Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlandse Gebarentaal
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • nwt Amos 1:1-9:15
  • Amos

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Amos
  • Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
Amos

AMOS

1 De woorden van Amos,* een van de schapenfokkers uit Teko̱a,+ die hij ontving in een visioen over Israël in de tijd van koning Uzzi̱a+ van Juda en in de tijd van koning Jero̱beam+ van Israël, de zoon van Joas,+ twee jaar voor de aardbeving.+ 2 Hij zei:

‘Jehovah zal brullen vanuit Sion,

vanuit Jeruzalem zal hij zijn stem verheffen.

De weiden van de herders zullen treuren,

de top van de Ka̱rmel zal verdorren.’+

 3 ‘Dit zegt Jehovah:

“‘Om drie misdaden* van Damaskus, ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze hebben Gilead gedorst met ijzeren dorssleden.+

 4 Daarom zal ik vuur op het huis van Ha̱zaël+ af sturen

en het zal de versterkte torens van Ben-Ha̱dad verteren.+

 5 Ik zal de grendels van Damaskus+ verbreken.

Ik zal de inwoners van Bi̱keath-A̱ven vernietigen

en ook de heerser* van Beth-Eden.

Het volk van Syrië zal als ballingen naar Kir+ gaan’, zegt Jehovah.”

 6 Dit zegt Jehovah:

“‘Om drie misdaden van Gaza,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze hebben een hele groep ballingen+ weggevoerd en aan Edom overgeleverd.

 7 Daarom zal ik vuur op de muur van Gaza+ af sturen

en het zal zijn versterkte torens verteren.

 8 Ik zal de inwoners van A̱sdod+ vernietigen

en ook de heerser* van A̱skelon.+

Ik zal mijn hand opheffen tegen E̱kron+

en de overgebleven Filistijnen zullen vergaan’,+ zegt de Soevereine Heer Jehovah.”

 9 Dit zegt Jehovah:

“Om drie misdaden van Tyrus,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze hebben een hele groep ballingen aan Edom overgeleverd

en hebben niet aan het broederverbond gedacht.+

10 Daarom zal ik vuur op de muur van Tyrus af sturen

en het zal zijn versterkte torens verteren.”+

11 Dit zegt Jehovah:

“Om drie misdaden van Edom,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want hij heeft zijn eigen broeder met het zwaard achtervolgd+

en heeft geweigerd medelijden* te tonen.

In zijn woede blijft hij hen meedogenloos verscheuren,

zijn razernij tegen hen blijft aanhouden.+

12 Daarom zal ik vuur op Te̱man af sturen+

en het zal de versterkte torens van Bo̱zra verteren.”+

13 Dit zegt Jehovah:

“‘Om drie misdaden van de Ammonieten,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze hebben de zwangere vrouwen van Gilead opengereten om hun eigen gebied uit te breiden.+

14 Daarom zal ik de muur van Ra̱bba in brand steken+

en het vuur zal zijn versterkte torens verteren,

terwijl er een strijdkreet klinkt op de dag van de strijd

en er een orkaan raast op de dag van de stormwind.

15 Hun koning zal in ballingschap gaan met zijn vorsten’,+ zegt Jehovah.”

2 Dit zegt Jehovah:

“‘Om drie misdaden* van Moab,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want hij heeft de botten van de koning van Edom verbrand om er kalk van te maken.

 2 Daarom zal ik vuur op Moab af sturen

en het zal de versterkte torens van Ke̱rioth verteren.+

Moab zal sterven onder tumult,

terwijl er een strijdkreet klinkt en een hoorn.+

 3 Ik zal de heerser* uit zijn midden verwijderen

en met hem al zijn vorsten doden’,+ zegt Jehovah.”

 4 Dit zegt Jehovah:

“Om drie misdaden van Juda,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze hebben de wet* van Jehovah verworpen

en zich niet aan zijn voorschriften gehouden.+

Maar ze zijn afgedwaald door dezelfde leugens die hun voorouders hebben gevolgd.+

 5 Daarom zal ik vuur op Juda af sturen

en het zal de versterkte torens van Jeruzalem verteren.”+

 6 Dit zegt Jehovah:

“Om drie misdaden van Israël,+ ja, om vier, kom ik niet op mijn besluit terug,

want ze verkopen de rechtvaardigen voor zilver

en de armen voor een paar sandalen.+

 7 Ze vertrappen het hoofd van de zwakken in het stof van de aarde+

en versperren het pad van de zachtmoedigen.+

Vader en zoon slapen met hetzelfde meisje

en ontheiligen mijn heilige naam.

 8 Naast elk altaar+ strekken ze zich uit op kleren die ze als onderpand hebben genomen.+

In het huis* van hun goden drinken ze wijn die ze met geïnd boetegeld hebben betaald.”

 9 “Maar ik, ik heb voor hen de Amorieten uitgeroeid,+

die zo groot waren als ceders en zo sterk als eiken.

Ik vernietigde zijn vrucht boven en zijn wortels beneden.+

10 Ik heb jullie weggeleid uit Egypte+

en jullie 40 jaar lang door de woestijn laten gaan+

om het land van de Amorieten in bezit te nemen.

11 Ik stelde sommigen van jullie zonen aan als profeten+

en sommigen van jullie jonge mannen als nazireeërs.+

Zo is het toch, Israëlieten?”, verklaart Jehovah.

12 “Maar jullie bleven de nazireeërs wijn te drinken geven+

en gaven de profeten het gebod: ‘Jullie mogen niet profeteren.’+

13 Daarom zal ik jullie verbrijzelen op je plaats

zoals een wagen vol pasgemaaid graan verbrijzelt wat eronder is.

14 De snelle zal nergens heen kunnen vluchten,+

de sterke zal zijn kracht niet behouden

en geen strijder zal zijn leven* redden.

15 Geen boogschutter zal standhouden,

geen hardloper zal ontkomen

en geen ruiter zal zijn leven* redden.

16 Zelfs de dapperste strijder*

zal op die dag naakt wegvluchten”,+ verklaart Jehovah.’

3 ‘Hoor dit woord dat Jehovah over jullie heeft gesproken, Israëlieten, over de hele familie die ik uit Egypte heb weggeleid:

 2 “Alleen jullie heb ik gekend uit alle families van de aarde.+

Daarom zal ik jullie ter verantwoording roepen voor al jullie overtredingen.+

 3 Gaan er ooit twee samen wandelen zonder dat ze met elkaar hebben afgesproken?*

 4 Brult er ooit een leeuw in het woud als hij geen prooi heeft?

Gromt een jonge leeuw* vanuit zijn hol als hij niets heeft gevangen?

 5 Vliegt een vogel ooit in een net op de grond als de val ontbreekt?*

Springt een net van de grond op als er niets gevangen is?

 6 Wordt in een stad op de hoorn geblazen zonder dat het volk beeft?

Komt er onheil in de stad zonder dat Jehovah heeft gehandeld?

 7 Want de Soevereine Heer Jehovah zal niets doen

zonder zijn geheim* te onthullen aan zijn dienaren, de profeten.+

 8 De leeuw heeft gebruld!+ Wie zal niet bang zijn?

De Soevereine Heer Jehovah heeft gesproken! Wie zal niet profeteren?”+

 9 “Verkondig het op de versterkte torens van A̱sdod

en op de versterkte torens in Egypte.

Zeg: ‘Kom bijeen op de bergen van Sama̱ria.+

Zie het tumult in haar midden

en de afzetterij in haar.+

10 Want ze weten niet hoe ze moeten doen wat juist is,’ verklaart Jehovah,

‘degenen die hun versterkte torens vullen met geweld en verwoesting.’”

11 De Soevereine Heer Jehovah zegt daarom:

“Een tegenstander zal het land omsingelen.+

Hij zal je van je kracht beroven.

Je versterkte torens worden geplunderd.”+

12 Dit zegt Jehovah:

“Zoals een herder twee poten of een stukje oor uit de muil van de leeuw wegrukt,

zo zullen de Israëlieten worden weggerukt,

degenen die nu in Sama̱ria op prachtige bedden en op mooie rustbanken* zitten.”+

13 “Luister en waarschuw* het huis van Jakob”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah, de God van de legermachten.

14 “Want op de dag dat ik Israël ter verantwoording roep voor al zijn misdaden,*+

zal ik ook optreden tegen de altaren van Bethel.+

De hoorns van het altaar zullen worden afgehakt en op de aarde vallen.+

15 Ik zal het winterhuis verwoesten en het zomerhuis.”

“De ivoren huizen zullen vergaan+

en de grote* huizen zullen verdwijnen”,+ verklaart Jehovah.’

4 ‘Hoor dit woord, koeien van Ba̱san

daar op de berg van Sama̱ria,+

vrouwen die de zwakken tekortdoen+ en de armen vertrappen,

die tegen hun man* zeggen: “Breng ons iets te drinken!”

 2 De Soevereine Heer Jehovah heeft gezworen bij zijn heiligheid:

“‘De dagen komen dat hij jullie zal optrekken met slagershaken,

en wie van jullie overblijft met vishaken.

 3 Elk van jullie zal regelrecht naar buiten gaan door bressen in de muur.

Jullie zullen worden weggeslingerd naar Ha̱rmon’, verklaart Jehovah.”

 4 “Kom naar Bethel en bega overtredingen,*+

kom naar Gi̱lgal en bega er nog meer!+

Breng in de morgen je slachtoffers+

en op de derde dag je tienden.+

 5 Verbrand een dankoffer van gezuurd brood.+

Verkondig luid je vrijwillige gaven!

Want dat doen jullie zo graag, Israëlieten”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah.

 6 “En ik, ik gaf jullie schone tanden* in al jullie steden

en gebrek aan brood in al jullie huizen.+

Toch kwamen jullie niet bij mij terug”,+ verklaart Jehovah.

 7 “Ook onthield ik jullie regen, drie maanden voor de oogst.+

Op de ene stad liet ik het regenen, op de andere niet.

Op het ene stuk land regende het,

maar het stuk waarop het niet regende verdorde.

 8 Uit twee of drie steden wankelden mensen naar één stad om water te drinken,+

maar ze kregen niet genoeg.

Toch kwamen jullie niet bij mij terug”,+ verklaart Jehovah.

 9 “Ik sloeg jullie met korenbrand en meeldauw.+

Jullie verkregen steeds meer tuinen en wijngaarden,

maar de sprinkhanen verslonden jullie vijgenbomen en olijfbomen.+

En nog steeds kwamen jullie niet bij mij terug”,+ verklaart Jehovah.

10 “Ik stuurde een epidemie op jullie af als die van Egypte.+

Met het zwaard doodde ik jullie jonge mannen+ en maakte ik jullie paarden buit.+

Ik liet de stank van jullie kampen in jullie neusgaten opstijgen.+

Toch kwamen jullie niet bij mij terug”, verklaart Jehovah.

11 “Ik heb jullie verwoest

zoals ik Sodom en Gomorra heb verwoest.+

Jullie waren als een houtblok dat uit het vuur is weggerukt.

Toch kwamen jullie niet bij mij terug”,+ verklaart Jehovah.

12 Dat zal ik dus met je doen, Israël.

Omdat ik dit met je ga doen, Israël,

moet je je voorbereiden op een ontmoeting met je God.

13 Hij heeft de bergen gevormd+ en de wind geschapen.+

Hij vertelt de mens Zijn gedachten,

hij verandert de dageraad in duisternis+

en hij loopt over de hoogten van de aarde.+

Jehovah, de God van de legermachten, is zijn naam.’

5 ‘Hoor dit woord dat ik tegen jullie aanhef als een klaaglied,* huis van Israël:

 2 “De maagd, Israël, is gevallen.

Ze kan niet meer opstaan.

Ze is verlaten op haar eigen grond.

Er is niemand die haar opricht.”

3 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:

“De stad die met duizend uitrukt, houdt er honderd over,

de stad die met honderd uitrukt, houdt er tien over — dat overkomt het huis van Israël.”+

4 Dit zegt Jehovah tegen het huis van Israël:

“Zoek mij en leef.+

 5 Zoek niet naar Bethel,+

ga niet naar Gi̱lgal+ en trek niet naar Berse̱ba,+

want Gi̱lgal zal beslist in ballingschap gaan+

en van Bethel blijft niets over.*

 6 Zoek Jehovah en leef.+

Anders barst hij los als een vuur in het huis van Jozef

en verteert hij Bethel zonder dat iemand blust.

 7 Jullie veranderen gerechtigheid in alsem,*

jullie smijten rechtvaardigheid op de grond.+

 8 De Maker van de sterrenbeelden Ki̱mah* en Ke̱sil,*+

hij die diepe schaduw in morgenlicht verandert,

hij die de dag zo duister maakt als de nacht,+

hij die het water van de zee oproept

en het uitstort over de aarde+

— Jehovah is zijn naam.

 9 Hij laat verwoesting losbarsten tegen de sterke

en brengt verwoesting over versterkte plaatsen.

10 Ze haten degenen die terechtwijzen in de stadspoort

en walgen van degenen die de waarheid spreken.+

11 Omdat jullie pachtgeld* eisen van de arme

en hem zijn graan afnemen als schatting,*+

zullen jullie niet blijven wonen in de huizen van gehouwen steen die jullie hebben gebouwd+

en geen wijn drinken van de prachtige wijngaarden die jullie hebben geplant.+

12 Want ik weet hoe talrijk jullie misdaden* zijn

en hoe groot jullie zonden zijn:

jullie bedreigen de rechtvaardige,

nemen steekpenningen* aan

en ontzeggen de armen hun recht in de stadspoort.+

13 Wie inzicht hebben, zullen in die tijd zwijgen,

want het zal een tijd van onheil zijn.+

14 Zoek het goede en niet het kwade,+

zodat jullie in leven blijven.+

Misschien zal Jehovah, de God van de legermachten, dan met jullie zijn,

zoals jullie zelf zeggen.+

15 Haat het kwade en heb het goede lief.+

Laat het recht zegevieren in de stadspoort.+

Het kan zijn dat Jehovah, de God van de legermachten,

de overgeblevenen van Jozef gunst zal tonen.”+

16 Jehovah, de God van de legermachten, Jehovah, zegt daarom:

“Op alle pleinen zal gejammerd worden,

op alle straten zullen ze ach en wee roepen.

Ze zullen de boeren oproepen om te rouwen

en de beroepsklagers om te jammeren.”

17 “In elke wijngaard zal gejammerd worden,+

want ik zal door jullie midden trekken”, zegt Jehovah.

18 “Wee degenen die verlangen naar de dag van Jehovah!+

Wat zal de dag van Jehovah voor jullie betekenen?+

Duisternis en geen licht.+

19 Het zal zijn als een man die vlucht voor een leeuw, dan geconfronteerd wordt met een beer

en als hij zijn huis binnengaat en met zijn hand tegen de muur leunt, gebeten wordt door een slang.

20 De dag van Jehovah zal toch duisternis zijn en geen licht?

Hij zal toch donker zijn, zonder glans?

21 Ik haat, ik veracht jullie feesten.+

De geur van jullie plechtige vergaderingen vind ik niet aangenaam.

22 Al brengen jullie mij volledige brandoffers en offergaven,

ik ben er niet mee ingenomen.+

De vetgemeste dieren van jullie vredeoffers* keur ik niet goed.+

23 Bespaar mij het lawaai van jullie liederen.

De klank van jullie snaarinstrumenten hoef ik niet te horen.+

24 Laat gerechtigheid vloeien als water+

en rechtvaardigheid als een rivier die altijd stroomt.

25 Hebben jullie mij die 40 jaar in de woestijn

slachtoffers en offergaven gebracht, huis van Israël?+

26 Nu zullen jullie je koning Sa̱kkuth en Ke̱wan* wegdragen,

de beelden die jullie hebben gemaakt van de ster van jullie god.

27 Ik zal jullie in ballingschap voeren, tot voorbij Damaskus”,+ zegt hij van wie de naam Jehovah is, de God van de legermachten.’+

6 ‘Wee de zelfverzekerden* in Sion,

degenen die zich veilig voelen op de berg van Sama̱ria,+

de prominenten van het voornaamste volk,

degenen naar wie het huis van Israël gaat!

 2 Trek naar Ka̱lne en kijk er rond.

Ga vandaar naar Groot-Ha̱math+

en daal af naar Gath van de Filistijnen.

Zijn ze beter dan deze koninkrijken*

of is hun gebied groter dan dat van jullie?

 3 Zetten jullie de dag van onheil uit je geest+

en halen jullie een bewind* van geweld binnen?+

 4 Jullie liggen op ivoren bedden,+ hangen op rustbanken,+

eten de rammen uit de kudde en de vetgemeste kalveren.*+

 5 Jullie improviseren liederen op het geluid van de harp*+

en net als David bedenken jullie muziekinstrumenten.+

 6 Jullie drinken wijn uit grote schalen+

en zalven je met de beste olie.

Maar jullie trekken je niets aan* van de ondergang van Jozef.+

 7 Daarom gaan jullie als eersten in ballingschap.+

Dan is het feesten en hangen voorbij.

 8 “De Soevereine Heer Jehovah heeft gezworen bij zichzelf”,*+ verklaart Jehovah, de God van de legermachten:

“‘Ik walg van de trots van Jakob,+

ik haat zijn versterkte torens+

en ik zal de stad en alles daarin overleveren.+

9 En als er in een huis tien mannen overblijven, zullen zij ook sterven. 10 Een familielid* zal komen om ze een voor een weg te dragen en te verbranden. Hij zal hun lichamen* uit het huis halen. Dan zal hij vragen aan wie in de binnenkamers van het huis is: “Is er nog iemand bij je?” En hij zal zeggen: “Nee, niemand!” Dan zal hij zeggen: “Stil! Dit is niet de tijd om de naam van Jehovah te noemen.”’

11 Want het is Jehovah die het bevel geeft,+

en hij slaat het grote huis tot puin

en het kleine huis tot gruis.+

12 Rennen paarden ooit over rotsen

of wordt daar met runderen geploegd?

Want jullie veranderen gerechtigheid in een giftige plant

en de vrucht van rechtvaardigheid in alsem.*+

13 Jullie zijn blij met wat waardeloos is

en zeggen: ‘Zijn we niet machtig geworden* op eigen kracht?’+

14 Daarom zal ik een volk op jullie af sturen,+ huis van Israël”, verklaart Jehovah, de God van de legermachten.

“Zij zullen jullie onderdrukken vanaf Le̱bo-Ha̱math*+ tot aan de Wadi* van de Ara̱ba.”’

7 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah me laten zien: ik zag dat hij een sprinkhanenzwerm vormde toen het late gewas opkwam.* Dat was gezaaid nadat er voor de koning gehooid was. 2 Toen de zwerm alle plantengroei van het land had opgevreten, zei ik: ‘Soevereine Heer Jehovah, vergeef ze alstublieft!+ Hoe kan Jakob overleven?* Hij is zo zwak!’+

3 Toen veranderde Jehovah van gedachten.*+ ‘Het zal niet gebeuren’, zei Jehovah.

4 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah me laten zien: ik zag dat de Soevereine Heer Jehovah om een straf door vuur riep. Het verteerde de enorme waterdiepte en het verteerde een deel van het land. 5 Toen zei ik: ‘Soevereine Heer Jehovah, houd dit alstublieft tegen.+ Hoe kan Jakob overleven?* Hij is zo zwak!’+

6 Toen veranderde Jehovah van gedachten.*+ ‘Ook dat zal niet gebeuren’, zei de Soevereine Heer Jehovah.

7 Dit heeft hij me laten zien: ik zag dat Jehovah op een muur stond die gemaakt was met een schietlood, en hij had een schietlood in zijn hand. 8 Toen vroeg Jehovah me: ‘Wat zie je, Amos?’ Ik antwoordde: ‘Een schietlood.’ Daarop zei Jehovah: ‘Ik laat een schietlood neer onder mijn volk Israël. Ik zal ze niet meer vergeven. + 9 De offerhoogten van Isaäk+ zullen worden verwoest en de heiligdommen van Israël zullen in puin worden gelegd.+ En ik zal het huis van Jero̱beam aanvallen met het zwaard.’+

10 Ama̱zia, de priester van Bethel,+ stuurde deze boodschap aan koning Jero̱beam+ van Israël: ‘Amos smeedt een complot tegen u, midden in het huis van Israël.+ Het land kan al zijn woorden niet verdragen.+ 11 Want dit zegt Amos: “Jero̱beam zal door het zwaard sterven en Israël zal beslist in ballingschap gaan, ver van zijn land.”’+

12 Daarna zei Ama̱zia tegen Amos: ‘Visionair, verdwijn en ga naar het land Juda. Verdien daar je brood* en ga daar maar profeteren.+ 13 Maar in Bethel mag je niet meer profeteren,+ want het is het heiligdom van een koning+ en het huis van een koninkrijk.’

14 Toen antwoordde Amos Ama̱zia: ‘Ik was geen profeet en ook geen zoon van een profeet. Ik was veehoeder+ en vijgenteler.* 15 Maar Jehovah haalde me achter de schapen vandaan en Jehovah zei tegen me: “Ga naar mijn volk Israël en profeteer.”+ 16 Hoor nu het woord van Jehovah: “Jij zegt: ‘Profeteer niet tegen Israël+ en preek niet+ tegen het huis van Isaäk.’ 17 Daarom zegt Jehovah dit: ‘Je vrouw zal een hoer worden in de stad en je zonen en dochters zullen vallen door het zwaard. Je land zal met het meetlint worden verdeeld en zelf zul je sterven in een onrein land. Israël zal beslist in ballingschap gaan, ver van zijn land.’”’+

8 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah me laten zien: ik zag een mand met zomerfruit. 2 Toen zei hij: ‘Wat zie je, Amos?’ Ik antwoordde: ‘Een mand met zomerfruit.’ Daarop zei Jehovah tegen me: ‘Het einde is gekomen voor mijn volk Israël. Ik zal ze niet meer vergeven.+ 3 “De tempelliederen zullen op die dag in gejammer veranderen”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah. “Overal zullen er lijken neergeworpen zijn+ — stil!”

 4 Luister, jullie die de armen vertrappen

en een eind maken aan de zachtmoedigen van het land,+

 5 die zeggen: “Wanneer is het nieuwemaansfeest voorbij,+ zodat we graan kunnen verkopen?

Wanneer de sabbat,+ zodat we graan te koop kunnen aanbieden?

Dan kunnen we de efa* kleiner maken

en het gewicht van de sikkel* groter

om te bedriegen met een vervalste weegschaal.+

 6 Dan kunnen we de behoeftigen kopen voor zilver

en de armen voor een paar sandalen,+

en kunnen we het graanafval verkopen.”

 7 Jehovah heeft gezworen bij de Trots van Jakob:+

“Nooit zal ik al hun daden vergeten.+

 8 Daarom zal het land* beven,

alle bewoners zullen rouwen.+

Zal het niet helemaal omhoogkomen als de Nijl

en kolken en weer zakken als de Nijl van Egypte?”+

 9 “Op die dag”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah,

“zal ik de zon midden op de dag laten ondergaan

en het land op klaarlichte dag verduisteren.+

10 Ik zal jullie feesten veranderen in rouw+

en al jullie liederen in klaagliederen.*

Ik zal om alle heupen een zak doen en elk hoofd kaal maken.

Ik zal jullie laten rouwen als om een enige zoon

en die dag zal bitter eindigen.”

11 “De dagen komen”, verklaart de Soevereine Heer Jehovah,

“dat ik hongersnood op het land af stuur,

geen honger naar brood of dorst naar water

maar honger naar de woorden van Jehovah.+

12 Ze zullen wankelen van zee tot zee

en van het noorden naar het oosten.*

Ze zullen overal zoeken* naar het woord van Jehovah maar het niet vinden.

13 Op die dag zullen mooie maagden

en jonge mannen bezwijken van de dorst.

14 Zij die zweren bij de schuld van Sama̱ria+ en zeggen:

‘Zo zeker als je god leeft, Dan!’+

en: ‘Zo zeker als de weg van Berse̱ba+ leeft!’

— zij zullen vallen en niet meer opstaan.”’+

9 Ik zag Jehovah+ boven het altaar staan. Hij zei: ‘Sla het kapiteel* van de zuil, dan zullen de drempels beven. Hak de kapitelen eraf, allemaal. Ik zal de laatsten van hen doden met het zwaard. Niemand die vlucht zal ontsnappen, niemand die wil ontsnappen zal ontkomen.+

 2 Al graven ze tot in het Graf,*

met mijn hand haal ik ze daar weg.

Al stijgen ze op naar de hemel,

ik haal ze vandaar naar beneden.

 3 Al verschuilen ze zich op de top van de Ka̱rmel,

ik spoor ze op en haal ze daar weg.+

Al verbergen ze zich voor mijn ogen op de bodem van de zee,

ik geef de slang daar bevel ze te bijten.

 4 Al worden ze door hun vijanden als gevangenen weggevoerd,

ik geef het zwaard daar bevel en het zal ze doden.+

Ik zal mijn ogen op ze richten ten kwade en niet ten goede.+

 5 De Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, is het die het land* aanraakt

zodat het smelt,+ en alle bewoners zullen rouwen.+

Het zal helemaal omhoogkomen als de Nijl

en weer zakken als de Nijl van Egypte.+

 6 “Hij die in de hemel zijn trap bouwt

en boven de aarde zijn bouwwerk* vestigt,

hij die het water van de zee oproept

en het uitstort over de aarde+

— Jehovah is zijn naam.+

 7 Zijn jullie voor mij niet als de Kuschieten, Israël?”, verklaart Jehovah.

“Ik heb toch Israël uit Egypte weggeleid,+

de Filistijnen uit Kreta+ en Syrië uit Kir?”+

 8 “Ik, de Soevereine Heer Jehovah, heb mijn ogen gericht op het zondige koninkrijk.

Ik zal het van de aardbodem wegvagen.+

Maar ik zal niet het hele huis van Jakob uitroeien”,+ verklaart Jehovah.

 9 “Ik geef het bevel

en schud het huis van Israël onder alle volken+

zoals je een zeef schudt:

geen steentje valt op de grond.

10 Ze zullen sterven door het zwaard, alle zondaars van mijn volk,

degenen die zeggen: ‘Het onheil zal niet dichterbij komen of ons bereiken.’”

11 “Op die dag zal ik de ingestorte hut* van David+ oprichten,

ik zal de* bressen dichtmaken

en de puinhopen herbouwen.

Ik zal hem herstellen als in de dagen van vroeger,+

12 zodat ze in bezit kunnen nemen wat er over is van Edom+

en van alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen”, verklaart Jehovah, die dit doet.

13 “De dagen komen”, verklaart Jehovah,

“dat de ploeger de oogster inhaalt

en de druiventreder de zaaier.+

Zoete wijn zal druipen van de bergen+

en stromen van alle heuvels.*+

14 Ik zal mijn volk Israël terugbrengen uit gevangenschap.+

Ze zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen.+

Ze zullen wijngaarden planten en de wijn ervan drinken,+

tuinen aanleggen en de vrucht ervan eten.”+

15 “Ik zal ze planten op hun grond

en ze zullen nooit meer worden weggerukt

uit het land dat ik hun heb gegeven”,+ zegt Jehovah, jullie God.’

Bet.: ‘een last zijn’ of ‘een last dragen’.

Of ‘daden van opstandigheid’.

Lett.: ‘degene die de scepter vasthoudt’.

Lett.: ‘degene die de scepter vasthoudt’.

Of ‘barmhartigheid’.

Of ‘daden van opstandigheid’.

Lett.: ‘rechter’.

Of ‘het onderwijs’.

Of ‘de tempel’.

Of ‘ziel’.

Of ‘ziel’.

Of ‘sterken van hart onder de strijders’.

Of ‘ze elkaar volgens afspraak ontmoet hebben’.

Of ‘een jonge leeuw met manen’.

Of mogelijk ‘als er geen aas in zit’.

Of ‘vertrouwelijke zaak’.

Of ‘Damascener rustbanken’.

Of ‘getuig tegen’.

Of ‘daden van opstandigheid’.

Of mogelijk ‘en vele’.

Of ‘meester’.

Of ‘en kom in opstand’.

Of ‘gaf jullie geen voedsel’.

Of ‘rouwlied’.

Of mogelijk ‘en Bethel wordt iets magisch’.

Of ‘bitterheid’.

Mogelijk de Plejaden in het sterrenbeeld Stier.

Mogelijk Orion.

Of ‘grondbelasting’.

Zie Woordenlijst.

Of ‘daden van opstandigheid’.

Of ‘zwijggeld’.

Of ‘gemeenschapsoffers’. Zie Woordenlijst.

Mogelijk verwijzen deze beide goden naar de planeet Saturnus, die als een god werd aanbeden.

Of ‘onverschilligen’.

Kennelijk de koninkrijken Juda en Israël.

Lett.: ‘zetel’.

Of ‘jonge stieren’.

Of ‘het snaarinstrument’.

Lett.: ‘zijn niet ziek geworden’.

Of ‘zijn ziel’.

Lett.: ‘de broer van zijn vader’.

Lett.: ‘botten’.

Of ‘bitterheid’.

Lett.: ‘hebben we geen hoorns voor onszelf genomen’.

Of ‘de ingang van Hamath’.

Zie Woordenlijst.

D.w.z. in januari en februari.

Lett.: ‘opstaan’.

Of ‘voelde (...) spijt’.

Lett.: ‘opstaan’.

Of ‘voelde (...) spijt’.

Lett.: ‘eet brood’.

Of ‘kerver van sycomoorvijgen’.

Zie App. B14.

Zie App. B14.

Of ‘de aarde’.

Of ‘rouwliederen’.

Of ‘de zonsopgang’.

Of ‘her- en derwaarts gaan om te zoeken’.

Zie Woordenlijst.

Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.

Of ‘de aarde’.

Of ‘uitspansel’, ‘koepel’.

Of ‘tent’.

Of ‘hun’.

Lett.: ‘alle heuvels zullen smelten’.

    Publicaties voor de Nederlandse Gebarentaal (2000-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlandse Gebarentaal
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen