is uw vloek over hen.

66 U zult ze achtervolgen in uw woede en ze uitroeien van onder Jehovah’s hemel.

א [alef]

4 Ach, het glanzende goud is dof geworden, het zuivere goud!+

Ach, de heilige stenen+ liggen op alle straathoeken* verspreid!+

ב [beth]

 2 De kostbare zonen van Sion, die hun gewicht in goud waard waren*

— ach, ze worden bezien als aardewerken kruiken,

het werk van de hand van een pottenbakker!

ג [gimel]

 3 Zelfs een jakhals laat haar jongen aan haar tepels drinken.

Maar mijn dochter, mijn volk, is wreed geworden,+ zoals struisvogels in de woestijn.+

ד [daleth]

 4 De tong van de zuigeling kleeft van dorst aan zijn gehemelte.

Kinderen smeken om brood,+ maar niemand geeft ze iets.+

ה [he]

 5 Zij die altijd lekkernijen aten, liggen uitgehongerd* op straat.+

Zij die zijn opgegroeid in scharlaken kleding,+ omarmen nu ashopen.

ו [waw]

 6 De straf* van mijn dochter, mijn volk, is groter dan de straf voor de zonde van Sodom,+

dat in een ogenblik weggevaagd werd, zonder dat iemand een helpende hand toestak.+

ז [zajin]

 7 Haar nazireeërs+ waren reiner dan sneeuw, witter dan melk.

Ze waren roder dan koralen, ze waren als gepolijste saffieren.

ח [cheth]

 8 Hun uiterlijk is donkerder geworden dan roet.*

Ze worden niet herkend in de straten.

Ze zijn vel over been,+ ze zijn als droog hout geworden.

ט [teth]

 9 Zij die sneuvelen door het zwaard zijn beter af dan zij die omkomen door de hongersnood,+

die wegkwijnen en de doodsteek krijgen door gebrek aan voedsel van het veld.

י [jodh]

10 Meelevende vrouwen hebben eigenhandig hun kinderen gekookt.+

Ze zijn hun voedsel van rouw geworden tijdens de ineenstorting van mijn dochter, mijn volk.+

כ [kaf]

11 Jehovah heeft zijn boosheid geuit.

Hij heeft zijn brandende woede uitgestort.+

En hij steekt een vuur aan in Sion, dat haar fundamenten verteert.+

ל [lamedh]

12 De koningen van de aarde en alle bewoners van het land* geloofden niet

dat de tegenstander en de vijand de poorten van Jeruzalem zouden binnenkomen.+

מ [mem]

13 Het kwam door de zonden van haar profeten, de overtredingen van haar priesters,+

die in haar midden het bloed van rechtvaardigen vergoten.+

נ [noen]

14 Ze hebben blind rondgedoold+ op straat.

Ze zijn verontreinigd met bloed,+

zodat niemand hun kleren kan aanraken.

ס [samekh]

15 ‘Ga weg! Onrein!’, roepen ze naar hen. ‘Ga weg! Ga weg! Raak ons niet aan!’

Want ze zijn dakloos geworden en dolen rond.

De mensen van de volken hebben gezegd: ‘Ze kunnen niet hier bij ons blijven.*+

פ [pe]

16 Het gezicht van Jehovah heeft ze verstrooid,+

hij zal niet meer met goedkeuring naar ze kijken.

De mensen zullen geen respect hebben voor de priesters+ en de oudsten geen eer geven.’+

ע [ajin]

17 Zelfs nu nog zijn onze ogen uitgeput omdat we tevergeefs uitkeken naar hulp.+

We bleven uitkijken naar hulp van een volk dat ons niet kon redden.+

צ [tsadhe]

18 Ze hebben ons bij elke stap achtervolgd+ zodat we ons niet op onze pleinen konden vertonen.

Ons einde nadert, onze dagen zijn geteld; ons einde is inderdaad gekomen.

ק [qof]

19 Onze achtervolgers waren sneller dan de arenden in de lucht.+

Ze joegen ons na op de bergen, ze hebben in de woestijn een hinderlaag voor ons gelegd.

ר [resj]

20 De adem in onze neusgaten, de gezalfde van Jehovah,+ is gevangen in hun grote kuil,+

degene van wie we zeiden: ‘In zijn schaduw zullen we bij de volken leven.’

ש [sin]

21 Juich en wees blij, dochter Edom,+ jij die in het land Uz woont.

Maar ook aan jou zal de beker worden doorgegeven.+ Je zult dronken worden en je naaktheid laten zien.+

ת [taw]

22 De straf voor je zonde, dochter Sion, is voorbij.

Hij zal je niet opnieuw in ballingschap wegvoeren.+

Maar hij zal zijn aandacht richten op jouw zonde, dochter Edom.

Hij zal je zonden blootleggen.+

5 O Jehovah, denk aan wat er met ons is gebeurd.

Kijk toch en zie onze schande.+

 2 Vreemdelingen hebben ons erfdeel gekregen, buitenlanders onze huizen.+

 3 We zijn geworden als wezen, zonder vader; onze moeders zijn als weduwen.+

 4 We moeten betalen om ons eigen water te drinken,+ ons eigen hout moeten we kopen.

 5 Onze achtervolgers zitten vlak achter ons.

We zijn uitgeput, maar we krijgen geen rust.+

 6 We houden onze hand op bij Egypte+ en Assyrië+ om genoeg brood te krijgen.

 7 Onze voorouders die gezondigd hebben, zijn er niet meer, maar wij moeten hun schuld dragen.

 8 Nu heersen slaven over ons, en er is niemand die ons uit hun hand bevrijdt.

 9 We halen ons brood binnen met gevaar voor eigen leven,*+ vanwege het zwaard van de woestijn.

10 Onze huid gloeit als een oven, vanwege de teisterende honger.+

11 Ze hebben de vrouwen in Sion vernederd,* de maagden in de steden van Juda.+

12 Leiders zijn aan hun hand opgehangen,+ en oudsten kregen geen respect.+

13 Jonge mannen dragen de handmolen, jongens wankelen onder vrachten hout.

14 De oudsten zijn uit de stadspoort verdwenen,+ jonge mannen maken geen muziek meer.+

15 Blijdschap is uit ons hart verdwenen. We dansen niet meer, maar rouwen.+

16 De kroon is van ons hoofd gevallen. Wee ons, want we hebben gezondigd!

17 Daarom is ons hart ziek geworden,+

en vanwege die dingen zijn onze ogen dof geworden,+

18 vanwege de berg Sion, die een woestenij is;+ vossen dolen er rond.

19 Maar u, o Jehovah, u zit voor altijd op uw troon.

Uw troon is van generatie op generatie.+

20 Waarom vergeet u ons voor altijd en laat u ons zo lang in de steek?+

21 Breng ons bij u terug, o Jehovah, dan zullen wij meteen bij u terugkomen.+

Maak onze dagen weer zoals vroeger.+

22 Maar u hebt ons totaal verworpen.

U blijft verschrikkelijk kwaad op ons.+

Hfst. 1-4 zijn klaagliederen in de vorm van een acrostichon, in de volgorde van het Hebreeuwse alfabet.

Of ‘rechtsgebieden’.

Of ‘jonge vrouwen’.

Lett.: ‘hoofd’.

Of ‘verkneukelden zich’.

Of ‘om de ziel te herstellen’.

Een personificatie van Jeruzalem.

Zie Woordenlijst.

Of ‘mijn ziel’.

Lett.: ‘mond’.

Of ‘jonge vrouwen’.

Of ‘om de ziel te herstellen’.

Lett.: ‘ingewanden’.

Lett.: ‘elke hoorn’.

Lett.: ‘getreden’.

Of ‘verwoestte’.

Lett.: ‘van het verslinden’.

Of ‘onderwijs’.

Lett.: ‘ingewanden’.

Een poëtische personificatie, misschien om medelijden uit te drukken.

Of ‘de ziel’.

Of ‘voorbeeld’.

Lett.: ‘hoorn’.

Lett.: ‘de dochter van je oog’.

Of ‘de ziel’.

Lett.: ‘aan het hoofd van alle straten’.

Of ‘vrucht’.

Of ‘jonge vrouwen’.

Of ‘gezond heb voortgebracht’.

Of ‘verhindert’, ‘sluit zich af voor’.

Of mogelijk ‘en laat me braak liggen’.

Lett.: ‘getreden’.

Lett.: ‘zonen’.

Of ‘mijn ziel’.

Of ‘uw ziel’.

Of ‘dit zal ik mijn hart te binnen brengen’.

Of ‘blijk geven van een wachtende houding’.

Of ‘zegt mijn ziel’.

Of ‘blijk geven van een wachtende houding tegenover hem’.

Of ‘de ziel’.

Of ‘geduldig’.

Lett.: ‘mensenzonen’.

Of ‘het is niet in zijn hart om (...) te doen’.

Of ‘mijn ziel’.

Of ‘de rechtszaken van mijn ziel’.

Lett.: ‘aan het hoofd van alle straten’.

Of ‘zo kostbaar waren als gelouterd goud’.

Lett.: ‘verlaten’.

Lett.: ‘dwaling’.

Lett.: ‘zwartheid’.

Of ‘productieve land’.

Of ‘hier als vreemdelingen wonen’.

Of ‘ziel’.

Of ‘verkracht’.

    Publicaties voor de Nederlandse Gebarentaal (2000-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlandse Gebarentaal
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen